ECLI:NL:GHAMS:2025:2338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
200.346.193
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet verlengen opdrachtovereenkomst en recht op betaling van uren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de vordering van [appellant] tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van een opdrachtovereenkomst door [bedrijf 1] werd afgewezen. De overeenkomst was aangegaan voor de periode van 18 juli 2022 tot en met 17 november 2022, waarbij [bedrijf 1] zorg verleent aan mensen met een verstandelijke beperking. [appellant] had geen recht op een minimum aantal uren en [bedrijf 1] had het recht om reeds geplande diensten te annuleren. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van wanprestatie aan de kant van [bedrijf 1] en dat de toepassing van de gemaakte afspraken niet onaanvaardbaar was. In hoger beroep heeft [appellant] zeven grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de overeenkomst niet tussentijds was opgezegd en dat [bedrijf 1] geen verplichting had om [appellant] in de gelegenheid te stellen om werkzaamheden te verrichten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.346.193/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10804371 CV EXPL 23-14757
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 september 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A. Bosveld te Rotterdam,
tegen
STICHTING ONS TWEEDE THUIS,
gevestigd te Aalsmeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.M. Wolters te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en [bedrijf 1] genoemd.

1.De zaak in het kort

Niet verlengen opdrachtovereenkomst. Opdrachtnemer had geen recht op een minimumaantal uren en opdrachtgever mocht reeds geplande diensten annuleren. Er is geen sprake van de situatie zoals geregeld in artikel 7:411 lid 1 BW. De toepassing van de tussen partijen gemaakte afspraken was in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 18 september 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 4 juli 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [bedrijf 1] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 11 juli 2025 laten toelichten. [appellant] door mr. Bosveld en [bedrijf 1] door mr. Wolters, laatstgenoemde aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vordering zal toewijzen, met veroordeling van [bedrijf 1] in de kosten van het geding in beide instanties.
[bedrijf 1] heeft geconcludeerd de grieven van [appellant] ongegrond te verklaren, het bestreden vonnis te bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in – naar het hof aanneemt – de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in randnummer 1.1 tot en met 1.10 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[bedrijf 1] biedt zorg aan mensen met een verstandelijke beperking, autisme en niet-aangeboren hersenletsel en levert hoogwaardige zorg aan huis en op haar locaties. [bedrijf 1] heeft met [bedrijf 2] te [plaats] (hierna: [bedrijf 2] ), de eenmanszaak van [appellant] , op 10 augustus 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten voor de verzorging en begeleiding aan cliënten van [bedrijf 1] in een intramurale setting voor de periode van 18 juli 2022 tot en met 17 november 2022.
3.2.
In de overeenkomst van opdracht is onder andere het volgende opgenomen:
Artikel 6 Vergoeding, facturering en betaling
6.1
Opdrachtgever betaalt Opdrachtnemer € 45,00 per uur. Dit is inclusief eventuele reiskosten en overige onkosten.
6.2
Opdrachtnemer zal voor de verrichte werkzaamheden maandelijks een factuur zenden aan Opdrachtgever. De factuur zal voldoen aan de wettelijke vereisten.
6.3
Opdrachtgever betaalt het gefactureerde bedrag binnen 14 dagen na ontvangst van de factuur aan Opdrachtnemer. (…)’
3.3.
[appellant] is toegevoegd aan de WhatsApp-groep van [bedrijf 1] , waarin [bedrijf 1] meldt als er te werken diensten openstaan en leden van de groep kunnen reageren indien zij een dienst willen werken.
3.4.
Op 12 oktober 2022 hebben [naam 1] , locatiemanager van [bedrijf 1] (hierna: [naam 1] ), en [appellant] met elkaar gesproken.
3.5.
Op 13 oktober 2022 is [appellant] uit de WhatsApp-groep van [bedrijf 1] verwijderd.
3.6.
[appellant] heeft op 18 oktober 2022 aan [naam 1] medegedeeld:
‘Gisteren heb ik contact gehad met [naam 2] over mijn beschikbaarheid voor november. Van [naam 2] heb ik begrepen dat zij mij niet meer mag inplannen, omdat uit ons gesprek van 12 oktober is voortgekomen dat er geen gebruik meer wordt gemaakt van mijn diensten. Inmiddels heb ik ook geen toegang meer tot het medewerkersportaal. Kunt u mij hier meer over vertellen?’
3.7.
[naam 1] heeft op 21 oktober 2022 aan [appellant] onder meer medegedeeld:
‘Het is contractueel vast gelegd dat wij als organisatie 24 uur voor tijd de dienst kunnen intrekken.
Ik heb jou gesproken woensdag 12 oktober en toen aangegeven dat ik jouw contract niet verleng en dus ook niet langer gebruik wil maken van jouw dienst. Hiermee heb ik de gestelde termijn in acht genomen. Ik zal de facturen die jij ingediend hebt dus niet uitbetalen. En betekend het ook dat jij niet langer meer in het medewerk portaal kan omdat jouw contract niet verlengd is.’
3.8.
Op 31 oktober 2022 heeft [appellant] aan [naam 1] bericht:
‘Bijgaand treft u de factuur van oktober. Daarnaast verzoek ik u om in overleg met mij tot een vergoeding te komen over de maand november en deze te verstrekken.
Indien u niet aan de betaling van de factuur zal voldoen ben ik genoodzaakt om verdere juridische stappen te nemen.’
3.9.
In de factuur van 31 oktober 2022 heeft [bedrijf 2] gefactureerd voor ‘Zorg volgens zorgovereenkomst’ op 1, 2, 6 oktober 2022 totaal 24 uren (3 x 8 uren), op 9 oktober 2022 6 uren en op 14 en 23 oktober elk 8 uren.
3.10.
[bedrijf 1] heeft de door [appellant] op 1, 2, 6 en 9 oktober 2022 gewerkte uren betaald. De over 14 en 23 oktober 2022 gefactureerde uren heeft [bedrijf 1] niet betaald omdat [appellant] op die dagen geen werkzaamheden heeft verricht. De gemachtigde van [appellant] heeft bij brief van 23 juni 2023 aan [bedrijf 1] medegedeeld dat [appellant] gemiddeld 24 uren per week heeft gewerkt, dat op 12 oktober 2022 de overeenkomst met onmiddellijke ingang is beëindigd, dat dit in strijd is met artikel 5 van de overeenkomst en dat [appellant] daarom schadevergoeding vordert over totaal 96 uren ad € 45,00 per uur voor totaal het bedrag van € 4.320,00 exclusief btw.
3.11.
[bedrijf 1] heeft dit verzoek bij brief van 31 juli 2023 afgewezen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat [bedrijf 1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden tot betaling van:
Primair: € 4.320,00 te vermeerderen met 21% btw, ter zake van schadevergoeding wegens niet nakoming van de overeenkomst van opdracht;
Subsidiair: € 720,00 te vermeerderen met btw, ter zake van schadevergoeding wegens niet nakoming van de overeenkomst van opdracht;
Primair en subsidiair: de wettelijke rente over de primair of subsidiair toe te wijzen bedragen te rekenen vanaf 1 december 2022 tot aan de dag van voldoening en € 648,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe – samengevat weergegeven – overwogen dat het ervoor wordt gehouden dat [bedrijf 1] op 12 oktober 2022 aan [appellant] heeft medegedeeld dat de overeenkomst niet wordt verlengd en dat [bedrijf 1] geen gebruik meer zal maken van de diensten van [appellant] . Niet is komen vast te staan dat partijen hebben afgesproken dat [appellant] gemiddeld twee dagen per week werkzaam zou zijn. Omdat in de overeenkomst geen verplichting voor [bedrijf 1] is opgenomen om [appellant] in de gelegenheid te stellen werkzaamheden te verrichten is geen sprake van wanprestatie. Het beroep op artikel 7:411 lid 1 BW slaagt niet omdat de overeenkomst niet is geëindigd voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd. Op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken was het met onmiddellijke ingang geen gebruik meer maken van de diensten van [appellant] toegestaan en was [bedrijf 1] niet gehouden loon aan [appellant] door te betalen tot het einde van de overeenkomst. De toepassing van deze afspraken was in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, aldus de kantonrechter. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zeven grieven op.

5.Beoordeling

5.1.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat sprake is van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 e.v. BW. [bedrijf 1] is een professionele opdrachtgever en [appellant] is een professionele opdrachtnemer (geen consument). Artikel 7:408 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever te allen tijde de overeenkomst kan opzeggen. De wettelijke bepalingen omtrent opzegging (artikel 7:408 BW) en loon bij voortijdig einde van de opdracht (artikel 7:411 BW) zijn krachtens artikel 7:413 lid 2 BW van regelend recht bij een professionele opdrachtgever, zodat [bedrijf 1] daarvan mocht afwijken.
5.2.
De overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [appellant] is aangegaan voor de bepaalde tijd van 18 juli 2022 tot en met 17 november 2022. Artikel 5.1 van de overeenkomst van opdracht bepaalt dat de overeenkomst ‘te allen tijde door elk van Partijen schriftelijk [kan] worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van dertig kalenderdagen’. Artikel 5.2 van de overeenkomst van opdracht bepaalt dat de overeenkomst ‘te allen tijde met onmiddellijke ingang schriftelijk [kan] worden opgezegd indien de andere Partij (door verlening van surseance van betaling, faillietverklaring of toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling) de vrije beschikking over haar vermogen verliest dan wel (door ontbinding of overlijden) ophoudt te bestaan’. Artikel 5.3 van de overeenkomst van opdracht bepaalt dat ‘geen Partij tegenover de andere Partij aanspraak [kan] maken op schadevergoeding wegens het eindigen of de beëindiging van deze overeenkomst’.
Opzegging
5.3.
Met
grief 1komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst van opdracht niet tussentijds op 12 oktober 2022 door [bedrijf 1] is opgezegd en er geen redelijke grond is om [bedrijf 1] te veroordelen uren uit te betalen die niet gewerkt zijn. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een opzegging met onmiddellijke ingang en dat de feitelijke handelingen van [bedrijf 1] na die mededeling (het annuleren van twee diensten en uitsluiting van [appellant] van het medewerkerportaal) dit onderstrepen.
5.4.
Het hof oordeelt als volgt. [naam 1] heeft [appellant] bij e-mail van 21 oktober 2022 bericht: ‘
Ik heb jou gesproken woensdag 12 oktober en toen aangegeven dat ik jouw contract niet verleng en dus ook niet langer gebruik wil maken van jouw dienst. Hiermee heb ik de gestelde termijn in acht genomen’ (punt 3.7.). Omdat een opdrachtgever te allen tijde kan opzeggen en [bedrijf 1] contractueel een opzegtermijn van dertig dagen heeft vastgelegd kon [bedrijf 1] , met inachtneming van deze opzegtermijn, [appellant] berichten dat de overeenkomst niet werd verlengd. Grief 1 slaagt niet.
Wanprestatie/strijd met billijkheid
5.5.
Met
grief 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van wanprestatie aan de kant van [bedrijf 1] als gevolg van het feit dat zij [appellant] niet meer in de gelegenheid heeft gesteld om werkzaamheden te verrichten. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat bij de totstandkoming van de overeenkomst wel degelijk is besproken dat zij minimaal twee diensten per week zou kunnen werken. [bedrijf 1] heeft gewanpresteerd door [appellant] op 12 oktober 2022 per direct buiten te sluiten van de mogelijkheid om zich voor werkzaamheden aan te melden en ingeroosterde diensten te annuleren. Met
grief 5komt [appellant] op tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering tot betaling van het loon over de geannuleerde diensten van 14 en 23 oktober 2022. Volgens [appellant] kan de overeenkomst van opdracht worden beschouwd als voorovereenkomst, waaronder telkens concrete opdrachten voor het verrichten van diensten tot stand komen. Het werken van beide diensten was met [bedrijf 1] overeengekomen via aanbod en aanvaarding en het stond [bedrijf 1] niet vrij deze diensten te annuleren. Het annuleren van de al overeengekomen diensten is in strijd met de redelijkheid.
5.6.
Het hof oordeelt als volgt. [bedrijf 1] heeft betwist dat bij de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht is besproken dat [appellant] minimaal twee diensten per week zou kunnen werken. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellant] , tegenover de betwisting door [bedrijf 1] , haar stelling dat die afspraak wel is gemaakt niet nader heeft toegelicht of onderbouwd, zodat de afspraak niet is komen vast te staan. [appellant] heeft onvoldoende gesteld om terzake tot bewijslevering te worden toegelaten.
5.7.
Uit de overeenkomst blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat [bedrijf 1] een minimum aantal uren of diensten aan [appellant] diende aan te bieden en in de overeenkomst is niets vastgelegd omtrent het niet meer inplannen en het annuleren van reeds geplande diensten. [bedrijf 1] kon derhalve [appellant] niet meer inplannen en reeds geplande diensten annuleren. Van enige wanprestatie door [bedrijf 1] is dan ook geen sprake, noch is het annuleren van de al overeengekomen diensten in strijd met de redelijkheid. Grief 2 en grief 5 slagen niet.
Artikel 7:411 BW
5.8.
Met
grief 3en
grief 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep op artikel 7:411 BW niet slaagt. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de overeenkomst door [bedrijf 1] tussentijds is opgezegd, zodat de overeenkomst eindigt voordat de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken, reden waarom [appellant] aanspraak maakt op betaling van het volle loon, zijnde het loon dat zij naar verwachting zou hebben verdiend als de opzegtermijn door [bedrijf 1] in acht zou zijn genomen. Ook is het naar de overtuiging van [appellant] redelijk dat de beide geannuleerde diensten door [bedrijf 1] worden betaald.
5.9.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat geen sprake is van de situatie zoals geregeld in artikel 7:411 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of van het verstrijken van die tijd, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. In deze zaak is de verschuldigdheid van het loon niet afhankelijk van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. [appellant] werd per uur betaald en [bedrijf 1] heeft haar het loon over de gewerkte uren voldaan. Artikel 6 lid 2 van de tussen partijen gesloten overeenkomst refereert ook aan ‘verrichte werkzaamheden’ en dus aan gewerkte uren. Aan het bepaalde in artikel 7:411 lid 2 BW wordt niet toegekomen, omdat lid 2 vereist dat sprake is van het in lid 1 bedoelde geval. Grief 3 en 4 slagen niet.
Redelijkheid en billijkheid
5.10.
Met
grief 6komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het besluit van [bedrijf 1] om met onmiddellijke ingang geen gebruik meer te maken van de diensten van [appellant] op grond van de overeenkomst was toegestaan en de toepassing van deze afspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar was. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat het feit dat de facto sprake was van een tussentijdse beëindiging met onmiddellijke ingang en annulering van al overeengekomen werkzaamheden, zonder inachtneming van de afgesproken opzegtermijn, zonder te billijken grond, waarvan [appellant] inkomensschade heeft geleden die zij niet met vervangende werkzaamheden kon compenseren, tot de conclusie dient te leiden dat de handelwijze van [bedrijf 1] toch onaanvaardbaar is.
5.11.
Het hof oordeelt als volgt. In het voorgaande is geoordeeld dat [bedrijf 1] met inachtneming van de opzegtermijn van dertig dagen [appellant] kon berichten dat de overeenkomst niet werd verlengd. Een ‘te billijken grond’ was daartoe niet vereist. In de overeenkomst is niets vastgelegd omtrent het annuleren van diensten, maar is wel bepaald dat ‘verrichte werkzaamheden’ gefactureerd kunnen worden. Mede om die reden stond het [bedrijf 1] vrij de reeds geplande diensten op 14 en 23 oktober te annuleren. Van enige wanprestatie door [bedrijf 1] is dan ook geen sprake, noch is sprake van strijd met de redelijkheid. Dat [appellant] inkomensschade heeft geleden die zij niet met vervangende werkzaamheden kon compenseren kan [bedrijf 1] niet worden aangewreven. Nog daargelaten dat artikel 5.3 van de overeenkomst van opdracht bepaalt dat geen partij tegenover de andere partij aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens het eindigen of de beëindiging van de overeenkomst is [appellant] ondernemer en daaraan zijn risico’s verbonden, waaronder het risico geen inkomsten te genereren als de opdrachtgever geen gebruik meer wenst te maken van de diensten van de ondernemer. Het hof gaat ervan uit dat [appellant] dit risico in haar uurtarief had verdisconteerd. De toepassing van de tussen partijen gemaakte afspraken was in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.12.
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [bedrijf 1] vastgesteld op € 798,00 aan verschotten en € 1.716,00 aan salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, I.A. van der Burg en S.M.M. Garben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.