In deze zaak heeft verzoeker voor de derde keer een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren W.S. Ludwig en H.A. van Eijk in een strafprocedure. Het wrakingsverzoek werd direct behandeld door de wrakingskamer op 21 augustus 2025. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, omdat de aangevoerde gronden geen betrekking hadden op (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de raadsheren, maar op procedurele aangelegenheden waar de raadsheren geen invloed op hadden. Dit was het derde wrakingsverzoek dat in essentie overeenkwam met de eerdere verzoeken, die ook waren afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek lichtvaardig was ingediend, direct na de aanvang van de zitting, en dat dit een misbruik van het wrakingsinstrument vormde. Daarom werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De hoofdzaak betreft een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin verzoeker was veroordeeld voor belaging en mishandeling van zijn buren en het beschadigen van eigendommen. De wrakingskamer heeft de beslissing op 21 augustus 2025 openbaar uitgesproken.