ECLI:NL:GHAMS:2025:2332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
23-002704-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging van ex-vriendin met veelvuldige communicatie via telefoon en sociale media

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001, is eerder veroordeeld voor belaging en heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Hij heeft haar veelvuldig gebeld en een groot aantal berichten via sociale media gestuurd, ondanks haar expliciete verzoeken om geen contact meer te hebben. De tenlastelegging omvatte onder andere het bellen van de ouders van het slachtoffer en het benaderen van familieleden via sociale media. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer in de periode van 21 januari 2024 tot en met 31 maart 2024. Het hof heeft het verzoek van de raadsvrouw om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank afgewezen, omdat er geen sprake was van een onpartijdige rechterlijke instantie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere bewezenverklaring en straf opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 149 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is een contact- en locatieverbod opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij overtreding van deze maatregel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002704-24
datum uitspraak: 2 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 november 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-280279-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2001,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 september 2023 tot en met 19 augustus 2024 te Purmerend, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig te bellen en/of
- een grote hoeveelheid voicemailberichten in te spreken en/of
- veelvuldig te WhatsAppen en/of
- een grote hoeveelheid berichten te sturen via social media en/of
- veelvuldig de ouders van die [slachtoffer] te bellen en/of
- langs het huis van die [slachtoffer] te gaan en/of
- familieleden van die [slachtoffer] via social media te benaderen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep en verzoek tot terugwijzing

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechter in eerste aanleg. De raadsvrouw heeft hieraan – kort gezegd - ten grondslag gelegd dat er sprake is van een schending van artikel 30 van het Wetboek van Sv en artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden omdat de verdachte in eerste aanleg geen kennis heeft kunnen nemen van de processtukken ondanks de diverse pogingen (per e-mail) via de centrale balie van de rechtbank Noord-Holland in Haarlem om een afspraak te maken en om een afschrift te verkrijgen van zijn dossier.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen terugwijzing.
Het hof overweegt als volgt.
Terugwijzing van de zaak door de appelrechter naar de rechter in eerste aanleg vindt in het stelsel van het Wetboek van Sv plaats in die situaties die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 423 van het Wetboek van Sv. Van een in dit artikellid genoemde situatie is in deze zaak echter geen sprake. Terugwijzing kan daarnaast volgens vaste rechtspraak slechts aan de orde zijn indien de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden door een onpartijdige rechterlijke instantie dan wel wanneer de rechter niet aan de behandeling had mogen toekomen omdat één van de personen die een kernrol vervullen niet is verschenen en niet op de gebruikelijke wijze van de zitting op de hoogte is gebracht. Ook een dergelijke situatie doet zich in deze zaak niet voor.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat er geen termen aanwezig zijn om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Het daartoe strekkende verzoek wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring (en een andere straf en maatregel) komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnotities bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is dat er sprake zou zijn van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van een deel van de tenlastegelegde periode.
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 21 januari 2024 heeft de politie een stopgesprek met de verdachte gevoerd, toen hij zich in de buurt van de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer] ophield. Ter plaatse en voorafgaand aan dit stopgesprek heeft de politie [slachtoffer] horen zeggen dat zij al meerdere keren aan de verdachte had aangegeven dat ze geen contact meer wilde met hem. Het hof is van oordeel dat het in ieder geval vanaf dat moment voor de verdachte duidelijk moet zijn geweest dat het contact tegen de uitdrukkelijke wil van [slachtoffer] was.
Vervolgens heeft [slachtoffer] op 19 februari 2024 een aangetekende stopbrief aan de verdachte gestuurd. Ondanks het stopgesprek en deze brief bleef de verdachte, op een indringende wijze, contact zoeken met [slachtoffer] . Uit haar aangifte, ondersteund onder andere door bellijsten die deel uitmaken van het dossier blijkt dat de verdachte ook na laatstgenoemde stopbrief veelvuldig heeft gebeld naar het telefoonnummer dat in gebruik was bij [slachtoffer] .
De verdachte heeft daarnaast erkend dat hij diverse Instagram en Snapchat-accounts heeft gebruikt om [slachtoffer] vele berichten te sturen. [slachtoffer] heeft op 18 maart 2024 aangifte van belaging tegen de verdachte gedaan en op de terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte dat hij ook daarna, gedurende een periode van twee weken, [slachtoffer] tientallen keren heeft gebeld.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest in de periode vanaf
21 januari 2024 tot en met 31 maart 2024.
Door tegen haar uitdrukkelijke wens in ongevraagd en op de beschreven indringende en intensieve wijze contact te blijven zoeken met [slachtoffer] , heeft de verdachte stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Het bewijsverweer van de raadsvrouw wordt daarom verworpen. Wel acht het hof overeenkomstig het subsidiaire verweer van de raadsvrouw een kortere periode bewezen dan ten laste is gelegd. Tevens zal het hof de verdachte partieel vrijspreken van drie verweten handelingen, te weten het veelvuldig bellen met de ouders van [slachtoffer] , het langs het huis van [slachtoffer] gaan en het benaderen van familieleden van [slachtoffer] via social media. Het telefoonnummer dat op naam stond van de moeder van [slachtoffer] bleek namelijk in gebruik te zijn bij [slachtoffer] zelf. Verder gaat het hof er, zoals bovengenoemd, vanuit dat de belaging aanvang nam na het stopgesprek met de verdachte op 21 januari 2024, toen het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat zijn gedrag strafbaar was. Hoewel zijn komst naar de woning dus op dezelfde dag plaats heeft gevonden, zal het hof deze handeling om die reden dit niet bewezen verklaren als onderdeel van de belaging. Tot slot overweegt het hof, dat hoewel de verdachte heeft erkend dat hij berichten naar een nicht van [slachtoffer] heeft gestuurd, niet vastgesteld kan worden of dit ook binnen de tenlastegelegde periode is gebeurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 januari 2024 tot en met 31 maart 2024 te Purmerend, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- veelvuldig te bellen
- een grote hoeveelheid berichten te sturen via social media
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 59 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaren. Daarnaast heeft de politierechter een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis opgelegd. De politierechter heeft hierbij ook bijzondere voorwaarden in de vorm van een contact- en locatieverbod opgelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging aan de verdachte van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod met toepassing van de vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zij heeft verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, eventueel gecombineerd met een contact- en locatieverbod.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van een jonge vrouw door tegen haar uitdrukkelijke wil in zeer vaak, telefonisch en via diverse sociale mediakanalen contact met haar te zoeken. Hij heeft zich telkens opgedrongen en vele vervelende, dwingende berichten gestuurd. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare ver overschreden en daarmee stelselmatig een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Het hof heeft acht geslagen op de over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 23 april 2025, opgemaakt door S.J.D. Dijkstra, psycholoog en op de inhoud van de reclasseringsadviezen die over de verdachte zijn opgemaakt (mede opgemaakt in het kader van een nieuwe strafzaak tegen de verdachte, met parketnummer 15-262170-24) waaronder een bericht van de reclassering van 3 februari 2025. Volgens de rapporten heeft de verdachte niet meegewerkt aan persoonlijkheidsonderzoek en heeft hij zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die hem in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in die zaak waren opgelegd, terwijl de reclassering ook beschrijft dat het reclasseringstoezicht onuitvoerbaar is door de agressieve uitlatingen van de verdachte jegens de toezichthouder, de ontwijkende houding van de verdachte en het niet verschijnen op afspraken.
Uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 11 augustus 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor belaging, wat het hof sterk in zijn nadeel laat meewegen. Uit een reclasseringsrapport van
26 december 2024 ten behoeve van de voorgeleiding in bovengenoemde nieuwe strafzaak volgt dat deze eerdere veroordeling ook zag op het stalken van een jonge vrouw. Het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit in combinatie met zijn aanhouding vanwege het vermeende voortzetten van het stalken van [slachtoffer] nadat hij hiervoor in eerste aanleg al was veroordeeld, baart het hof ernstige zorgen en roept de vraag op of hij daadwerkelijk de ernst van zijn gedrag inziet. Deze zorgen zijn niet weggenomen door hetgeen de verdachte ter zitting naar voren heeft gebracht, hoewel hij wel aangaf dat hij het verwijt beter begreep nadat hij het dossier had gelezen.
Alles afwegend acht het hof een aanzienlijke, grotendeels voorwaardelijke, gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Met de voorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur beoogt het hof dat het tot de verdachte doordringt dat hij met zijn gedragingen de grenzen van het toelaatbare zeer fors heeft overschreden en dat hij zich niet nogmaals aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig zal maken. Het hof heeft tot slot minder handelingen bewezen geacht dan de politierechter en dit uit zich in de op te leggen straf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 149 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Het hof is daarnaast van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat de verdachte ondanks, onder andere, een stopgesprek met de politie en een stopbrief van [slachtoffer] aanhoudend contact is blijven zoeken. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het verloop van het reclasseringscontact zoals hiervoor beschreven. Het hof acht op grond van deze omstandigheden oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aangewezen teneinde de verdachte ervan te weerhouden het slachtoffer (opnieuw) te belagen.
Nu het hof er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte zich (opnieuw) belastend zal gedragen jegens aangeefster, acht het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel noodzakelijk. De maatregel houdt in een langdurig contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod, zoals hierna in het dictum nader omschreven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
149 (honderdnegenenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren:
- geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 2] , tenzij dit contact plaatsvindt met uitdrukkelijke toestemming van het Openbaar Ministerie en daarbij de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie worden opgevolgd;
- zich niet zal ophouden in de directe omgeving van de [adres 2] en het gebied begrensd door de straten [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] , tenzij deze aanwezigheid plaatsvindt met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van het Openbaar Ministerie en daarbij de aanwijzingen van het Openbaar Ministerie worden opgevolgd, zolang het Openbaar Ministerie dit locatieverbod noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de naleving van het locatieverbod.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.J. Hübel, mr. M.T.C. de Vries en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. D. Emmanouilidis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 september 2025.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.