ECLI:NL:GHAMS:2025:2254

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
26 augustus 2025
Zaaknummer
200.343.085/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag op staande voet wegens vermeende diefstal uit de kassa

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam, waarin het ontslag op staande voet van de werknemer [geïntimeerde] door de werkgever [bedrijf] werd beoordeeld. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat de dringende reden voor het ontslag, namelijk diefstal uit de kassa, niet voldoende was aangetoond. De werknemer was op 1 maart 2023 in dienst getreden en werd op 12 december 2023 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de werknemer geld uit de kassa had gestolen, wat werd ondersteund door camerabeelden. Echter, het hof oordeelde dat uit de beelden niet kon worden afgeleid dat de werknemer daadwerkelijk had gestolen. De werknemer had verklaard dat hij het geld mogelijk voor boodschappen had gebruikt. Het hof concludeerde dat de werkgever niet had aangetoond dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De kantonrechter had de verzoeken van de werknemer tot schadevergoeding en transitievergoeding toegewezen, en het hof bekrachtigde deze beslissing. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.343.085/01
zaaknummer rechtbank : 10929462/ EA VERZ 24-132
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 augustus 2025
inzake
[appellant] t.h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L.Q. Jolink te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J.E. Spoormaker te Leiden.
Partijen worden hierna [appellant] of [bedrijf] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. Dringende reden niet vast komen te staan.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 1 juli 2024, in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 23 april 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 13 februari 2025 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van [geïntimeerde] ingekomen. Op 27 juni 2025 heeft [appellant] nadere producties ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 9 juli 2025 laten toelichten, [bedrijf] door mr. Jolink voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Spoormaker voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Uitspraak is bepaald op heden.
[geïntimeerde] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing geen feiten vastgesteld. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[geïntimeerde] , geboren in [jaar] , is op 1 maart 2023 als [functie] bij [bedrijf] in dienst getreden voor de duur van een jaar, derhalve tot en met 29 februari 2024. [bedrijf] heeft [geïntimeerde] op 12 december 2023 op staande voet ontslagen. Het salaris van [geïntimeerde] bedroeg € 1.872,-- bruto per vier weken, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst was de Horeca-cao van toepassing.
3.2.
[bedrijf] is een espressobar gevestigd op de campus van de Vrije Universiteit (VU) waar tevens ontbijt en lunch worden geserveerd. De openingstijden van [bedrijf] zijn maandag tot en met vrijdag van 8.00 uur tot 16.00 uur. [appellant] is de eigenaar van [bedrijf] .
3.3.
Cash betaalde bestellingen werden door [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] niet aangeslagen op de kassa. [bedrijf] heeft een fooienpot.
3.4.
Op enig moment heeft [appellant] camera’s laten installeren boven de kassa van [bedrijf] .
3.5.
Op camerabeelden van 20 november 2023 om 08:39:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- in de kassa stopt en kleingeld als wisselgeld terug geeft aan een klant. Op camerabeelden van dezelfde datum om 09:21:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] kleingeld uit de fooienpot haalt en in de kassa stopt. Vervolgens is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- uit de kassa haalt en in zijn broekzak stopt.
3.6.
Op 22 november 2023 om 12:41:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] met een briefje van € 5,- in zijn hand uit beeld loopt. Op dezelfde datum om 13:31:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- uit de kassa haalt en opvouwt en vervolgens uit beeld verdwijnt.
3.7.
Op 11 december 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] meegedeeld dat er weinig cash geld in de kassa zit na een shift van [geïntimeerde] . Op 12 december 2023 heeft [appellant] [geïntimeerde] mondeling op staande voet ontslagen.
3.8.
Bij e-mail van 12 december 2023 om 11:39 uur heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven: ‘
Bij deze maak ik bezwaar tegen mijn ontslag. Tevens laat ik je weten elke dag bereid te zijn te willen werken. Ook wil ik je melden dat ik bij het bekijken van de zogenoemde bewijs beelden wil zijn. Als laatste meld ik je nooit iets van je te hebben gestolen’. (..).
3.9.
Bij e-mail van dezelfde datum om 17:40 uur heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven:
‘Zoals je aangeven hierbij de beelden van de handelingen. Dit zijn enkel de beelden van 2 dagen 20-11-2023 3n 22-11-2023 Dit is de reden dat ik je vandaag per direct heb ontslagen. Beelden worden verstuurd via aparte mail via wetransfer.com De beelden van de gehele dagen zijn ook beschikbaar maar zijn te groot om via deze weg te versturen.
20-11-in is opnametijd 15:19:59 - 15:21:59
20-11-uit is opnametijd 15:46:59 - 15:48:59
22-11-in is opnametijd 08:39:59 – 08:40:59
22-11-uit is opnametijd 09:21:59 – 09:24:59
22-11-in2 is opnametijd 12:41:59 – 12:43:59
22-11-uit2 is opnametijd 13:31:59 – 13:33:59
(..)’
3.10.
Bij e-mail van 12 december 2023 om 18:48 uur heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
‘ [appellant] , Wat gek dat je me vandaag ontslaat omdat ik 1 en 2 euro muntstukken zou hebben ontvreemd uit de kassa en dat daar geen beelden van zijn? Ik ga er dus vanuit dat dat een valse beschuldiging was? Verder geef je aan dat deze moment opname van mij aan het werk met de kassa aan zou geven dat ik gestolen zou hebben. Ik denk dat als je de gehele opname zou gaan bekijken dat je vanzelf terug vind dat ik voor alle acties een briefje in de kassa heb gedaan of dat er sprake is van een wissel actie. Vind het dan ook niet nodig de beelden te gaan bekijken. Bij deze zou ik dan ook, mocht je de aanklacht aan willen houden, ALLE beelden willen ontvangen anders zie ik geen problemen verder. Alle beelden kunnen we in de toekomst samen gaan bekijken en deze moment opname zijn totaal niet van toepassing tot waar je me voor ontslagen hebt. (..)’
3.11.
Op 13 december 2023 heeft [geïntimeerde] zich gemeld om zijn werkzaamheden te verrichten. [appellant] heeft [geïntimeerde] naar huis gestuurd.

4.Eerste Aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg na vermindering van verzoek samengevat verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
V. [bedrijf] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van een billijke vergoeding ter hoogte van € 13.000,-- bruto,
VI. [bedrijf] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 3.285,36 bruto,
VII. Aan [geïntimeerde] toe te kennen een transitievergoeding ter hoogte van € 573,56 bruto,
(meer) subsidiair:
voor het geval de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 12 december 2023:
VIII. [bedrijf] te veroordelen aan [geïntimeerde] toe te kennen een transitievergoeding ter hoogte van € 573,56 bruto,
en in alle gevallen:
IX. [bedrijf] te veroordelen tot tijdige afgifte van deugdelijke salarisspecificaties aan [geïntimeerde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom,
X. met veroordeling van [bedrijf] in de kosten van de procedure met nakosten.
4.2.
[bedrijf] heeft in eerste aanleg eveneens een verzoek ingediend waarbij zij op haar beurt heeft verzocht [geïntimeerde] te veroordelen om (uitvoerbaar bij voorraad) aan haar de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 3.285,36 bruto te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. De verzoeken zijn gezamenlijk behandeld.
4.3.
Bij mondelinge uitspraak van 23 april 2024 heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van [geïntimeerde] toegewezen in dier voege dat aan [geïntimeerde] ten laste van [appellant] is toegekend:
  • € 100,-- bruto aan billijke vergoeding,
  • € 3.285,36 bruto aan gefixeerde schadevergoeding,
  • € 573,56 bruto aan transitievergoeding.
[appellant] is veroordeeld om deugdelijke salarisspecificaties aan [geïntimeerde] af te geven. Ook is [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek van [bedrijf] is afgewezen.
4.4.
De kantonrechter heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven omdat uit de camerabeelden niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat [geïntimeerde] geld uit de kassa heeft gestolen. De door [geïntimeerde] naar voren gebrachte verklaringen voor zijn handelwijze zijn volgens de kantonrechter niet uitgesloten. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is [bedrijf] de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding verschuldigd. De billijke vergoeding is vastgesteld op € 100,- bruto.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op. Met de grieven 1 tot en met 3, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komt [appellant] (samengevat) op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. In hoger beroep heeft [appellant] daarom geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog de verzoeken van [geïntimeerde] zal afwijzen (grieven 4 en 5) en (uitvoerbaar bij voorraad ) het verzoek van [appellant] zal toewijzen (grief 7) met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties (grief 6).
5.2.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep van [appellant] met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
5.3.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW worden op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals de leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet zou hebben.
5.4.
Als de op staande voet ontslagen werknemer - zoals in dit geval - de dringende reden betwist, is het aan de werkgever om te stellen en te bewijzen dat de dringende reden op het moment van het ontslag op staande voet aanwezig was (Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:55).
5.5.
[appellant] heeft als dringende reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] geld uit de kassa van [bedrijf] heeft gestolen. Gelet op zijn e-mail van 12 december 2023, die voor zover relevant luidt:
‘Zoals je aangeven hierbij de beelden van de handelingen. Dit zijn enkel de beelden van 2 dagen 20-11-2023 3n 22-11-2023 Dit is de reden dat ik je vandaag per direct heb ontslagen’,heeft [appellant] de diefstal onderbouwd met de camerabeelden van 20 en 22 november 2023. Op de camerabeelden van 20 november 2023 om 08:39:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- in de kassa stopt en kleingeld als wisselgeld terug geeft aan een klant. Op camerabeelden van dezelfde datum om 09:21:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] kleingeld uit de fooienpot haalt en in de kassa stopt. Vervolgens is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- uit de kassa haalt en in zijn broekzak stopt. Op camerabeelden van 22 november 2023 om 12:41:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] uit beeld verdwijnt met een briefje van € 5,- in zijn hand. Op dezelfde datum om 13:31:59 uur is te zien dat [geïntimeerde] een briefje van € 10,- uit de kassa haalt en opvouwt en vervolgens uit beeld verdwijnt.
5.6.
Uit deze beelden blijkt dat [geïntimeerde] drie keer briefgeld uit de kassalade heeft gehaald, waarvan hij eenmaal een biljet van € 10,- in zijn broekzak heeft gestopt en tweemaal met briefgeld in zijn hand uit beeld is verdwenen, waarvan eenmaal met een door hem opgevouwen briefje van € 10,- en eenmaal met een briefje van € 5,- . Door zo te handelen heeft [geïntimeerde] de verdenking van diefstal op zich geladen, maar naar het oordeel van het hof is niet vast komen te staan dat [geïntimeerde] het geld dat hij uit de kassa van [bedrijf] heeft gepakt ook daadwerkelijk heeft gestolen (althans het geld heeft verduisterd in dienstbetrekking). Al hetgeen over en weer naar voren is gebracht en uitgaande van de onschuldpresumptie krijgt [geïntimeerde] van het hof het voordeel van de twijfel. Daartoe zijn de volgende omstandigheden redengevend.
5.7.
Uit de beelden waarop te zien is dat [geïntimeerde] briefgeld uit de kassa pakt en met het opgevouwen briefje van € 10,-- en het briefje van € 5,- uit beeld loopt, kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] dat geld voor zich zelf heeft behouden. Die beelden zeggen immers niets over wat er met dat briefgeld is gebeurd, nadat [geïntimeerde] met het geld in zijn hand uit beeld verdwijnt. Het kan zo zijn, zoals [geïntimeerde] heeft geopperd, dat hij dat geld als wisselgeld buiten beeld aan een klant heeft teruggeven, dat hij het geld (waaronder ook het biljet van € 10,-- dat hij in zijn broekzak heeft gestopt) heeft aangewend om boodschappen voor [bedrijf] te doen, of dat hij door hem voorgeschoten boodschappen voor [bedrijf] met dat geld heeft verrekend. Dat [geïntimeerde] , die ongeveer € 1.000,-- tot € 1.200,-- per dag omzette, zich de transacties op de beelden niet meer precies kan herinneren is niet onbegrijpelijk en kan hem daarom niet worden tegengeworpen (en dus ook niet dat hij daarover wisselend heeft verklaard).
5.8.
[appellant] heeft gesteld dat (a) er voor [geïntimeerde] op de bewuste dagen geen aanleiding was om boodschappen te doen omdat [bedrijf] op 20 november 2023 een grote bestelling van Sligro had ontvangen, (b) [geïntimeerde] geen bankafschriften heeft overgelegd waarop pinbetalingen staan van door hem voorgeschoten boodschappen, en (c) op de beelden niet te zien is dat [geïntimeerde] een bonnetje van eventuele boodschappen in de kassa heeft gelegd.
5.9.
In dit verband overweegt het hof dat het aan [appellant] is om de dringende reden te bewijzen waaronder de omstandigheid dat [geïntimeerde] het geld voor zich zelf heeft behouden en niet aan [geïntimeerde] om te bewijzen dat hij die dag
welboodschappen voor [appellant] heeft gedaan. Anders dan door [appellant] betoogd, is de verklaring van [geïntimeerde] dat hij met het uit de kassa genomen geld boodschappen gedaan kan hebben of voorgeschoten boodschappen heeft verrekend, geen bevrijdend verweer. [geïntimeerde] heeft ter zitting verklaard dat hij ook boodschappen cash betaalde bij Albert Heijn, zodat het ontbreken van bankafschriften waarop pinbetalingen bij de Spar (waar alleen met een pinpas betaald kan worden) zichtbaar zouden moeten zijn, niet de conclusie rechtvaardigt dat [geïntimeerde] die dag geen boodschappen heeft gedaan. Ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep is vast komen te staan dat de beelden van 20 en 22 november 2023 niet de gehele acht-urige werkdag van [geïntimeerde] bestrijken, zodat ook de stelling van [appellant] dat op de beelden niet te zien is dat [geïntimeerde] een bonnetje voor de boodschappen in de kassa heeft gelegd, zoals hij in de regel deed, niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat [geïntimeerde] het uit de kassa genomen geld voor zich zelf heeft behouden. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat er geen aanleiding bestond om boodschappen te doen omdat [bedrijf] zojuist een bestelling van de Sligro had ontvangen, gelet op de verklaring van [geïntimeerde] dat de Sligro geen versproducten leverde en hij die dus zelf moest halen. Evenmin leiden de door [appellant] in dit verband naar voren gebrachte stellingen tot de conclusie dat de verklaring van [geïntimeerde] zo ongeloofwaardig is dat het niet anders kan dan dat hij het geld van [bedrijf] voor zich zelf heeft behouden.
5.10.
Daartoe is bovendien redengevend dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er op de dagen dat [geïntimeerde] geld uit de kassa heeft gepakt kastekorten waren. [appellant] heeft slechts vermoedens geuit dat er weinig
muntstukkenvan één en twee euro in de kassa aanwezig waren. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat er meestal zo’n € 50,- tot € 70,- aan cash (papiergeld en munten) in de kassa aanwezig was en dat hij aan het einde van de dag de hoeveelheid cash in de kassa telde. Hij heeft ook verklaard dat hij daarvan geen registratie bijhield. Omdat [geïntimeerde] in opdracht van [appellant] cash betaalde bestellingen niet aansloeg op de kassa, was er aan het einde van een dag bij cash betaalde bestellingen meer geld in de kassa aanwezig dan aan het begin van de dag. Het ‘overschot’ (aan cash betaalde bestellingen) kon niet worden verantwoord, anders dan via het geheugen van [geïntimeerde] (of [appellant] als hij zelf bij [bedrijf] werkzaam was), omdat van cash betaalde bestellingen geen registratie werd bijgehouden. Het is daarom gedurende het dienstverband van [geïntimeerde] op geen enkel moment duidelijk geweest hoe hoog het bedrag aan cash in de kassa exact was en evenmin of er op de dagen dat [geïntimeerde] geld uit de kassa heeft genomen kastekorten (mede in de zin van ‘een lager dan verwacht overschot’) waren. Ook deze omstandigheid draagt er aan bij dat de dringende reden niet voldoende vast is komen te staan.
5.11.
Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] zich heeft schuldig gemaakt aan de wisseltruc. Die komt op neer op het volgende. Een klant plaatst een bestelling van bijvoorbeeld € 4,30 en rekent deze bestelling cash af met een briefje van € 5,-. De kassamedewerker geeft € 0,70 uit de kassa aan wisselgeld terug en pakt daarna € 0,70 uit de fooienpot, stopt die € 0,70 in de kassa en stopt het eerder ontvangen briefje van € 5,-- in zijn zak. Dat [geïntimeerde] zoals [appellant] heeft betoogt
steedskleingeld vanuit de fooienpot in de kassa stopte en vanuit de kassa briefgeld pakte is in strijd met de feiten. [appellant] heeft verklaard dat hij de camera’s enkele weken voor het ontslag op staande voet heeft opgehangen en uit de beelden blijkt dat [geïntimeerde] twee keer geld uit de fooienpot in de kassa heeft gestopt. Dat kan zijn geweest om briefgeld uit de kassa voor kleingeld te wisselen en daarbij geldt zoals hiervoor is overwogen dat uit de beelden niet volgt dat [geïntimeerde] het uit de kassa genomen briefgeld voor zich zelf heeft behouden. Overigens had [appellant] als werkgever de wisseltruc eenvoudig kunnen voorkomen door [geïntimeerde] de opdracht te geven cash betaalde bestellingen te registreren of door alleen pinbetalingen toe te staan.
5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat de dringende reden niet voldoende vast is komen te staan, zodat de grieven 1 tot en met 3 falen. Daarbij komt dat [appellant] naar het oordeel van het hof ook in processueel opzicht zorgvuldiger had kunnen en moeten handelen. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij al een tijdje de indruk had dat er cash geld miste. Hij heeft dat niet met [geïntimeerde] besproken. Eerst op 11 december 2023 heeft hij [geïntimeerde] meegedeeld dat hij vond dat er weinig één en twee euro muntstukken in de kassalade aanwezig waren, terwijl hij vervolgens aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd dat [geïntimeerde] papiergeld van hem zou hebben gestolen. Daarbij heeft [appellant] ondanks het verzoek van [geïntimeerde] daartoe niet met hem de beelden bekeken en [geïntimeerde] om een verklaring gevraagd voor zijn handelwijze. In plaats daarvan heeft hij [geïntimeerde] direct op staande voet ontslagen. Evenmin is gebleken dat [appellant] rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde] .
5.13.
De conclusie is dat ook het hof van oordeel is dat het ontslag op staande voet onrechtmatig – want zonder geldige reden - is gegeven en dat de kantonrechter de verzoeken van [geïntimeerde] tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding terecht heeft toegewezen en het verzoek van [bedrijf] om toekenning van dezelfde gefixeerde schadevergoeding terecht heeft afgewezen. Grieven 4, 5 en 7 falen. Er zijn geen grieven gericht tegen de hoogte van de toegekende bedragen, zodat de bestreden beschikking in zijn geheel zal worden bekrachtigd. Voor een andere proceskostenveroordeling in eerste aanleg bestaat, gelet daarop, geen aanleiding. Grief 6 faalt ook. [geïntimeerde] heeft geen feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beoordeling van het petitum kunnen leiden, zodat het hof niet toekomt aan het toelaten tot bewijslevering. De overige stellingen van partijen kunnen bij gebrek aan belang onbesproken blijven.
5.14.
[appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, € 362,- aan griffierecht en € 2.428,-- (€ 1.214,-- x 2 punten) aan salaris voor de advocaat van [geïntimeerde] .

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 362,-- aan griffierecht en € 2.428,-- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Aardenburg, mr. A.S. Arnold en mr. R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.