ECLI:NL:GHAMS:2025:2333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
23-000308-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake woningoverval met geweld

In deze zaak gaat het om een woningoverval in vereniging waarbij fors geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. Het slachtoffer werd vastgebonden met tape, had kleding over zijn hoofd en kreeg een vuurwapen op zich gericht. Meerdere goederen zijn van het slachtoffer gestolen. Het gerechtshof Amsterdam bevestigt het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, met uitzondering van de vordering van de benadeelde partij, die wordt verhoogd met € 909,- voor een weggenomen PlayStation. Het hof breidt de bewezenverklaring iets uit, zonder dat dit gevolgen heeft voor de kwalificatie, en voegt een aanvullende strafmotivering toe met betrekking tot de oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 29 januari 2024 is gewezen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 augustus 2025 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij. Het hof oordeelt dat de GVM noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij, gezien het verleden van de verdachte en zijn huidige situatie. De benadeelde partij heeft schade geleden als gevolg van de woningoverval, en het hof kent een schadevergoeding toe van € 14.895,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000308-24
datum uitspraak: 4 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-271755-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres]
.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de benadeelde partij en zijn vertegenwoordiger naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit om die reden bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
  • de bewezenverklaring aanvult met het gedachtestreepje: ‘kleding over het hoofd van die [slachtoffer] te trekken’. Deze aanvulling laat de kwalificatie van het bewezenverklaarde onveranderd;
  • een aanvullende strafmotivering opneemt met betrekking tot de oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Aanvullende strafmotivering

De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat - als het hof aan strafoplegging toekomt - aan de verdachte geen GVM dient te worden opgelegd, omdat volgens het reclasseringsadvies van reclasseringswerker [naam] van RN Advies & Toezichtunit 3 Zuid-West van 1 augustus 2025 de geschatte risico’s ook toereikend kunnen worden ingeperkt door aan de verdachte de in dat advies opgenomen bijzondere voorwaarden op te leggen in een (deels) voorwaardelijk strafkader.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat is voldaan aan de formele wettelijke eisen voor het opleggen van de GVM en dat de oplegging van de maatregel in het geval van de verdachte noodzakelijk is ter bescherming van de maatschappij.
Hiertoe overweegt het hof dat de verdachte zijn aandeel in de woningoverval minimaliseert en de schuld bij (met name één van) de medeverdachten legt, zo blijkt ook uit zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep. Daarmee heeft hij aangetoond onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. De verdachte was ten tijde van het plegen van de woningoveral bovendien voorwaardelijk in vrijheid gesteld van een gevangenisstraf van 5 jaren; een straf die aan hem is opgelegd, nota bene wegens een andere woningoverval. Dit heeft hem echter niet weerhouden van het nogmaals plegen van een ernstig soortgelijk strafbaar feit, namelijk deze gewapende woningoverval. Dit alles baart het hof ernstige zorgen.
Uit de verschillende rapportages volgt dat de verdachte een moeilijk verleden heeft en een licht verstandelijke beperking en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken heeft.
Het hof heeft kennis genomen van de eerdergenoemde reclasseringsrapportage van 1 augustus 2025, maar anders dan de reclassering en de verdediging is het hof er niet van overtuigd dat het geadviseerde voorwaardelijke kader voldoende waarborgen biedt om de geschatte risico’s toereikend in te perken. Dat komt niet alleen door de blijvende psychiatrische problematiek waar de verdachte blijkens de processtukken mee kampt, maar ook door zijn (strafrechtelijke) verleden en de interventies die daarin tevergeefs hebben plaatsgevonden. De oplegging van de GVM is naar het oordeel van het hof dan ook noodzakelijk om toekomstige risico’s ten aanzien van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen terug te dringen of aanvaardbaar te maken, alsook voor de verdachte om zijn patroon van het plegen van zware strafbare feiten te doorbreken.

Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 19.604,00, bestaande uit € 11.604,00 materiële schade en € 8.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 13.986,00, bestaande uit € 8.986,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte schade heeft geleden tot een bedrag ter hoogte van € 9.895,00. Deze schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit en is voldoende onderbouwd, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komt:
- contant geld € 4.160.00;
- Pokémon kaarten voorschot € 2.000,00;
- vervangen slot tuindeur € 165,00;
- kleding en riemen € 1.250,00;
- rek € 15,00;
- tafel € 20,00;
- schoenen merk Yeezy en Nike € 135,00;
- camera € 41,00;
- PlayStation € 909,00;
- horloges: de schade wordt vastgesteld op € 1.200,00 (16 x € 75,00); de benadeelde partij wordt in
het resterende deel van deze post niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts is het hof van oordeel dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde lichamelijk letsel en ander nadeel heeft geleden dat voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof acht aannemelijk dat de benadeelde partij door de woningoverval langdurige gevoelens van onmacht en psychische problemen heeft gehad. De immateriële schade stelt het hof naar billijkheid vast op € 5.000,00.
De benadeelde partij wordt voor het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Voor alle materiële en immateriële schadeposten geldt dat deze zijn ontstaan op de pleegdatum van 22 oktober 2022. Het hof stelt daarom vast dat de wettelijke rente over de toe te kennen bedragen op die datum is aangevangen.
Voorts geldt dat de verdachte samen met zijn mededaders de voornoemde schade heeft veroorzaakt, zodat het hof de verdachte op hoofdelijke basis tot betaling van de toegekende schadevergoeding veroordeelt.
Tot slot veroordeelt het hof de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Daarbij bepaalt het hof dat als de verdachte niet (volledig) voldoet aan zijn betalingsverplichting tegenover de benadeelde partij, dan wel aan de Staat, hij gegijzeld kan worden voor ten hoogste 109 dagen. Toepassing van de gijzeling heft zijn betalingsverplichtingen niet op.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.895,00 (veertienduizend achthonderdvijfennegentig euro), bestaande uit € 9.895,00 (negenduizend achthonderdvijfennegentig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.895,00 (veertienduizend achthonderdvijfennegentig euro), bestaande uit
€ 9.895,00 (negenduizend achthonderdvijfennegentig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 109 (honderdnegen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 oktober 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.T.C. de Vries, mr. E.J Hofstee en mr. J.B. Duinkerken, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 september 2025.