ECLI:NL:GHAMS:2025:2308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.357.927/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsingscriteria bij herhaald verzoek om beslagrekest in civiele procedure

In deze zaak heeft BGM Adviseurs B.V. (voorheen TaXeCo Adviseurs B.V.) hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om verlof voor het leggen van beslag werd geweigerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van BGM summierlijk ondeugdelijk was, gebaseerd op een eerder vonnis van 23 juli 2025 waarin de beslagen waren opgeheven. BGM stelde dat de voorzieningenrechter de verkeerde maatstaf had gehanteerd door de eerdere ondeugdelijkheid van de vordering mee te wegen in de beoordeling van het nieuwe verzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat de voorzieningenrechter dit wel degelijk mocht doen, aangezien de beoordeling van de deugdelijkheid van de vordering moet plaatsvinden op basis van alle feiten en stukken, inclusief het eerdere vonnis. Het hof bevestigde dat BGM niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een andere beoordeling zouden kunnen leiden. De beschikking van de voorzieningenrechter werd bekrachtigd, en BGM werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde tot op heden op nihil waren begroot.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer: 200.357.927/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam C/13/773493/KG RK 25-1333
Beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
inzake
BGM ADVISEURS B.V.,
voorheen genaamd: TaXeCo Adviseurs B.V.
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. T.G.L.M. Meevis te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
niet opgeroepen, niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna BGM en [geïntimeerde] genoemd.
BGM is bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
11 augustus 2025, onder aanvoering van grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) op 1 augustus 2025 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en het gevraagde verlof alsnog zal verlenen.
Net als in eerste aanleg is de geïntimeerde, gelet op de aard van het verzoek, niet opgeroepen (ex parte). BGM heeft nadere producties in het geding gebracht.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten. Uitspraak is bepaald op heden.

2.De bestreden beschikking

De voorzieningenrechter heeft in de bestreden beslissing het door BGM gevraagde verlof geweigerd op basis van de navolgende beoordeling:
“Verzoekster heeft reeds eerder conservatoire beslagen gelegd ten laste van (onder meer) gerekwestreerde. Bij vonnis van 23 juli 2025 is de gestelde vordering van verzoekster summierlijk ondeugdelijk bevonden en zijn de beslagen opgeheven. Thans wenst verzoekster wederom beslag te leggen voor diezelfde vordering, maar zonder relevante nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren te brengen die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het gevraagde verlof zal dan ook worden geweigerd.”.

3.Beoordeling

3.1
BGM grieft tegen de door de voorzieningenrechter in diens afwijzende motivering gehanteerde maatstaf, namelijk dat de vordering van BGM summierlijk ondeugdelijk is. Zij wijst erop dat de voorzieningenrechter ter onderbouwing van dat oordeel verwijst naar het eerder op tegenspraak tussen partijen gewezen vonnis d.d. 23 juli 2025, waarin de gelegde beslagen zijn opgeheven op grond van het voorlopig oordeel dat de vordering van BGM summierlijk ondeugdelijk is in de zin van artikel 705, lid 2 Rv, omdat de kans dat een of meer van de verweren (
tegen de vorderingen van BGM, hof) zal slagen (dusdanig) groot is. De voorzieningenrechter heeft daarmee, aldus BGM, niet de maatstaf van artikel 700 lid 2 Rv gehanteerd (
de toewijzingstoets, hof), maar de daarvan afwijkende opheffingstoets van artikel 705 lid 2 Rv. Niet de gebleken ondeugdelijkheid is leidend, maar de vraag of verzoekster voldoende heeft aangevoerd om summierlijk te doen blijken van de deugdelijkheid van de vordering van verzoekster.
3.2
In het op basis van artikel 705, eerst lid Rv gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 23 juli 2025 zijn niet alleen de door BGM gelegde beslagen opgeheven, maar is tevens bepaald dat BGM bij een volgende verlofverzoek (tot het leggen van beslag) een afschrift van het vonnis (en de uitwerking ervan) moet overleggen, op straffe van een dwangsom. Tegen genoemd vonnis is kennelijk geen hoger beroep ingesteld, althans het hof gaat daar vanuit nu BGM niet heeft gesteld dat zij tegen dit vonnis (tijdig) hoger beroep heeft ingesteld. Deze veroordeling bindt partijen. De rechtbank heeft daarmee beoogd dat de voorzieningenrechter in een volgende beoordeling van een volgend beslagverzoek de inhoud van het (uitgewerkte) vonnis zou meewegen in de in artikel 700, lid 2 Rv voorgeschreven summiere beoordeling. Dit heeft de voorzieningenrechter vervolgens in de bestreden beslissing gedaan. Aan de grief van BGM ligt ten grondslag dat de voorzieningenrechter dit niet had mogen doen.
3.3
De grief faalt alleen al omdat een summiere beoordeling van de deugdelijkheid van een vordering ex artikel 700, lid 2 Rv. dient plaats te vinden op grond van alle gestelde feiten en alle overgelegde stukken, waaronder in dit geval dus ook het tot die stukken behorende vonnis van 23 juli 2025. De voorzieningenrechter mocht dus (of beter: moest) de in een eerder geschil door de rechter tot uitgangspunt genomen ondeugdelijkheid van de vorderingen van BGM meewegen. Het hof leest de bestreden beschikking zo dat de voorzieningenrechter als uitkomst van het door hem uitgevoerde summiere onderzoek op basis van onder meer genoemd vonnis tot het oordeel is gekomen dat de vorderingen van BGM een deugdelijke grondslag ontberen.
3.4
Het hof deelt dit oordeel van de voorzieningenrechter nu vooralsnog genoegzaam uit de stukken blijkt dat BGM de overeenkomst is aangegaan met de vennootschap van [geïntimeerde] in de omstandigheid dat die dringend juridische bijstand nodig had, dat deze overeenkomst weliswaar betalingsverplichtingen van die vennootschap (en een borgstelling door [geïntimeerde] ) bevat, maar dat niet is komen vast te staan dat BGM in een relevante mate de daartegenover staande werkzaamheden heeft verricht, terwijl wel vaststaat dat BGM zelf de overeenkomst door opzegging heeft beëindigd (en dat BGM desondanks op basis van de tekst van de overeenkomst de volledige overeengekomen vergoeding opeist). Het summier onderzoek door het hof leidt daarom tot de conclusie dat onder genoemde omstandigheden de deugdelijkheid van de door BGM geclaimde vordering niet voldoende is komen vast te staan. Het gevraagde verlof is daarom terecht geweigerd. De beschikking waarvan beroep zal daarom worden bekrachtigd.
3.5
Door BGM zijn geen feiten gesteld die indien juist bevonden tot een andere beoordeling zouden kunnen leiden.
3.6
BGM dient als de in het ongelijk gestelde partij met de kosten van het hoger beroep te worden belast, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op nihil.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beslissing;
veroordeelt BGM in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op nihil;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.;
wijst af het overigens verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, G.C. Boot en L.C. Heuveling van Beek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.