ECLI:NL:GHAMS:2025:2178

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.646/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over de goederen van betrokkene na beoordeling van financiële zelfredzaamheid en ondersteuning door zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, geboren in 1952 te Suriname. De kantonrechter had eerder, op 27 november 2024, het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen. Betrokkene was het hier niet mee eens en heeft het hof verzocht om het bewind alsnog op te heffen. De bewindvoerder was het eens met de beslissing van de kantonrechter.

Tijdens de procedure in hoger beroep, die begon op 25 februari 2025, heeft betrokkene zijn verzoek gewijzigd en verzocht om opheffing van het bewind, met ondersteuning van zijn zoon. Het hof heeft vastgesteld dat betrokkene voldoende in staat is om zijn financiën zelf te beheren, met de hulp van zijn zoon, die al betrokken was bij het afbouwtraject van het bewind. Het hof heeft geconstateerd dat betrokkene sinds begin 2025 schuldenvrij is en dat zijn alcoholverslaving in remissie is.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van twee weken na de uitspraak. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak de eindrekening en -verantwoording aan betrokkene overleggen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.646/01
zaaknummer rechtbank: 11264577 EB VERZ 24-9632
beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. D. Schreurs te Amsterdam,
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- Verder Bewind Midden B.V. (hierna: de bewindvoerder);
- [zoon 1] (hierna: zoon [zoon 1] );
- [zoon 2] (hierna: zoon [zoon 2] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of het bewind over de goederen van betrokkene moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 27 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
Betrokkene is het daar niet mee eens en hij verzoekt het hof het bewind alsnog op te heffen. De bewindvoerder is het wel eens met de beslissing van de kantonrechter.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 25 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 22 april 2025 een schriftelijke reactie, gedateerd op 14 april 2025, ingediend.
2.3
De zitting heeft op 26 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder en een collega;
- zoon [zoon 1] .
Zoon [zoon 2] was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet aanwezig ter zitting.
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.4
Na de zitting, op 27 mei 2025, heeft het hof een bericht ontvangen van de zijde van de bewindvoerder. Dit bericht zal buiten beschouwing worden gelaten omdat betrokkene daarop niet meer heeft kunnen reageren. Op de zitting heeft de bewindvoerder de inhoud van het bericht al wel mondeling naar voren gebracht.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1952 te [plaats B] (Suriname). Hij is de vader van:
- zoon [zoon 1] ;
- zoon [zoon 2] .
3.2
De kantonrechter heeft op 3 november 2010 de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand. Verder Bewind Midden B.V. is toen tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
Betrokkene verzocht aanvankelijk de bestreden beschikking te vernietigen en
primairte bepalen dat de bewindvoerder wordt ontslagen en dat het bewind wordt opgeheven.
Subsidiairverzoekt betrokkene te bepalen dat een zelfredzaamheidstraject wordt ingesteld voor de duur van drie maanden binnen twee maanden na de uitspraak in hoger beroep.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van betrokkene het verzoek gewijzigd in die zin dat hij verzoekt
primairte bepalen dat het bewind wordt opgeheven.
Subsidiairverzoekt betrokkene een volmacht te verlenen aan zoon [zoon 1] . Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder is ter zitting in hoger beroep ingetrokken.
4.3
De bewindvoerder verzoekt – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aangezien betrokkene ter zitting in hoger beroep het verzoek ten aanzien van het ontslag van de bewindvoerder heeft ingetrokken hoeft daarop niet meer te worden beslist.
Het wettelijk kader
5.2
In artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kantonrechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken. Het verzoek tot opheffing van het bewind kan onder meer worden gedaan door de rechthebbende zelf.
De standpunten
5.3
Betrokkene meent dat de kantonrechter zijn inleidende verzoek om het bewind op te heffen ten onrechte heeft afgewezen. De noodzaak voor het bewind bestaat niet meer. De gronden die tot het bewind hebben geleid zijn niet meer aanwezig nu bij betrokkene sprake is van een financieel stabiele situatie. Daarnaast kan worden volstaan met een minder ingrijpend middel, te weten de ondersteuning die betrokkene bij het organiseren van zijn financiën kan krijgen van zoon [zoon 1] .
5.4
De bewindvoerder heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt om zeker te weten dat betrokkene in een financieel stabiele situatie verkeert. Gelet op het feit dat zoon [zoon 1] de afgelopen maanden alle rekeningen van betrokkene heeft betaald in het kader van het ingezette traject waarbij de bemoeienissen van de bewindvoerder worden afgebouwd, heeft de bewindvoerder er vertrouwen in dat zoon [zoon 1] betrokkene op goede wijze kan ondersteunen. Een door betrokkene aan zoon [zoon 1] te verstrekken volmacht voor het door de zoon kunnen verrichten van handelingen ter zake de financiën van betrokkene kan een extra waarborg zijn om te voorkomen dat betrokkene nogmaals financieel in de problemen komt.
5.5
Het hof gaat in de beoordeling verder in op deze en andere argumenten van partijen.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof is van oordeel dat voortzetting van het bewind niet langer noodzakelijk is. Het hof licht dit als volgt toe.
5.7
De goederen van betrokkene zijn vijftien jaar geleden onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke en lichamelijke toestand. Het bewind is destijds aangevraagd omdat er bij betrokkene sprake was van een alcoholverslaving. Naar het oordeel van het hof heeft betrokkene aannemelijk gemaakt dat het bewind niet langer noodzakelijk is. Op dit moment is zijn alcoholverslaving al geruime tijd in remissie. Ook is betrokkene inmiddels schuldenvrij. Sinds begin april 2025 heeft de bewindvoerder een afbouwtraject ingezet ten behoeve van betrokkene. In het kader van dit traject heeft betrokkene de kans gekregen om te werken aan zijn financiële zelfredzaamheid. Zoon [zoon 1] heeft zijn vader gedurende dit afbouwtraject ondersteund en heeft de handelingen rondom de betaling van de rekeningen van zijn vader uitgevoerd. De bewindvoerder heeft bevestigd dat alle rekeningen van betrokkene sinds de start van het afbouwtraject steeds tijdig zijn voldaan en dat betrokkene de bewindvoerder ook niet langer belt om extra (leef)geld te vragen, hetgeen een positieve verandering is. Zoon [zoon 1] heeft zich ter zitting bereid verklaard om de financiën van zijn vader voor langere tijd te willen beheren. Het hof heeft zoon [zoon 1] op de zitting bevraagd over zijn mogelijkheden om dit beheer daadwerkelijk uit te voeren. Zoon [zoon 1] heeft toegezegd dat hij de verantwoordelijkheid op zich zal nemen voor de handhaving van het budget van zijn vader en dat hij hiervoor al de benodigde machtiging heeft aangevraagd. Het hof heeft er vertrouwen in dat zoon [zoon 1] de benodigde ondersteuning kan bieden aan betrokkene rondom het beheer van zijn financiën. De bewindvoerder heeft ter zitting naar voren gebracht vertrouwen te hebben in de ondersteuning van zoon [zoon 1] , gelet op zijn betrokkenheid in het kader van het afbouwtraject de afgelopen maanden. Gelet op de sterke wens van betrokkene om verder te leven zonder bewind gaat het hof ervanuit dat betrokkene zal accepteren dat zijn zoon zijn financiën gaat beheren.
5.8
Gezien het voorgaande acht het hof betrokkene voldoende in staat om zelf, met de ondersteuning van zijn zoon [zoon 1] , zijn geldzaken op orde te houden. Het hof is dan ook van oordeel dat de noodzaak voor het bewind over de goederen van betrokkene niet langer bestaat. Dit maakt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het bewind zal opheffen op een termijn van twee weken na deze beschikking. Zoals besproken ter zitting in hoger beroep bestaat de mogelijkheid tot verlening van een volmacht van de zijde van betrokkene aan zoon [zoon 1] indien zich een situatie voordoet waarin het noodzakelijk is dat zoon [zoon 1] rechtshandelingen verricht namens betrokkene. Het hof merkt in dit kader op dat betrokkene zich ter zitting in hoger beroep bereid heeft verklaard medewerking te verlenen aan de verlening van een dergelijke volmacht.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van twee weken na heden het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] , geboren [in] 1952 te [plaats B] (Suriname);
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan betrokkene en een – zo mogelijk door betrokkene voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan overlegt aan het Bewindsbureau van de rechtbank Amsterdam;
bepaalt dat aan de bewindvoerder voor voornoemde werkzaamheden een eindvergoeding wordt toegekend conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.