Het hof overweegt ten aanzien van de spaarrekening als volgt.
Volgens het Turkse recht heeft ieder van partijen recht op de helft van het saldo van de gezamenlijke spaarrekening per peildatum, te weten € 6.000,25.
Na de peildatum heeft de man het saldo (in delen) geheel overgeboekt naar de betaalrekening van partijen. Eveneens is duidelijk geworden dat na de peildatum ook nog het salaris van de man, alsmede zijn bonus van in totaal € 17.500,-- op de betaalrekening is gestort en dat beide partijen van de betaalrekening uitgaven hebben gedaan, totdat het saldo eind oktober 2021 geheel verbruikt was.
De man stelt dat er niets meer te verrekenen valt. De vrouw heeft aangevoerd dat de man een zodanig hoger bedrag heeft uitgegeven dan zij, dat zij nog steeds recht heeft op betaling van genoemd bedrag van € 6.000,25 door de man aan haar, rekening houdende met haar eigen uitgaven en het eigen geld van de man dat op deze rekening is gestort.
Dit nu is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof kan niet vaststellen wie van partijen welk bedrag heeft aangewend, nu een deugdelijke onderbouwing hiervan ontbreekt.
De vrouw noemt in haar productie 14 en 15 bij haar conclusie van antwoord in reconventie alsmede in productie 22 bij haar akte vermeerdering van eis de uitgaven die de man van de betaalrekening deed, te weten zijn maandelijkse lasten, waaronder de huur van zijn eigen woonruime, alsmede aan bijzondere lasten: hotelovernachtingen, vliegtickets, twee giften aan vrienden en enkele contante opnames, maar laat na een volledig overzicht te maken van de stortingen op deze rekening na de peildatum, alsmede ieders uitgaven en welke conclusie dan dient te volgen na verrekening hiervan. Bovendien is gebleken, dat ook de vrouw haar maandelijkse lasten in genoemde periode van deze rekening voldeed, en dat ook de vrouw vliegtickets heeft voldaan van deze rekening.
Kortom, partijen hebben in genoemde periode samen geleefd van het saldo van de betaalrekening. Ieder van partijen kwam € 6.000,25 toe en daarnaast kwam de man het bedrag van € 17.500,- toe. De stelling van de vrouw dat de man € 6.000,- meer zou hebben opgemaakt dan de vrouw, komt erop neer dat de man al het geld zou hebben opgemaakt. Dat is niet gebleken, immers de vrouw heeft erkend zelf ook € 600,- tot € 700,- per maand te hebben verbruikt vanwege haar maandelijkse lasten, naast kosten voor vliegtickets, hetgeen in mindering strekt op het haar toekomende deel.
Het had op de weg van de vrouw gelegen haar standpunt nader te onderbouwen, hetgeen de vrouw heeft nagelaten, zodat de grieven van de man op dit punt slagen en het vonnis van de kantonrechter op dit punt zal worden vernietigd.
Volledigheidshalve voegt het hof hieraan toe dat, anders dan de vrouw veronderstelt, dit oordeel niet betekent dat de man jegens haar onder zijn verplichting van art. 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW) uitkomt. Dat de vrouw er aanvankelijk kennelijk niet voor heeft gekozen om een voorlopige partneralimentatie te verzoeken komt voor haar rekening en risico. Verder is van belang dat het ging om verrekening van het saldo van een gezamenlijke bankrekening, zodat, naar de man terecht heeft aangevoerd, op de peildatum beide partijen een vordering van € 6.000,25 op elkaar hadden en deze vorderingen tegen elkaar weggestreept hadden moeten worden. Bovendien hebben beide partijen na de peildatum het saldo van deze gezamenlijke rekening volledig aan hun levensonderhoud uitgegeven. Door vervolgens (enkel) uit te gaan van een vordering per peildatum van de vrouw op de man is haar per saldo door het bestreden vonnis een vordering toegekend die haar uit hoofde van het toepasselijke huwelijksvermogensregime niet toekwam.