ECLI:NL:GHAMS:2025:2345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
200.355.645/01, 200.355.645/02, 200.355.688/01 en 200.355.688/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing en schoolinschrijving van minderjarige in het kader van ouderschapsplan

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de verhuizing van de moeder met de minderjarige [minderjarige] naar [plaats B] en de inschrijving op een school daar, alsook de zorgregeling voor de minderjarige. De rechtbank Amsterdam had eerder toestemming verleend aan de moeder om te verhuizen en de minderjarige in te schrijven op basisschool [X] Op. De vader is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij verzoekt om de verhuizing en schoolinschrijving te schorsen en de moeder te gelasten terug te verhuizen naar [plaats A]. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen. Het hof heeft de zaak op 9 september 2025 behandeld en de bestreden beschikkingen bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de moeder voldoende noodzaak voor de verhuizing heeft aangetoond, gezien de onzekere woonsituatie waarin zij en de minderjarige zich bevonden. De belangen van de moeder en de minderjarige wegen zwaarder dan die van de vader, die vreest dat de verhuizing zijn rol als vader zal beperken. Het hof benadrukt dat de zorgregeling, waarbij de minderjarige elk weekend bij de vader verblijft, gehandhaafd blijft, en dat de ouders zich moeten inspannen om de communicatie en betrokkenheid van de vader bij het leven van de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.355.645/01, 200.355.645/02, 200.355.688/01 en 200.355.688/02
zaaknummer rechtbank: C/13/761337 FA RK 24-8754
beschikking van de meervoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak van
[de vadet] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [plaats A] ,
verzoeker in het hoger beroep met zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/01,
verzoeker in de incidenten met zaaknummers 200.355.645/02 en 200.355.688/02,
hierna: de vader,
advocaat: mr. M.Th. Maanicus te Naarden,
en
[moeder] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in het hoger beroep met zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/01,
verweerster in de incidenten met zaaknummers 200.355.645/02 en 200.355.688/02,
hierna: moeder,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verhuizing van de moeder met [minderjarige] (5 jaar) naar [plaats B] en inschrijving van hem op een school daar, en de tenuitvoerlegging daarvan. Daarnaast gaat de zaak over de zorgregeling voor [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in de beschikkingen van 1 april 2025 en 28 mei 2025 (hierna: de bestreden beschikkingen), voor zover hier van belang, de moeder toestemming verleend om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen en hem daar in te schrijven op basisschool [X] Op. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] – kort gezegd – ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag
18.00 uur bij de vader is. Ook heeft de rechtbank de voorgaande beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader is het daarmee niet eens. Hij vindt dat de beslissingen met betrekking tot de verhuizing en de schoolinschrijving geschorst moeten worden en wil dat het hof de moeder gelast om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats A] , op straffe van een dwangsom. Daarnaast wil hij dat de eerder tussen de ouders overeengekomen zorgregeling blijft gelden. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking.
1.3
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en zal hierna uitleggen waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 juni 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen.
Hij heeft daarbij tevens verzocht de werking van de beide beschikkingen te schorsen.
2.2
De moeder heeft op 9 juli 2025 een verweerschrift ingediend in de hoofdzaak en in de incidenten.
2.3
De zitting heeft op 11 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door F. Dekkers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2020 te [plaats C] .
De ouders hebben tot februari 2022 een relatie met elkaar gehad. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
In een ouderschapsplan van 22 juli 2022 zijn de ouders, kort weergegeven, een zorgregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] wekelijks van vrijdag 12.30 uur tot zondag 12.30 uur bij de vader verblijft. De vakanties en feestdagen worden bij helfte gedeeld tussen de ouders. Verder hebben de ouders afgesproken dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en op haar adres in de BRP ingeschreven staat. Daarna hebben de ouders de zorgregeling in die zin aangepast dat [minderjarige] wekelijks van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 1 april 2025, voor zover hier van belang:
- de moeder toestemming verleend om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen vanaf de start van de zomervakantie 2025 in de regio [regio] ;
- bepaald dat vanaf het moment dat de moeder met [minderjarige] zal zijn verhuisd als zorgregeling geldt dat de vader [minderjarige] ieder weekend bij zich heeft van vrijdag uit school (dan wel vanaf 14.15 uur indien die dag geen schooldag is) tot zondag 18.00 uur (op welk moment [minderjarige] heeft
(avond-)gegeten), waarbij de vader [minderjarige] vrijdag uit school ophaalt (of bij de moeder als er geen school is) en de moeder [minderjarige] op zondag bij de vader ophaalt. De moeder draagt de kosten van het halen en brengen van [minderjarige] zoals onder 6.18 van de beschikking is overwogen.
Bij de bestreden beschikking van 28 mei 2025 heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op basisschool [X] Op te [plaats B] .
In het hoger beroep (zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/01)
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikkingen en uitvoerbaar bij voorraad:
- de inleidende verzoeken van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving op basisschool [X] Op alsnog af te wijzen;
- de moeder te gelasten met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats A] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag;
- een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] wekelijks van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de incidenten (zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/02)
4.4
De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de bestreden beschikkingen ten aanzien van de vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving te schorsen totdat in hoger beroep is beslist en daarbij de moeder te gelasten met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats A] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de moeder daarmee in gebreke blijft.
4.5
Het verweer van de moeder strekt tot afwijzing van de verzochte schorsing.

5.De motivering van de beslissing

In het hoger beroep (zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/01)
De standpunten
5.1
De vader stelt dat de rechtbank de moeder ten onrechte vervangende toestemming heeft verleend om met [minderjarige] naar [plaats B] te verhuizen. Er was en is nog altijd geen noodzaak voor de moeder voor verhuizing naar [plaats B] . Niet is gebleken dat de moeder en haar partner hebben gezocht naar een woning in [plaats A] en omgeving. Bovendien komt de moeder in aanmerking voor een urgentiewoning, waardoor zij in of nabij [plaats A] kan blijven wonen. Daarnaast is niet gebleken dat de relatie tussen de moeder en haar partner bestendig is noch dat de partner van de moeder economisch gebonden is aan [plaats B] . Evenmin is aangetoond dat de zorgregeling tussen de partner van de moeder en diens dochter niet anders kan worden ingevuld. Door het ontbreken van een noodzaak tot verhuizing is de huidige situatie niet vergelijkbaar met de situatie toen de moeder in [plaats D] woonde. Destijds was er geen andere mogelijkheid dan om op afstand van elkaar te gaan wonen. Verder wordt de rol van de vader in het leven van [minderjarige] door de verhuizing beperkt. [minderjarige] zal, naarmate hij ouder wordt, in [plaats B] steeds meer een eigen leven krijgen en activiteiten hebben waarbij de vader door de afstand veelal niet betrokken kan zijn. Ook vormt de afstand een belemmering voor de zorgregeling. De verhuizing brengt voor zowel [minderjarige] als de vader veel reisbewegingen met zich mee. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de vader gezien de grote afstand en het risico op files met veel extra reistijd wordt belast, hetgeen lastig is te combineren met zijn werk. Door een verhuizing wordt dan ook onvoldoende rekening gehouden met het belang van [minderjarige] bij betrokkenheid van zijn vader bij zijn leven. Aangezien een verhuizing niet in [minderjarige] ’s belang is, is wijziging van zijn school naar [plaats B] dat ook niet. Daarbij is de stelling van de moeder dat de school in [plaats B] beter kan aansluiten bij [minderjarige] ’s gedragsproblemen onjuist, omdat bij de huidige school hetzelfde kan worden geboden.
5.2
Volgens de moeder heeft de rechtbank haar verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing naar [plaats B] op juiste gronden toegewezen. Voor de moeder was een verhuizing naar [plaats B] noodzakelijk. De moeder heeft een nieuwe partner, met wie zij al ruim twee jaar een relatie heeft en met wie zij voornemens is te trouwen, die gebonden is aan [plaats B] . Dit omdat hij doordeweeks de zorg voor zijn dochter draagt. Daarnaast is hij economisch gebonden aan [plaats B] ; het is voor hem niet mogelijk om in de vrije sector een woning in de regio [plaats A] te huren en voor een sociale huurwoning staat hij in die regio niet ingeschreven. De huurwoning in [plaats B] biedt daarentegen vastigheid; in de toekomst kunnen de moeder en haar partner deze woning kopen. Verder had de moeder geen andere mogelijkheid dan verhuizen naar [plaats B] . Voorafgaand aan de verhuizing woonden de moeder en [minderjarige] in een opvang voor moeders en kinderen, waar zij in een kleine studio met gedeelde voorzieningen verbleven. Dit was geen geschikte plek voor [minderjarige] om lang te wonen en inmiddels is deze plek ook niet meer beschikbaar. Ook indien de moeder via haar urgentie een woning krijgt, waarbij onzeker is op welke termijn zij daarvoor in aanmerking komt, dan zal dit een woning in de regio zijn en kan dit dus ook een plek buiten [plaats A] zijn. Ook zou de vader, indien hij een urgentieverklaring heeft, zelf op een andere plek in de regio dan [plaats A] terecht kunnen komen. Verder verandert de omgang tussen [minderjarige] en de vader niet wezenlijk door de verhuizing. Daarbij zal de moeder de vader altijd blijven betrekken bij het leven van [minderjarige] , zoals zij ook in het verleden altijd heeft gedaan. De angst van de vader dat zijn band met [minderjarige] verwatert is dan ook ongegrond. Door verhuizing is ook wijziging van [minderjarige] school nodig. Daarbij is de school in [plaats B] meer gespecialiseerd om [minderjarige] te ondersteunen bij zijn gedragsproblemen.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Beide ouders zijn goed in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Wel heeft de raad zorgen over het effect van de situatie op [minderjarige] . Uit het gedrag van [minderjarige] komen signalen naar voren dat hij moeite heeft met de situatie tussen de ouders en de gevolgen daarvan. Enerzijds zou het voor [minderjarige] makkelijker zijn als de ouders dichtbij elkaar wonen. Anderzijds heeft de moeder de mogelijkheid om een leven op te bouwen in [plaats B] . De raad onthoudt zich van een advies over de (terug)verhuizing, maar benadrukt dat de verhuizing impact heeft op het contact tussen de vader en [minderjarige] . De zorgregeling is zeer intensief en [minderjarige] moet gezien de grote afstand tussen [plaats A] en [plaats B] veel reisbewegingen maken. Dit kan op termijn belastend voor hem worden. Het is dan ook de vraag of de huidige zorgregeling passend is indien de ouders zo ver uit elkaar wonen. Het is aan de ouders om naar [minderjarige] ’s belang te kijken en een zo goed mogelijke situatie voor hem te creëren. De ouders zullen als ouders van [minderjarige] met elkaar verbonden blijven en zullen daar dan ook samen een weg in moeten vinden. Zij moeten zich daarom (blijven) inspannen om goed met elkaar te communiceren. Indien de ouders daarmee moeite hebben, zou het raadzaam zijn om daarbij hulp zoeken, aldus de raad.
De beoordeling door het hof
5.4
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving en de zorgregeling. Het hof zal de verzoeken tot het verlenen van vervangende toestemming eerst behandelen, omdat deze directe invloed hebben op de te bepalen zorgregeling.
Vervangende toestemming verhuizing (zaaknummer 200.355.645/01) en schoolinschrijving (zaaknummer 200.355.688/01)
Het wettelijk kader
5.5
Uit artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zoals een verzoek tot verhuizing, aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter dient in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen.
5.6
Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep blijkt het volgende. Het gezin woonde eerst in [plaats A] . In februari 2022 zijn de ouders uit elkaar gegaan. Sinds de beëindiging van de relatie tussen de ouders is de moeder [minderjarige] hoofdverzorger en heeft hij zijn hoofdverblijf steeds bij de moeder gehad. De vader heeft daarbij ook altijd een substantieel deel van de verzorging van [minderjarige] op zich genomen. Na de relatiebreuk is de moeder eerst met [minderjarige] naar [plaats D] verhuisd. De vader is bij zijn vader in [plaats A] gaan wonen, waar hij nog altijd woont. Enige tijd later is de moeder met [minderjarige] in een opvang voor moeders en kinderen van [Y] gaan wonen. Vervolgens heeft de moeder de rechtbank toestemming gevraagd om naar [plaats B] te verhuizen met [minderjarige] en daar bij haar nieuwe partner in te trekken. Sindsdien worden de ouders het niet eens over de plek waar de moeder met [minderjarige] moet wonen en op welke school hij ingeschreven moet staan. De rechtbank heeft de moeder toestemming gegeven om te verhuizen naar [plaats B] vanaf de zomervakantie 2025 in schoolregio [regio] . Na de bestreden beschikking is de moeder met [minderjarige] naar [plaats B] verhuisd maar reeds in april 2025 en dus vóór het door de rechtbank bepaalde tijdstip (vanaf de start van de zomervakantie 2025 in de regio [regio] ).
5.7
Het hof stelt voorop dat de moeder door eerder te verhuizen dan het moment waarvoor zij daarvoor toestemming van de rechtbank had gekregen, eigenmachtig en in strijd met het uitgangspunt van gezamenlijke gezagsuitoefening door beide ouders heeft gehandeld en daarbij de belangen van [minderjarige] en de vader heeft veronachtzaamd. Het hof is niettemin op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
5.8
Bij beoordeling van het verhuizingsverzoek moeten de verschillende (gestelde) belangen in aanmerking worden genomen en tegen elkaar worden afgewogen. Het belang van de moeder is erin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten en met haar nieuwe partner een (gezins)leven kan opbouwen, het zich vestigen bij haar partner daaronder begrepen. Ook het belang van het (kunnen) beschikken over goede en bestendige huisvesting weegt zwaar. Ook voor [minderjarige] geldt dat hij er belang bij heeft om op een fijne en stabiele plek op te groeien. Tegenover het belang van de moeder staat het belang van de vader om de (aangepaste) zorgregeling te kunnen voortzetten en als vader een betekenisvolle rol in het leven van [minderjarige] te kunnen blijven vervullen. Ook zijn belang om [minderjarige] in zijn directe omgeving te zien opgroeien en op een makkelijke manier contact met hem te kunnen onderhouden weegt zwaar. Daarnaast gaat het om het belang van [minderjarige] om in de omgeving van zijn vader te kunnen opgroeien en daarbij (ook) door hem te worden begeleid.
5.9
Het hof is alles afwegende van oordeel dat het belang van de moeder (en [minderjarige] ) zwaarder weegt dan dat van de vader (en [minderjarige] ). Naar het oordeel van het hof heeft de moeder de noodzaak voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats B] voldoende aannemelijk gemaakt. Voordat de moeder en [minderjarige] naar [plaats B] verhuisden verbleven zij in een opvanghuis. Dit was een tijdelijke woonruimte en geen geschikte plek om langdurig te wonen. De moeder was daarom genoodzaakt om binnen afzienbare tijd ergens anders te gaan wonen. Zij maakt aanspraak op urgentie en kan daarmee in aanmerking komen voor een sociale huurwoning. Het is echter onzeker binnen welke termijn zij naar een urgentiewoning zou kunnen doorstromen. Ook is niet duidelijk in welke plaats zij een woning zou kunnen krijgen, aangezien de urgentie geldt voor de gehele regio [plaats A] . Voorafgaand aan de verhuizing naar [plaats B] was de huisvestingssituatie van de moeder en [minderjarige] dan ook onzeker en onbestendig. Een verhuizing naar [plaats B] bestendigt de woonsituatie van de moeder en [minderjarige] ; de woning in [plaats B] biedt hen een stabiele plek. De moeder heeft al ruim twee jaar een nieuwe partner, met wie zij een leven wil opbouwen. Anders dan de vader ziet het hof geen aanleiding om in het kader van de af te wegen belangen te twijfelen aan de bestendigheid van die relatie. Daarbij komt dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat binnen een te overziene termijn geen redelijk alternatief voorhanden was (en nog altijd niet is).
De vader stelt dat hij op zoek is naar zelfstandige woonruimte en eveneens aanspraak maakt op urgentie. Het hof overweegt dat daarbij onduidelijk is waar en wanneer hij een woning toegewezen zal krijgen. Dit kan ook een andere plek in de regio dan [plaats A] zijn. Wel ziet het hof dat de afstand tussen de ouders een complicerende factor is en dat het belastend kan zijn voor [minderjarige] dat hij tussen de ouders heen en weer moet reizen. Het hof ziet met de raad dat de verhuizing impact heeft op het contact tussen de vader en [minderjarige] . Zoals vermeld was de alternatieve situatie, waarin de moeder met [minderjarige] in de opvang in [plaats A] was blijven wonen, echter te onzeker en daarmee niet in het belang van [minderjarige] . Een alternatief voor de huidige situatie is op dit moment onzeker en onduidelijk: beide ouders hebben geen concreet zicht op een andere woning. Bovendien bestaat ook dan nog steeds het risico dat de ouders op afstand van elkaar zouden komen te wonen. Het is zeker zo dat de reis voor de vader vanuit zijn werk in (de omgeving van) [plaats E] naar [plaats B] , in de vrijdagmiddag-verkeersdrukte, langer zal zijn dan naar – bijvoorbeeld – [plaats F] , de meest zuidelijk gelegen gemeente in de (urgentie)regio [plaats A] , maar alles afwegende acht het hof de belangen van de moeder en [minderjarige] om thans, na een onzekere huisvestingsperiode, op een stabiele plek te wonen zwaarwegender dan het belang van de vader en [minderjarige] bij korter durende reisbewegingen.
5.1
De vader vreest dat hij op den duur minder bij [minderjarige] betrokken zal raken en dat hem en [minderjarige] spontane contactmomenten worden ontnomen. De verhuizing heeft in die zin tot gevolg gehad dat het verblijf van [minderjarige] bij de vader tot zondagavond is beperkt (en dus niet meer tot maandag naar school is). Naar het oordeel van het hof heeft de verhuizing evenwel niet tot een onaanvaardbare beperking van zijn vaderrol geleid. De door de rechtbank bepaalde zorgregeling sluit nog steeds aan bij die van het ouderschapsplan van juli 2022. [minderjarige] en de vader hebben nog steeds een goede band en de zorgregeling verloopt goed. De regelmaat van het contact tussen de vader en [minderjarige] is door de verhuizing niet gewijzigd. Wel moeten beide ouders zich blijven inspannen om ervoor te zorgen dat de vader en [minderjarige] deze band behouden en dat de vader betrokken blijft bij [minderjarige] leven. Invoelbaar is dat de vader de voorkeur geeft aan één leefomgeving voor [minderjarige] waarbij beide ouders dichtbij elkaar wonen, maar zoals is overwogen, is gebleken dat dit onvoldoende haalbaar is. Verder ziet het hof in de verstandhouding tussen de ouders geen belemmering voor een verhuizing. Hoewel de ouders door het verhuisgeschil minder goed met elkaar kunnen communiceren, lukt het de ouders wel om in het belang van [minderjarige] uitvoering te geven aan de zorgregeling en hem daarbij zo min mogelijk te belasten met spanningen tussen hen. Ook is gebleken dat de ouders in staat zijn tot constructief overleg over [minderjarige] . Met de raad acht het hof het van belang dat zij aan hun communicatie (blijven) werken, zodat zij in de toekomst (nog) beter in staat zullen zijn met elkaar te communiceren en te overleggen, hetgeen onder meer zal bijdragen aan een goede uitvoering van de zorgregeling en een extra waarborg vormt voor het contact tussen de vader en [minderjarige] , ook in de toekomst.
5.11
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de door de rechtbank verleende vervangende toestemming tot verhuizing van [minderjarige] naar [plaats B] terecht is verleend. Gelet op het voorgaande zal het hof eveneens vervangende toestemming verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] op school in [plaats B] . Het hof zal de verzoeken van de vader met betrekking tot de verhuizing en schoolwijziging dan ook afwijzen, zodat de bestreden beschikking op deze punten zal worden bekrachtigd.
De zorgregeling (zaaknummer 200.355.645/01)
Het wettelijk kader
5.12
Uit artikel 1:253a, vierde lid, BW in samenhang met artikel 1:377e BW volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.13
Met betrekking tot de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Nu [minderjarige] in [plaats B] zal blijven wonen, bestaat op dit moment geen aanleiding om de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] aan te passen. Door de verhuizing is een zorgregeling die tot maandagochtend loopt niet haalbaar, omdat de vader [minderjarige] dan niet naar school kan brengen. De zorgregeling zoals vastgesteld door de rechtbank zal dan ook gehandhaafd blijven, zodat [minderjarige] bij de vader verblijft wekelijks van vrijdag uit school, dan wel vanaf 14.15 uur indien die dag geen schooldag is, tot zondag 18.00 uur (op welk moment [minderjarige] heeft (avond-)gegeten). Ten aanzien van het halen en brengen overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat de moeder (nog) geen rijbewijs heeft en niet over een auto beschikt, maar dat zij [minderjarige] op zondag met haar partner kan ophalen. Op vrijdag is dit door het werk van de partner van de moeder niet mogelijk. Hoewel het ophaalmoment op vrijdag voor de vader in verband met zijn werk niet gemakkelijk te regelen is, lukt het hem wel om [minderjarige] op te halen en biedt het hem ook de gelegenheid contact te hebben met [minderjarige] school. Het hof sluit daarom aan bij de haal- en brengregeling zoals vastgesteld door de rechtbank, zodat de vader [minderjarige] op vrijdag uit school in [plaats B] ophaalt, of bij de moeder als er geen school is, en de moeder [minderjarige] op zondag bij de vader weer ophaalt. Het hof benadrukt daarbij dat het aan de moeder is om de vader zoveel mogelijk te ondersteunen in het halen en brengen, bijvoorbeeld door de vrijdag op zich te nemen indien dat wel lukt en zodra zij haar rijbewijs heeft. Het hof gaat ervan uit dat de ouders dit in onderling overleg kunnen regelen. Daarbij neemt het hof over de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de kosten van het halen en brengen, die de moeder zal dragen. Verder is bij de zorgregeling van belang dat de moeder zich inspant om de vader zoveel mogelijk te betrekken bij [minderjarige] leven, waartoe zij zich ter zitting in hoger beroep ook bereid heeft getoond. Het hof verwijst naar 5.10 en benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij zich daarvoor blijvend inzet.
In de incidenten (zaaknummers 200.355.645/02 en 200.355.688/02)
5.14
Aangezien het hof in deze beschikking tot een eindbeslissing komt met betrekking tot de verhuizing en schoolinschrijving heeft de vader geen belang meer bij schorsing van de werking van de bestreden beschikkingen op deze punten. Deze verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
5.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het hoger beroep (zaaknummers 200.355.645/01 en 200.355.688/01):
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2025 en 28 mei 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de incidenten (zaaknummers 200.355.645/02 en 200.355.688/02):
wijst de schorsingsverzoeken van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en
mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op
9 september 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.