ECLI:NL:GHAMS:2025:2299

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.341.757/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een Turks huwelijksvermogensrecht en de verrekening van bankrekeningen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een Turks huwelijksvermogensrecht na echtscheiding tussen de man en de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van bedragen aan de vrouw ter zake van gezamenlijke bankrekeningen. De man betwistte de toewijzing van deze vorderingen en voerde aan dat de saldi van de bankrekeningen reeds aan beide partijen ten goede waren gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de saldi van de bankrekeningen per peildatum moeten worden verrekend volgens het Turks recht, waarbij ieder van partijen recht heeft op de helft van het saldo. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat de man meer had uitgegeven dan zij, en dat de vorderingen van de vrouw op de man niet toekwamen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het de vorderingen van de vrouw betrof en wees deze af, terwijl het vonnis voor het overige werd bekrachtigd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.341.757/01
zaaknummer rechtbank : 10679656 CV EXPL 23-11927
arrest van de meervoudige familiekamer van 2 september 2025
inzake
[de man],
wonende te [plaats A] ,
appellant,
advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Zobuoglu te Amsterdam.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De man is bij dagvaarding van 17 april 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 februari 2024, gewezen tussen de vrouw als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie/eiser in reconventie onder bovenvermeld zaaknummer.
1.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
1.3.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 3 maart 2025 doen bepleiten door hun advocaten en zijn ieder bijgestaan door een tolk. De vrouw heeft ter zitting haar pleitaantekeningen in eerste aanleg als akte genomen, nu deze niet eerder door het hof waren ontvangen.
1.4.
De man heeft op 27 mei 2025 op verzoek van het hof het proces-verbaal van de zitting bij de kantonrechter in het geding gebracht. De man heeft ter rolle van 17 juni 2025 een akte uitlating naar aanleiding van het proces-verbaal ingediend. De vrouw heeft ter rolle van 24 juni 2025 een reactie hierop ingediend en haar pleitaantekeningen eerste aanleg nogmaals overgelegd.
1.5.
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.6.
De man heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het daarin in conventie door de vrouw gevorderde ten aanzien van de onderhavige bankrekeningen af te wijzen en geheel voorwaardelijk, voor het geval geen van de grieven van de man mocht leiden tot vernietiging, de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 7.209,41, zijnde de helft van de saldi op de peildatum van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
De vrouw heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn vorderingen, dan wel zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van beide procedures en de nakosten.

2.Feiten

2.1.
Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft vastgesteld, waarvan de juistheid tussen partijen niet in geschil is. Die feiten zijn, hier en daar aangevuld met andere vaststaande feiten, de volgende.
2.2.
Partijen zijn [in] 2018 te [plaats C] (Turkije) met elkaar gehuwd.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 8 december 2021 heeft de rechtbank Amsterdam bepaald dat de man met ingang van 28 oktober 2021 een voorlopige partneralimentatie aan de vrouw voldoet van € 2.775,- per maand.
2.4.
Bij beschikking van 15 juni 2022 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is eveneens de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen naar Turks recht vastgesteld waarbij als huwelijksgoederenregime het stelsel van “deelgenootschap van verwervingen” van toepassing is.
In de onderhavige procedure is daarbij relevant dat de peildatum voor de omvang van de verwervingsdeelneming door de rechtbank op 15 april 2021 is vastgelegd en is bepaald dat de saldi van de bankrekeningen van partijen per peildatum worden verrekend (bij een positief saldo), met uitzondering van een bedrag van € 52.000,-, zijnde het persoonlijk vermogen van de man.
2.5.
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking van de rechtbank.
2.6.
De echtscheiding is op 11 oktober 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
2.7.
Omdat partijen het niet eens konden worden over wat zij over en weer op basis van de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2022 aan elkaar verschuldigd waren, is de vrouw een procedure gestart bij de kantonrechter.
In het bestreden vonnis van de kantonrechter van 16 februari 2024, verbeterd op 1 maart 2024 is, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de man in conventie veroordeeld tot betaling aan de vrouw van:
  • € 6.000,25 ter zake van de spaarrekening;
  • € 1.209,41 ter zake van de Rabo rekening;
vermeerderd met de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf 15 juni 2024 tot aan de voldoening.

3.De omvang van het geschil en de beoordeling

3.1.
De man is van een deel van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven, waartegen de vrouw gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
3.2.
Tussen partijen is in geschil de verrekening van de saldi per peildatum van de gezamenlijke spaarrekening van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , hierna verder te noemen ‘de spaarrekening’ en van de gezamenlijke hypotheekrekening van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , hierna te noemen de ‘hypotheekrekening’.
3.3.
Het volgende staat tussen partijen vast:
  • het saldo van de spaarrekening bedroeg per peildatum € 12.000,49;
  • het saldo van de hypotheekrekening bedroeg per peildatum € 2.418,87;
  • het saldo van de spaarrekening is na de peildatum, in delen, door de man geheel overgeboekt op de gezamenlijke betaalrekening van partijen met rekeningnummer [rekeningnummer 2] , hierna te noemen ‘de betaalrekening’;
  • na de peildatum is nog eenmaal het salaris van de man alsmede een door hem ontvangen bonus op de betaalrekening gestort, in totaal een bedrag van € 17.500,--;
  • het saldo van de betaalrekening was eind oktober 2021 nihil;
  • beide partijen hadden toegang tot alle drie de bankrekeningen;
  • beide partijen hebben opnames gedaan van de betaalrekening in de periode na de peildatum tot eind 2021;
  • de man stortte maandelijks vanaf de betaalrekening een vast bedrag op de hypotheekrekening met als doel de betaling van de hypotheeklasten van de hypotheek waar beide partijen hoofdelijk aansprakelijk voor waren;
  • de betalingen op de hypotheekrekening zijn aangewend voor de hypotheeklasten.
Grieven 1 t/m 3 (spaarrekening)
3.4.
De man stelt dat de kantonrechter ten onrechte de vordering van de vrouw om de man te veroordelen de helft van het saldo per peildatum van de spaarrekening aan haar te voldoen, heeft toegewezen.
Hij voert hiertoe aan dat het saldo van de spaarrekening na de peildatum is overgeboekt naar de betaalrekening en beide partijen hiervan opnames hebben gedaan totdat het saldo nihil was. Het saldo is dan ook aan beide partijen reeds ten goede gekomen, zodat er volgens de man niets meer te verrekenen valt.
Voorts voert de man aan dat de kantonrechter ten onrechte het saldo heeft verdeeld, terwijl het om een verrekening naar Turks recht gaat. De rekening c.q. het saldo is door de rechtbank bij beschikking van 15 juni 2022 (terecht) niet aan de man toegedeeld, het betrof immers een bankrekening op beider naam, waarvan het saldo per peildatum verrekend moet worden. Dit houdt volgens het Turkse recht in dat de man eenzelfde vordering op de vrouw had, als de vrouw op hem had, te weten ter hoogte van de helft van het saldo per peildatum. Anders gezegd: beide partijen hadden een vordering van € 6.000,25 op elkaar en deze vorderingen hadden tegen elkaar weggestreept moeten worden.
De kantonrechter heeft bovendien ten onrechte de vergelijking gemaakt met de verrekening van de Revolut rekening. De Revolut rekening stond wel uitsluitend op naam van de man, zodat de man aan de vrouw in dat kader de helft van het saldo moest voldoen. De spaarrekening stond echter op naam van beide partijen, zodat deze vergelijking niet op gaat.
3.5.
De vrouw heeft aangevoerd dat het saldo van de betaalrekening (waar het saldo van de spaarrekening volledig op was bijgeschreven) in september 2021 nihil was en dat de man na de peildatum veel meer heeft opgenomen van deze rekening dan de vrouw. De vrouw deed de normale betalingen van € 600,-- tot € 700,-- per maand, terwijl de man buitensporige uitgaven deed; hij eigende zich op deze wijze het geld toe. De vrouw is dan ook van mening dat de kantonrechter terecht heeft bepaald dat de man de helft van het saldo van de spaarrekening aan haar dient te voldoen.
Grief 4 (hypotheekrekening)
3.6.
De man stelt dat de kantonrechter ook op dit punt ten onrechte de vordering van de vrouw om de man te veroordelen de helft van het saldo per peildatum van de hypotheekrekening aan haar te voldoen, heeft toegewezen.
Hij voert hiertoe aan dat hij maandelijks op deze rekening een bedrag stortte gelijk aan de maandelijkse hypotheeklasten en dat het saldo van deze rekening is aangewend voor de gezamenlijke hypotheek van partijen. Het geld is derhalve besteed aan gezamenlijke lasten van partijen, zodat de beslissing van de kantonrechter dat de man aan de vrouw nog de helft van dit saldo dient te voldoen, onjuist is. Verder geldt ook hier dat het om de verrekening van een banksaldo op gezamenlijke naam gaat, zodat niet valt in te zien waarom uitsluitend de man nog iets aan de vrouw zou moeten betalen.
3.7.
De vrouw heeft aangevoerd dat tussen partijen vast staat dat de saldi van hun bankrekeningen per peildatum moeten worden verrekend. Daarbij geldt, dat de man de hypotheeklasten voor zijn rekening zou nemen en dat daarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de partneralimentatie, te weten dat de partneralimentatie om die reden pas op 28 oktober 2021 zou ingaan. De kantonrechter heeft dan ook terecht bepaald dat de man de helft van het saldo aan de vrouw dient te voldoen.
3.8.
Het hof overweegt dat tussen partijen vast staat dat de saldi van de bankrekeningen per peildatum verrekend worden volgens het Turkse recht; de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2022 is immers in kracht van gewijsde gegaan.
Turks recht
3.9.
Zoals door de rechtbank terecht is overwogen kent het huidig Turks wettelijk stelsel een ‘deelgenootschap van verwervingen’. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verwervingen en persoonlijk vermogen van echtgenoten. In totaal zijn er vier vermogens, namelijk: het persoonlijk vermogen van de vrouw, de verwervingen van de vrouw, het persoonlijk vermogen van de man en de verwervingen van de man.
Onder de verwervingen valt het vermogen dat tijdens het huwelijk is verkregen en waarvoor een echtgenoot een tegenprestatie heeft geleverd.
3.10.
Het huwelijksgoederenregime van verwervingsdeelneming eindigt op het tijdstip waarop het verzoekschrift tot echtscheiding wordt ingediend. De verwervingen die op dat moment aanwezig zijn, worden verrekend naar de waarde van het tijdstip van de financiële afrekening (de vereffening).
Iedere echtgenoot heeft daarbij recht op de helft van de aan de andere echtgenoot toebehorende nettowaarde. Vorderingen die de echtgenoten op elkaar hebben, worden verrekend.
3.11.
Het hof overweegt ten aanzien van de spaarrekening als volgt.
Volgens het Turkse recht heeft ieder van partijen recht op de helft van het saldo van de gezamenlijke spaarrekening per peildatum, te weten € 6.000,25.
Na de peildatum heeft de man het saldo (in delen) geheel overgeboekt naar de betaalrekening van partijen. Eveneens is duidelijk geworden dat na de peildatum ook nog het salaris van de man, alsmede zijn bonus van in totaal € 17.500,-- op de betaalrekening is gestort en dat beide partijen van de betaalrekening uitgaven hebben gedaan, totdat het saldo eind oktober 2021 geheel verbruikt was.
De man stelt dat er niets meer te verrekenen valt. De vrouw heeft aangevoerd dat de man een zodanig hoger bedrag heeft uitgegeven dan zij, dat zij nog steeds recht heeft op betaling van genoemd bedrag van € 6.000,25 door de man aan haar, rekening houdende met haar eigen uitgaven en het eigen geld van de man dat op deze rekening is gestort.
Dit nu is naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof kan niet vaststellen wie van partijen welk bedrag heeft aangewend, nu een deugdelijke onderbouwing hiervan ontbreekt.
De vrouw noemt in haar productie 14 en 15 bij haar conclusie van antwoord in reconventie alsmede in productie 22 bij haar akte vermeerdering van eis de uitgaven die de man van de betaalrekening deed, te weten zijn maandelijkse lasten, waaronder de huur van zijn eigen woonruime, alsmede aan bijzondere lasten: hotelovernachtingen, vliegtickets, twee giften aan vrienden en enkele contante opnames, maar laat na een volledig overzicht te maken van de stortingen op deze rekening na de peildatum, alsmede ieders uitgaven en welke conclusie dan dient te volgen na verrekening hiervan. Bovendien is gebleken, dat ook de vrouw haar maandelijkse lasten in genoemde periode van deze rekening voldeed, en dat ook de vrouw vliegtickets heeft voldaan van deze rekening.
Kortom, partijen hebben in genoemde periode samen geleefd van het saldo van de betaalrekening. Ieder van partijen kwam € 6.000,25 toe en daarnaast kwam de man het bedrag van € 17.500,- toe. De stelling van de vrouw dat de man € 6.000,- meer zou hebben opgemaakt dan de vrouw, komt erop neer dat de man al het geld zou hebben opgemaakt. Dat is niet gebleken, immers de vrouw heeft erkend zelf ook € 600,- tot € 700,- per maand te hebben verbruikt vanwege haar maandelijkse lasten, naast kosten voor vliegtickets, hetgeen in mindering strekt op het haar toekomende deel.
Het had op de weg van de vrouw gelegen haar standpunt nader te onderbouwen, hetgeen de vrouw heeft nagelaten, zodat de grieven van de man op dit punt slagen en het vonnis van de kantonrechter op dit punt zal worden vernietigd.
Volledigheidshalve voegt het hof hieraan toe dat, anders dan de vrouw veronderstelt, dit oordeel niet betekent dat de man jegens haar onder zijn verplichting van art. 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW) uitkomt. Dat de vrouw er aanvankelijk kennelijk niet voor heeft gekozen om een voorlopige partneralimentatie te verzoeken komt voor haar rekening en risico. Verder is van belang dat het ging om verrekening van het saldo van een gezamenlijke bankrekening, zodat, naar de man terecht heeft aangevoerd, op de peildatum beide partijen een vordering van € 6.000,25 op elkaar hadden en deze vorderingen tegen elkaar weggestreept hadden moeten worden. Bovendien hebben beide partijen na de peildatum het saldo van deze gezamenlijke rekening volledig aan hun levensonderhoud uitgegeven. Door vervolgens (enkel) uit te gaan van een vordering per peildatum van de vrouw op de man is haar per saldo door het bestreden vonnis een vordering toegekend die haar uit hoofde van het toepasselijke huwelijksvermogensregime niet toekwam.
3.12
Ten aanzien van de hypotheekrekening is voor het hof duidelijk geworden dat de daarop bijgeschreven bedragen uitsluitend zijn aangewend voor de betaling van de lasten van de gezamenlijke hypotheek van partijen en het saldo per peildatum in die zin partijen beiden ten goede is gekomen, zodat de grief van de man ook op dit punt slaagt. Immers, voor betaling door de man aan de vrouw van de helft van het saldo is dan geen rechtsgrond meer.
Dat de voorlopige partneralimentatie volgens de vrouw later is gestart met als reden dat de man in genoemde periode de hypotheeklasten moest dragen, is niet gebleken. Uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 8 december 2021 blijkt dat de voorlopige partneralimentatie ingaat op het moment van indiening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen door de vrouw (28 oktober 2021) en dat de rechtbank geen reden heeft gezien voor een eerdere ingangsdatum.
3.13
Nu de grieven van de man slagen kan zijn voorwaardelijke vermeerdering van eis onbesproken blijven. Het hof zal de proceskosten van partijen als zijnde kosten tussen ex-echtelieden compenseren. De door beide partijen gevorderde kostenveroordeling wordt afgewezen. Voor toewijzing van deze verzoeken ziet het hof in dit geval, waarin het gaat om de verdere vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen, onvoldoende reden. In zoverre wordt het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de man in conventie is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 6.000,25 ter zake van de spaarrekening en € 1.209,41 ter zake van de Rabo rekening (hypotheekrekening);
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de vrouw ter zake van de spaarrekening en hypotheekrekening alsnog af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Kleefmann, M.J. Alt-van Endt en E.W.K. Bosman, door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.