Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De motivering van de beslissing
Uit het derde lid volgt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de omgang van de zestienjarige [minderjarige 1] en de vijftienjarige [minderjarige 2] met hun vader. De vader heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend tot het vaststellen van een omgangsregeling, maar dit verzoek is door de rechtbank Noord-Holland afgewezen in een beschikking van 22 november 2024. De vader is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder is het wel eens met de afwijzing van de omgangsregeling. Tijdens de procedure in hoger beroep hebben de kinderen hun mening kenbaar gemaakt, waarbij zij hebben aangegeven geen contact meer met hun vader te willen. Het hof heeft de zitting op 9 juli 2025 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig waren, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft aangegeven dat hij respect heeft voor de beslissing van de kinderen, maar dat hij het contact met hen belangrijk vindt en daarom het hoger beroep niet intrekt. De moeder heeft betoogd dat een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is, gezien hun leeftijd en het feit dat zij sinds augustus 2020 geen contact meer met hun vader hebben gehad. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat gedwongen contact met de vader als een contra-indicatie voor de ontwikkeling van de kinderen wordt gezien. Het hof heeft het advies van de raad gevolgd en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het heeft geoordeeld dat er onder de huidige omstandigheden geen ruimte is voor een omgangsregeling.