In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, geboren in 1952 te Suriname. De kantonrechter had eerder, op 27 november 2024, het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen. Betrokkene was het hier niet mee eens en heeft het hof verzocht om het bewind alsnog op te heffen. De bewindvoerder was het eens met de beslissing van de kantonrechter.
Tijdens de procedure in hoger beroep, die begon op 25 februari 2025, heeft betrokkene zijn verzoek gewijzigd en verzocht om opheffing van het bewind, met ondersteuning van zijn zoon. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene voldoende in staat is om zijn financiën zelf te beheren, met de hulp van zijn zoon, die al betrokken was bij het afbouwtraject van het bewind. Het hof heeft geconstateerd dat betrokkene sinds begin 2025 schuldenvrij is en dat zijn alcoholverslaving in remissie is.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van twee weken na de uitspraak. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak de eindrekening en -verantwoording aan betrokkene overleggen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.