ECLI:NL:GHAMS:2025:2331

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
23-002845-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en bedreiging in het kader van een burenruzie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 december 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor mishandeling en bedreiging in het kader van een burenruzie. De tenlastelegging omvatte onder andere het meermalen slaan en schoppen van twee benadeelden op 16 oktober 2023 en het bedreigen van een van hen op 22 oktober 2023. Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 augustus 2025 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, stellende dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar waren en dat de verdachte uit noodweer had gehandeld. Het hof heeft echter geoordeeld dat er sprake was van wettig en overtuigend bewijs, waaronder letselrapportages en getuigenverklaringen, die de aangiftes van de benadeelden ondersteunden. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw en achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, maar het hof oordeelde dat deze straf onvoldoende recht deed aan de ernst van de feiten en legde een taakstraf van 100 uren op, waarvan 50 uren voorwaardelijk. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 1] recht had op € 1.507,79 en [benadeelde 2] op € 299,90, beide vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002845-24
datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 december 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-240430-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door - die [benadeelde 1] een of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of - die [benadeelde 1] een of meermalen op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] een of meermalen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 22 oktober 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik trek je kop van je romp, kankerhoer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, vanwege proceseconomische redenen.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van feit 1 en 2
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit hetgeen hem onder 1 en 2 ten laste is gelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers onbetrouwbaar zijn en dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Met de politierechter is het hof van oordeel dat er sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangiftes, die op meerdere punten met elkaar overeenkomen en elkaar ondersteunen. De letselrapportages die op 20 oktober 2023 van beiden zijn opgemaakt, evenals de tandartsfacturen ondersteunen de verklaringen van de aangevers. Het hof overweegt in het bijzonder dat de mate van het letsel dat bij aangever [benadeelde 1] is geconstateerd niet passend lijkt bij de lezing van de verdachte, dat hij toen hij werd aangevallen ter verdediging met zijn armen heeft gezwaaid (of gestoten) en daarmee [benadeelde 1] heeft geraakt.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen, dat zij hebben waargenomen dat het gezicht van [benadeelde 1] volledig bebloed was en dat [benadeelde 2] rode striemen in haar nek en een flinke kras op haar rug had. Het hof acht de aangiftes om die redenen betrouwbaar en volgt de lezing van de aangevers.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hierboven genoemde, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Het hof verwerpt hiermee het verweer van de raadsvrouw.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte ook ten aanzien van feit 3 dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Zij voert hiertoe aan dat de getuigenverklaring van [getuige] dient te worden uitgesloten van het bewijs aangezien zijn verklaring onbetrouwbaar is omdat hij de partner is van aangeefster [benadeelde 2]. Ook is het enkele feit dat er een mannenstem te horen is op de geluidsopname volgens de raadsvrouw onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte [benadeelde 2] heeft bedreigd.
Het hof overweegt het volgende.
De door de raadsvrouw bedoelde geluidsopname is uitgeluisterd door een politieagent, die een proces-verbaal op ambtseed heeft gemaakt. De verbalisant heeft een mannenstem de woorden horen zeggen
“ik trek je kop van je romp, kankerhoer”,gevolgd door een harde knal van vermoedelijk een deur die hard werd dichtgedaan. Het hof constateert dat de geluidsopname overeenkomt met de aangifte en de lezing van de getuige [getuige], die ook de verdachte aanwijst als diegene die de bedreigende woorden heeft geuit. Anders dan wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, ziet het hof geen reden om de lezingen van [benadeelde 2] en [getuige] als onbetrouwbaar terzijde te stellen, noch om aan te nemen dat het een andere man is geweest die [benadeelde 2] heeft bedreigd. Het hof merkt daarbij op dat [benadeelde 2] in haar aangifte heeft verklaard dat de verdachte, net voordat hij de bedreigende woorden heeft geuit, schreeuwde
“ik ben klaar voor de tweede ronde”.Tijdens zijn politieverhoor op 14 februari 2024 heeft de verdachte desgevraagd aangegeven dat hij dit heeft geroepen omdat hij een emotionele uitbarsting had. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de bedreigende uitlatingen heeft geuit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij op 16 oktober 2023 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft mishandeld door
- die [benadeelde 1] meermalen tegen het gezicht te stompen en
- die [benadeelde 1] meermalen tegen het lichaam te schoppen;

Ten aanzien van feit 2:

hij op 16 oktober 2023 te Amsterdam [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] meermalen tegen het gezicht te stompen;
Ten aanzien van feit 3:
hij op 22 oktober 2023 te Amsterdam [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik trek je kop van je romp, kankerhoer".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een forse mishandeling van zowel zijn buurvrouw als haar ex-vriend. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging van deze buurvrouw. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zowel zijn buurvrouw als haar ex-vriend geschonden. Beiden hebben daarbij gebroken tanden opgelopen, waarvoor zij een gebitsreparatie moesten ondergaan, alsmede ander letsel.
De verdachte heeft niet alleen hun lichamelijke integriteit aangetast, maar ook hun gevoel van veiligheid in hun directe woonomgeving ernstig beschadigd. Als gevolg hiervan heeft [benadeelde 2] zich genoodzaakt gevoeld om te verhuizen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof is van oordeel dat de straf die door de politierechter is opgelegd, onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Het hof zal, alles afwegend, de eis van de advocaat-generaal, te weten een taakstraf voor de duur van 100 uur waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren volgen. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het voorwaardelijke deel acht het hof aangewezen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw dergelijke feiten te begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.757,79, bestaande uit € 507,79 aan materiële schade en € 3.250,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.507,79. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en overeenkomstig het vonnis van de politierechter is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding is met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat daar hij daarvoor kosten heeft moeten maken. Conform de overgelegde stukken waardeert het hof de materiële schade die de benadeelde partij als gevolg van het strafbare handelen van de verdachte heeft geleden op € 507,79.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geldt dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft als gevolg van de mishandeling lichamelijk letsel opgelopen, te weten (onder meer) gebitletsel en huidbeschadigingen op zijn gezicht met littekenvorming bij zijn wenkbrauw. Daarenboven heeft de benadeelde partij – in de buurt wonende van de verdachte - aangevoerd dat hij ten tijde van het incident doodsangsten uitstond en dat het voor hem stressvol is om de straat over te gaan omdat hij bang is om verdachte tegen te komen. Gelet op de onderbouwing van de vordering en de verwijzing naar vergelijkbare gevallen stelt het hof de door de benadeelde partij geleden immateriële schade, naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,00.
Het hof zal de toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot (uitsluitend materiële) schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 299,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de vordering in haar geheel toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de vordering af te wijzen, gezien de bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de schade is met een bij de vordering gevoegde factuur voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met wettelijke rente, gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.507,79 (duizend vijfhonderdzeven euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 507,79 (vijfhonderdzeven euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.507,79 (duizend vijfhonderdzeven euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 507,79 (vijfhonderdzeven euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 26 oktober 2023 over een bedrag van € 377,46
- 28 november 2023 over een bedrag van € 130,33.
En van de immateriële schade op:
- 16 oktober 2023
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 299,90 (tweehonderdnegenennegentig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 299,90 (tweehonderdnegenennegentig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 oktober 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.J. Hübel, mr. M.T.C. de Vries en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. D. Emmanouilidis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2025.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.