ECLI:NL:GHAMS:2025:2468

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
000147-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding in strafzaak met sepot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De verzoekster, geboren in 1991, had een verzoek ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een sepot in haar strafzaak. Het hof heeft op 15 juli 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoekster gehoord, maar de verzoekster zelf was niet aanwezig. De rechtbank had eerder de verzoeken om vergoeding van kosten van rechtsbijstand afgewezen, omdat de verzoekster de kosten aan haar eigen gedrag had te wijten. Het hof oordeelde dat de zaak tegen de verzoekster was geëindigd met een sepot en dat de onschuldpresumptie van toepassing was. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende de verzoekster een schadevergoeding toe van € 3.012,27, bestaande uit kosten van rechtsbijstand en reiskosten. Het hof wees het overige verzoek af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoekster.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000147-25 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-024321-23
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2023 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. I.J.G. van Raab van Canstein,
Singel 126, 1015 AE Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 9 oktober 2024 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Op 2 juni 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 juni 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder d - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
reiskosten ten bedrage van 36,22;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.992,27;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft de verzoeken onder a, b en c afgewezen en daartoe als volgt gemotiveerd:
“5.3.
Het gerechtshof Amsterdam heeft onder meer in zijn beschikking van 10 augustus 2021 (GHAMS:2021 :2442) overwogen dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een beleidssepot niet zonder meer betekent dat per definitie gronden van billijkheid ontbreken. Ook deze rechtbank heeft eerder (RBNHO:2020:33 71) overwogen dat de code van een sepot niet leidend hoeft te zijn voor het antwoord op de vraag of het billijk is dat kosten aan de gewezen verdachte worden vergoed. Waar het om gaat is de vraag of de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zijn eigen houding of gedrag heeft te wijten.
5.4.
Deze zaak betreft de beschuldiging dat verzoekster en twee van haar collega's bij [bedrijf] op Schiphol producten “buiten de kassa om" hebben verkocht. [bedrijf] heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld dat via 'mystery guests’ ter plaatse onderzoek heeft gedaan. Daarbij is geconstateerd dat onder meer verzoekster producten niet via de kassa heeft afgerekend. Uit het onderzoeksverslag volgt dat de drie betrokken medewerksters zijn geïnterviewd door het onderzoeksbureau en de verweten handelwijze hebben erkend, waarna het dienstverband met deze medewerksters is beëindigd.
Na aangifte door [bedrijf] is verzoekster ook door de KMAR gehoord. In dat verhoor erkende verzoekster onder meer dat zij wel eens door klanten betaald geld aan haar collega’s afgaf om het later in de kassa af te handelen. Ook verklaarde zij soms ten onrechte foutbonnen te hebben opgemaakt.
5.5.
De officier van justitie heeft bij de beslissing niet over te gaan tot vervolging, maar de zaak te seponeren, de persoonlijke omstandigheden van verzoekster meegewogen. Daar mag verzoekster tevreden mee zijn.
Onder de hiervoor omschreven omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de kosten van rechtskundige bijstand voor rekening van verzoekster dienen te blijven: zij heeft deze kosten aan haar eigen gedrag te wijten.
5.6
De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen. Gelet op die beslissing bestaat ook geen aanleiding tot vergoeding van de kosten van het opstellen, indienen en ter zitting behandelen van het verzoekschrift.”
De advocaat van appellante heeft weersproken dat appellante het feit (deels) heeft bekend en voorts naar voren gebracht dat van de onschuld van appellante moet worden uitgegaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Het hof stelt vast dat de zaak tegen appellante is geëindigd met een sepot. Appellante is op 18 maart 2022 bij de KMAR als verdachte gehoord, waarbij haar voorafgaand de cautie is verleend. Appellante is in dit verhoor geconfronteerd met uitspraken die zij tijdens een interview door medewerkers van een onderzoeksbureau zou hebben gedaan. Appellante heeft tijdens het verhoor bij de KMAR ontkend gelden te hebben verduisterd. Wel heeft zij verklaard in strijd met de zogenoemde kassiersovereenkomst te hebben gehandeld; diverse malen heeft zij, naar eigen zeggen, openstaande bonnetjes uit het systeem gehaald. Ook heeft zij soms gelden aangenomen en deze vervolgens afgedragen aan een medewerker ter afhandeling. Zij heeft ontkend zichzelf gelden te hebben toegeëigend. Nu gelet daarop geen nader onderzoek naar de (strafrechtelijke) verwijtbaarheid is verricht, moet uitgegaan worden van de onschuld van appellante. Met een ander oordeel zou de hierboven beschreven grens van de oordeelsvrijheid van de schadevergoedingsrechter worden overschreden.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Onder a is op grond van artikel 350, eerste lid, Sv verzocht om toekenning van een vergoeding van reiskosten gemaakt ten behoeve van het verhoor van appellante als verdachte door de KMAR. Onder onderzoek in dit artikellid wordt slechts begrepen het onderzoek door een rechter. Nu hiervan geen sprake is, moet het verzoek in zoverre worden afgewezen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 1.992,27.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 3.012,27 (drieduizend twaalf euro en zevenentwintig cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, R.D. van Heffen en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter en de griffier ondertekend door de jongste raadsheer en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 15 juli 2025.
De jongste raadsheer beveelt, namens de voorzitter:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.012,27 (drieduizend twaalf euro en zevenentwintig cent) op bankrekeningnummer [iban] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Canstein Advocatuur o.v.v. [ovv] .
Amsterdam, 15 juli 2025,
mr. A.W.T. Klappe, jongste raadsheer.