ECLI:NL:GHAMS:2025:2351
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in IPR-zaak betreffende zorgregeling en kinderalimentatie na verhuizing naar Israël
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het internationaal privaatrecht, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en kinderalimentatie voor een minderjarige, geboren in Rusland. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 juli 2024, waarin de rechtbank de kinderalimentatie op € 745,- per maand had vastgesteld en de verzoeken van de vader om een zorgregeling buiten beschouwing had gelaten. De moeder, die met de minderjarige naar Israël was verhuisd, verzocht om een hogere kinderalimentatie. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om te beslissen over de zorgregeling, omdat de minderjarige zijn gewone verblijfplaats in Israël had. Wel was de Nederlandse rechter bevoegd om te oordelen over de kinderalimentatie, aangezien beide ouders ten tijde van de indiening van het verzoek in Nederland woonden. Het hof heeft de kinderalimentatie herzien en vastgesteld op € 920,- per maand van 1 mei 2023 tot 1 februari 2025, € 932,- van 1 februari 2025 tot 1 maart 2026, en € 887,- per maand vanaf 1 januari 2026. De kosten van de minderjarige worden verdeeld over de vader, de moeder en de stiefvader, waarbij aan de moeder een verdiencapaciteit wordt toegekend. De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale gezags- en alimentatiekwesties, vooral in gevallen van verhuizing naar een ander land.