Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
.Betrokkene is de echtgenoot van voornoemde [echtgenote]
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een bewind en mentorschap voor de betrokkene noodzakelijk zijn. De kantonrechter had eerder op 17 juni 2024 de goederen van de betrokkene onder bewind gesteld en een mentorschap ingesteld, wat de betrokkene betwistte. Hij was van mening dat hij in staat was zijn eigen belangen te behartigen en verzocht om vernietiging van de eerdere beschikkingen, met een schadevergoeding van € 1.000,- van de thuiszorg. De thuiszorg was het echter eens met de eerdere beslissingen en stelde dat de betrokkene lijdt aan dementie en niet in staat is om zijn financiën te beheren. Tijdens de zitting op 9 juli 2025 werd duidelijk dat de betrokkene kwetsbaar is, met een achteruitgang in zijn gezondheid en problemen met zijn persoonlijke hygiëne. Het hof oordeelde dat de gronden voor bewind en mentorschap aanwezig waren en bekrachtigde de eerdere beschikkingen. Het verzoek van de betrokkene om zijn echtgenote of een vriend als bewindvoerder en mentor aan te stellen werd afgewezen, omdat zij niet in staat waren om deze rol adequaat te vervullen. Het hof verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat dit niet in hoger beroep kon worden ingediend. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.