ECLI:NL:GHAMS:2025:2179

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
200.351.484/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2015. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2024, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen. De moeder verzoekt om het inleidende verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen en om wijziging van de omgangsregeling. De vader, die het eens is met de rechtbank, vraagt om bekrachtiging van de beschikking en om aanpassing van de omgangsregeling met concrete tijden.

De procedure in hoger beroep startte op 21 februari 2025, met een zitting op 26 mei 2025. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zaak aan te houden om het effect van een coachingtraject voor de ouders af te wachten. Het hof oordeelt dat, ondanks de gebrekkige communicatie tussen de ouders, er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank met betrekking tot het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling, maar wijst de verzoeken van de moeder in hoger beroep af. De omgangsregeling wordt bevestigd, waarbij de vader [minderjarige] op feestdagen en na vakanties dient op te halen en terug te brengen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.484/01
zaaknummer rechtbank: C/13/754059 / FA RK 24-4774
beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van
[de moeder]
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amsterdam,
en
[de vader]
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J. Zoutberg te Almere.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het ouderlijk gezag over [minderjarige] (10 jaar), de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader en de vakantie- en feestdagenregeling.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 11 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) bepaald dat de ouders het gezag over [minderjarige] gezamenlijk zullen uitoefenen. Ook heeft de rechtbank een omgangsregeling en een vakantie- en feestdagenregeling vastgesteld.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezag en wil dat het inleidende verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag uit te oefenen, alsnog wordt afgewezen. Ook wil de moeder dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader wordt gewijzigd. De vader is het wel eens met de beslissing van de rechtbank, maar wil dat er concrete tijden worden opgenomen in de omgangsregeling en de vakantie- en feestdagenregeling.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 2 april 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De zitting heeft op 26 mei 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2015, te [plaats C] .
3.2
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad, welke is beëindigd.
3.3
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.4
Tot de bestreden beschikking oefende de moeder het gezag over [minderjarige] alleen uit.
3.5
Partijen hebben met behulp van een mediator een Omgangsplan opgesteld, dat door hen op 26 augustus 2024 is ondertekend.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen. Ook heeft de rechtbank de omgangsregeling en de vakantie- en feestdagenregeling zoals vastgelegd in het Omgangsplan van 26 augustus 2024 vastgelegd in een beschikking en in aanvulling daarop het volgende bepaald:
- Pasen: in de even jaren verblijft [minderjarige] op eerste paasdag bij de moeder en tweede paasdag bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- Pinksteren: in de even jaren verblijft [minderjarige] eerste pinksterdag bij de vader en tweede pinksterdag bij de moeder en in de oneven jaren andersom;
- Moederdag: [minderjarige] verblijft bij de moeder;
- Vaderdag: [minderjarige] verblijft bij de vader.
In principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen, alsnog af te wijzen. Ook verzoekt de moeder te bepalen dat de omgangsregeling wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] op zondagavond om 19.30 uur door de vader wordt thuisgebracht.
4.3
De vader verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking op deze punten te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- de omgangsregeling wordt gewijzigd in die zin dat [minderjarige] één keer in de twee weken van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] van school ophaalt en hem ook weer naar school brengt;
- de vader [minderjarige] op de feestdagen om 12.00 uur ’s middags dient op te halen en hem de volgende dag om 12.00 uur dient thuis te brengen;
- de vader [minderjarige] na afloop van een vakantie om 17.00 uur thuis dient te brengen.
4.5
De moeder heeft geen verweer gevoerd in incidenteel hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:253c, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de tot het gezag bevoegde ouder van een minderjarige, die nimmer het gezag met de moeder heeft uitgeoefend de rechtbank kan verzoeken de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Dit verzoek wordt indien de andere ouder hiermee niet instemt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder meent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen. Het lukt de ouders niet om met elkaar te communiceren en [minderjarige] heeft daar last van. Bij [minderjarige] is een groeiend loyaliteitsconflict waar te nemen en hij zit klem tussen beide ouders. De vader overlegt niet met de moeder over beslissingen over [minderjarige] , zoals het nemen van bijles, en hij houdt zich niet aan de afspraken die tijdens de mediation gemaakt zijn. De vader gebruikt het gezamenlijk gezag enkel voor zijn eigen gewin, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
5.3
De vader voert aan dat de beslissing van de rechtbank om de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag te belasten op goede gronden berust. [minderjarige] zal niet klem of verloren raken als gevolg van het gezamenlijk gezag. Het enkele feit dat de communicatie tussen de ouders stroef verloopt is geen reden om een uitzondering te maken op het wettelijke uitgangspunt van gezamenlijk ouderlijk gezag. Bovendien is de gebrekkige communicatie een gevolg van de onduidelijke omgangsregeling. De vader is nog steeds bereid om aan de onderlinge communicatie te werken. Inmiddels staan de ouders ook op de wachtlijst voor een coachingtraject.
Advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de zaak aan te houden voor zover het de beslissing ten aanzien van het gezag betreft. Op die wijze kan het effect van het coachingtraject, waarvoor de ouders momenteel op de wachtlijst staan, afgewacht worden en kan bezien worden of het de ouders is gelukt om op passende wijze uitvoering te geven aan hun gezamenlijke gezag. De raad acht het positief dat beide ouders zich bereid hebben verklaard medewerking te verlenen aan dit coachingtraject.
Ten aanzien van de omgangsregeling heeft de raad naar voren gebracht dat het wenselijk is dat de ouders praktische belemmeringen wegnemen door in onderling overleg tot oplossingen te komen. De raad adviseert de huidige omgangsregeling te behouden. Mogelijk kunnen de ouders in de toekomst in onderling overleg beslissen om de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader uit te breiden.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt met betrekking tot het ouderlijk gezag voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Het hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken en overweegt hiertoe als volgt.
5.6
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de opvoeding en verzorging van hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Dit betekent dat een gebrekkige communicatie tussen ouders in beginsel geen beletsel hoeft te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor het kind.
5.7
Het hof constateert dat momenteel sprake is van een gebrekkige communicatie en moeizame verstandhouding tussen de ouders. Hoewel de ouders (nog) niet in staat zijn gebleken om op een constructieve wijze op ouderniveau met elkaar te communiceren, is het hof van oordeel dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om te concluderen dat de ouders niet in staat zullen zijn om (op termijn) in gezamenlijk overleg beslissingen van enig belang over [minderjarige] te kunnen nemen. Duidelijk is dat beide ouders veel van [minderjarige] houden en zich zeer betrokken bij hem voelen. [minderjarige] heeft een goede band met beide ouders. Omdat beide ouders een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] hebben acht het hof het van belang dat beide ouders betrokken zijn bij en zeggenschap hebben over belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Het is daarbij wel in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de ouders onder professionele begeleiding hun onderlinge communicatie en samenwerking met betrekking tot hun ouderschap over [minderjarige] verbeteren. De ouders hebben zich ter zitting bij het hof hiertoe bereid verklaard en zij hebben ook al stappen gezet door zich aan te melden voor een coachingtraject, waarvoor zij momenteel op de wachtlijst staan. Het hof acht het aannemelijk dat de ouders, met behulp van coaching, hun onderlinge communicatie zullen verbeteren en binnen afzienbare tijd beter invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Het hof benadrukt in dit kader dat het van groot belang is dat de ouders zich tot het uiterste zullen inspannen om hun onderlinge verstandhouding als ouders van [minderjarige] en hun communicatie te verbeteren. Op die wijze wordt voorkomen dat [minderjarige] last ervaart van hun verstoorde verstandhouding en gebrekkige communicatie.
5.8
Gesteld noch gebleken is dat de vader, in het geval dat belangrijke beslissingen over [minderjarige] moeten worden genomen, niet bereid is tot overleg met de moeder en tot het verlenen van de benodigde toestemming. Evenmin is aannemelijk dat de thans nog gebrekkige communicatie tussen de ouders een zodanig negatieve weerslag op [minderjarige] heeft dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat hij als gevolg van het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders. Ook andere redenen die eenhoofdig gezag noodzakelijk maken zijn het hof niet gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 1:253c, twee lid, BW genoemde gronden voor afwijzing van het inleidende verzoek van de vader. Het hof zal het verzoek van de moeder in hoger beroep dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Omgangsregeling en vakantie- en feestdagenregeling
Het wettelijk kader
5.9
Uit artikel 1:253a, vierde lid, BW gelezen in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan iedere ouder van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten
5.1
De moeder stelt dat de omgangsregeling gewijzigd moet worden in een regeling waarbij [minderjarige] op zondagavond om 19.30 uur door de vader naar de moeder wordt gebracht. Momenteel verblijft [minderjarige] tot maandagochtend bij de vader en wordt hij door de vader met de auto naar school gebracht. Omdat [minderjarige] maandagmiddag uit school met zijn vriendjes naar huis wil fietsen brengt de moeder op maandag altijd zijn fiets naar school. Dit probleem kan worden weggenomen door de omgangsregeling te wijzigen. [minderjarige] kan in dat geval op maandagochtend met de fiets naar school.
5.11
De vader voert aan dat het niet noodzakelijk is om de omgangsregeling te wijzigen. De moeder kan [minderjarige] op vrijdag ook met het openbaar vervoer naar school brengen of de fiets op het schoolplein vastzetten gedurende het weekend. [minderjarige] kan dan tot maandagochtend bij de vader blijven en wordt dan met de auto naar school gebracht. De moeder kan [minderjarige] maandagmiddag met het openbaar vervoer ophalen van school of [minderjarige] kan zelf naar huis fietsen.
De beoordeling door het hof
5.12
Het hof oordeelt als volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de omgangsregeling, waarbij [minderjarige] van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader verblijft, naar behoren verloopt. [minderjarige] heeft het naar zijn zin bij beide ouders. Het praktische ongemak ten aanzien van de fiets van [minderjarige] is naar het oordeel van het hof niet zo zwaarwegend dat dit zou moeten leiden tot een kortere duur van het omgangsweekend van [minderjarige] bij de vader. Ter zitting zijn een aantal opties genoemd om tot een voor [minderjarige] prettige oplossing te komen zodat hij op maandagmiddag van school naar huis kan fietsen. Het is aan ouders om daar nadere afspraken over te maken. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.13
Met betrekking tot de door de vader verzochte wijziging van de regeling tijdens vakanties, feestdagen en verjaardagen heeft de moeder geen inhoudelijk verweer gevoerd. Het hof zal het verzoek van de vader in hoger beroep op dit punt toewijzen, waarbij het hof begrijpt dat de vader onder ‘feestdagen’ verstaat de kerstdagen, paasdagen, pinksterdagen, Vaderdag en Moederdag zoals afgesproken in het door hen opgestelde Omgangsplan en aangevuld door de rechtbank in de bestreden beschikking. Niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet.
5.14
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op het ouderlijk gezag;
bekrachtigt de omgangsregeling en de vakantie- en feestdagenregeling zoals vastgesteld door de rechtbank en bepaalt in aanvulling daarop:
- dat [minderjarige] van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] vrijdagmiddag van school ophaalt en hem maandagochtend naar school brengt;
- dat de vader [minderjarige] op feestdagen om 12.00 ’s middags dient op te halen bij de moeder en hem de volgende dag (indien dit geen schooldag is) om 12.00 uur weer bij de moeder thuis dient te brengen;
- dat de vader [minderjarige] na afloop van een vakantie om 17.00 uur bij de moeder thuis dient te brengen.
verklaart deze beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.V.T. de Bie en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.