In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie voor twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Noord-Holland had in oktober 2024 bepaald dat de vader € 600,- per maand moest betalen, maar dit werd gewijzigd naar € 313,- per kind per maand. De vader is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om een verdere verlaging naar € 92,- per kind per maand. De moeder is het eens met de eerdere beschikking en verzoekt het hof deze te bekrachtigen. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 zijn beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een herbeoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigen. De vader stelt dat de moeder in staat is om meer te werken, terwijl de moeder aanvoert dat zij lijdt aan een chronisch vermoeidheidssyndroom en niet meer kan werken dan de huidige 12 uur per week. Het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en oordeelt dat de draagkracht van de moeder op € 25,- per kind per maand blijft. De vader's verzoek om rekening te houden met zijn schulden wordt afgewezen, omdat de onderhoudsverplichting jegens de kinderen prevaleert. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidenteel hoger beroep.