ECLI:NL:GHAMS:2025:2497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
200.312.862/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en negatieve vermogenspositie in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, appellant in hoger beroep, stelde dat zijn vermogen op de peildatum van 19 december 2019 negatief was, en dat er derhalve geen verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden diende plaats te vinden. De vrouw, geïntimeerde in hoger beroep, betwistte dit en handhaafde haar standpunt dat het vermogen op de peildatum € 150.000,- bedroeg. Het hof heeft de door de man overgelegde bankafschriften en verklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat de man voldoende heeft aangetoond dat zijn vermogen negatief was. Het hof vernietigde de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, waarin de man was veroordeeld om een bedrag van € 75.000,- aan de vrouw te betalen ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof bepaalde dat de verrekening tussen partijen achterwege blijft, nu het vermogen van de man negatief was. Tevens wees het hof alle overige verzoeken van de man af en compenseerde de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.312.862/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/696009 / FA RK 21-175
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 september 2025 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat voorheen: mr. E.J. Kim-Meijer te ‘s-Gravenhage, thans mr. B.A.J. Spiegeler te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure naar hetgeen is opgenomen in zijn beschikking van 25 februari 2025. Bij deze beschikking is, voor zover thans van belang, de man in de gelegenheid gesteld de navolgende stukken te overleggen:
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de direct rekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de internet sparen rekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de rekening bij de KNAB bank met rekeningnummer [rekeningnummer 3] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de twee KNAB Flexibele Spaarrekeningen;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de bankrekening in [plaats] bij de HSBC bank met rekeningnummer [rekeningnummer 4] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de bankrekening in [plaats] bij de HSBC bank met rekeningnummer [rekeningnummer 5] ;
- afschriften waaruit het saldo van de lening op 19 december 2019 blijkt bij HSBC bank met nummer [rekeningnummer 6] ;
- bankafschriften waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de vier rekeningen bij de Hipotekarna Banka te Montenegro met rekeningnummers eindigend op * [# 1] , * [# 2] , * [# 3] en * [# 4] ;
- verklaring van de Hipotekarna bank welke bankproducten de man bij die bank had op 19 december 2019 en wat het saldo van ieder van die rekeningen per die datum was.
Het hof heeft in de tussenbeschikking overwogen dat het de man is toegestaan om bij het indienen van voormelde bankafschriften en verklaring in maximaal twee A-4tjes een toelichting te geven op deze stukken.
1.2
De vrouw is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren.
1.3
Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.4
Door het hof zijn daarna de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de man van 22 april 2025 met bijlagen;
- een bericht van de vrouw van 16 juni 2025.

2.De standpunten van partijen

2.1
De man heeft de door hem overgelegde stukken telkens voorzien van een korte verklaring c.q. uitleg op welke wijze de saldi op de diverse rekeningen door hem zijn berekend in de gevallen waarin het exacte saldo op de peildatum 19 december 2019 niet uit de overgelegde stukken bleek. De conclusie van de man is dat hij heeft aangetoond dat zijn vermogen op de peildatum niet € 150.000,- bedroeg, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, maar dat zijn vermogen op de peildatum negatief was en dat er derhalve geen verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden dient plaats te vinden.
2.2
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het hof te bepalen dat de man onvoldoende aan zijn verplichting tot informatievoorziening heeft voldaan. De vrouw handhaaft haar standpunt dat het vermogen op de peildatum € 150.000,- bedroeg en verzoekt de beslissing van de rechtbank op dit punt te bekrachtigen.

3.De beoordeling door het hof

3.1
Het hof zal hierna per bankrekening en/of verklaring de door de man overgelegde stukken bespreken.
3.1.1.
De man heeft de saldi van de Rabobank rekeningen met nummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] berekend op € 267,31. Als toelichting stelt de man dat hij het saldo op 30 november 2019 heeft vermeerderd met de bijschrijvingen over de periode 30 november 2019 tot en met 19 december 2019 en heeft verminderd met de afschrijvingen in die periode.
De vrouw stelt dat de man beschikt over online bankieren bij de Rabobank en een duidelijk saldo op de peildatum per telefoon kan aanmaken. De door de man overgelegde afschriften geven weer dat de man ruim € 7.600,- in december 2019 heeft bijgeschreven. De vrouw acht dat opmerkelijk aangezien de man per maand een bedrag van € 8.250,- verdiende hetgeen bevestigt dat de man wel degelijk over vermogen beschikte maar daarin geen inzage geeft. De vrouw acht het frappant dat de laatste pagina ontbreekt van het afschrift waarop het saldo op 31 december 2019 staat. De vrouw vermoedt dat daarop een Hipotekarna rekening te zien is met een storting die de man niet heeft gedeeld.
Het hof is van oordeel dat de man met de overgelegde stukken en zijn verklaring hoe het saldo per 19 december 2019 is berekend, tegenover de betwisting door de vrouw, voldoende heeft onderbouwd dat het saldo van de twee Rabobank rekeningen op de peildatum € 267,31 bedroeg. Hetgeen de vrouw met betrekking tot deze rekeningen heeft aangevoerd, is onvoldoende om de door de vrouw gesuggereerde malversaties te veronderstellen of vast te stellen.
3.1.2.
Met betrekking tot de rekening bij de KNAB bank met rekening nummer [rekeningnummer 3] heeft de man gesteld dat deze rekening op de peildatum nog niet bestond. De man heeft een e-mailbericht overgelegd waaruit blijkt dat de man op 31 maart 2020 deze rekening heeft geopend. Ook de twee flexibele spaarrekeningen bestonden niet op de peildatum, aldus de man.
De vrouw acht het opmerkelijk en veelzeggend dat de man direct nadat de vrouw het verzoek tot echtscheiding had ingediend plotseling nieuwe rekeningen opent bij een voor haar onbekende bank. De vrouw vindt de gang van zaken verdacht. De vrouw wijst erop dat de man op 4 december 2024 aan het hof heeft meegedeeld dat hij de rekeningen had geopend in verband met het overlijden en de erfenis van zijn vader. Dat klopt niet, zo begrijpt het hof de stelling van de vrouw, omdat de vader van de man pas op 21 februari 2022 is overleden en niet in 2020. De vrouw heeft in haar reactie op de stukken van de man een whatsapp bericht ingescand waaruit de overlijdensdatum van de vader van de man blijkt.
Het hof overweegt dat de man met het door hem overgelegde e-mailbericht van de KNAB bank van 31 maart 2020 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rekeningen bij de KNAB bank op de peildatum nog niet bestonden en dus voor de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden niet van belang zijn. De reactie van de vrouw over de overlijdensdatum van de vader van de man maakt deze beslissing niet anders.
3.1.3.
Met betrekking tot de rekeningen bij de HSBC bank te [plaats] stelt de man dat hij in verband met het tijdsverloop en de uitstaande incasso door de bank geen rekeningoverzichten heeft kunnen verkrijgen met de exacte datum van 19 december 2019. In plaats daarvan heeft de man de maandelijkse overzichten gedeeld van oktober, november en december 2019 die op de 23ste van iedere maand werden vastgesteld.Uit de overgelegde afschriften valt af te leiden dat er gedurende genoemde periode geen andere transacties voorafgaand aan de peildatum hebben plaatsgevonden, aldus de man. Het negatieve saldo bedraagt omgerekend naar euro’s € 91.721,37.
De vrouw stelt dat op alle HSBC rekeningen het saldo op de peildatum ontbreekt. Voorts is het onduidelijk voor de vrouw waarom de valutarekening die is gekoppeld aan rekening [rekeningnummer 6] met voorheen een saldo van USD 9.000 (omgerekend per heden omstreeks € 7.657,-, toevoeging hof) in zijn geheel niet vermeld wordt. Ten tijde van de echtscheiding had de man nog toegang tot de rekeningen bij de HSBC bank. De man heeft bewust niets afgelost op de schuld. De man heeft verzuimd een verklaring of documentatie te overleggen waaruit blijkt dat de man geen toegang meer heeft tot de bankgegevens.
Naar het oordeel van het hof heeft de man met de overgelegde stukken en zijn verklaring voldoende aangetoond en inzichtelijk gemaakt dat er bij de HSBC bank per peildatum een schuld bestond van € 91.721,37. De stelling van de man dat er in de drie maanden voorafgaand aan de peildatum geen transacties bij deze bank hebben plaatsgevonden, heeft de vrouw niet betwist. De vrouw heeft evenmin het door de man gestelde bedrag betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Uit de overgelegde afschriften blijkt niet dat er op de peildatum een rekening was met nummer [rekeningnummer 6] met daarop een positief saldo van 9.000 US dollars, zodat het hof hetgeen de vrouw met betrekking tot dit rekeningnummer heeft opgemerkt, buiten beschouwing laat. Het had op de weg van de vrouw gelegen die stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Overigens heeft het hof in de tussenbeschikking van 25 februari 2025 al overwogen dat de man, mede gelet op artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, verantwoordelijk is voor de betaling van de schulden die hij in [plaats] is aangegaan en daarvan van de vrouw geen verrekening of terugbetaling kan verlangen en dat het hof bij de eindbeschikking het verzoek daartoe van de man zal afwijzen. Dat betekent dat voor de vaststelling van het op grond van de huwelijkse voorwaarden te verrekenen vermogen het hof niet uitgaat van het bestaan van een positief saldo op enige rekening bij de HSBC bank. Ook al zou juist zijn dat er nog een rekening bij de HSBC bank bestaat waarop een saldo staat van USD 9.000 (omgerekend per heden omstreeks € 7.657,-, toevoeging hof) dan nog is het (veel hogere) negatieve saldo daarmee niet verrekend en blijft er een forse schuld (van in dat geval circa € 84.000,-) aan deze bank bestaan.
3.1.4.
Met betrekking tot de Hipotekarna Banka te Montenegro diende de man bankafschriften te overleggen waaruit het saldo op 19 december 2019 blijkt van de vier rekeningen bij deze bank met rekeningnummers eindigend op * [# 1] , * [# 2] , * [# 3] en * [# 4] , alsmede een verklaring van de Hipotekarna bank welke bankproducten de man bij die bank had op 19 december 2019 en wat het saldo van ieder van die rekeningen per die datum was. De man heeft een in het Engels gestelde verklaring overgelegd van voornoemde bank van 25 maart 2025 waaruit blijkt dat het saldo van de man op de rekening eindigend op * [# 2] op de peildatum € 851,82 was. Het saldo van de rekening eindigend op * [# 1] was op de peildatum € 5.973,05, het saldo van de rekening eindigend op * [# 4] was € 1.000,-, terwijl er op de peildatum een saldo was van een rekening eindigend op * [# 5] van € 552,21. De man heeft om de verklaring van de bank te onderbouwen vier bankafschriften laten vertalen door een gecertificeerd vertaalbureau en heeft deze vertalingen overgelegd.
De vrouw stelt met betrekking tot de rekening eindigend op * [# 2] dat de datum in het daarvoor bestemde kader op het afschrift 29 februari 2020 is. Op het afschrift van de rekeningen eindigend op * [# 1] en * [# 4] is geen datum vermeld, terwijl de datum op het afschrift van de rekening eindigend op * [# 3] 30 september 2023 is. De vrouw vermoedt dat genoemde data de werkelijke data van de afschriften zijn en ze stelt dat de afschriften lijken te zijn gemanipuleerd. De afschriften zijn niet alleen ten opzichte van elkaar verschillend, maar ook ten opzichte van eerder in de procedure ingediende afschriften verschillen deze van formaat en lay-out en ze zijn slecht leesbaar. Bovendien is er geen verklaring van de Hipotekarna bank dat genoemde rekeningen de enige rekeningen zijn die de man bij deze bank had of heeft. De vrouw wijst erop dat uit de tekst van de verklaring van de bank blijkt dat de bank de verklaring heeft afgegeven op instructie van de man (“As per his instruction, we Hipotekarna banka Ad Podgorica, hereby confirm that …”) De afgegeven verklaring is niet ondertekend, aldus de vrouw. Verder is het opmerkelijk dat de man in zijn verzoek om uitstel voor het indienen van de stukken heeft verklaard dat hij naar Montenegro moest afreizen om aan de bankafschriften te komen. De vrouw vindt het van belang dat nergens uit de bankafschriften blijkt dat deze in 2025 zijn opgemaakt tijdens het vermeende bezoek aan de bank van de man.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw plaatst bij alle door de man overgelegde stukken vraagtekens. De verklaring van de bank sluit echter naadloos aan bij hetgeen het hof in de tussenbeschikking aan de man heeft verzocht over te leggen. Uit de verklaring wordt duidelijk dat de stukken goeddeels achteraf per peildatum zijn opgesteld en dat het dus geen originele afschriften zijn, hetgeen verklaart waarom het format kan afwijken en waarom er al dan niet data op de afschriften voorkomen. De stelling van de vrouw dat de verklaring niet is ondertekend is in zoverre onjuist, dat onderaan de verklaring de naam [naam] is te lezen. De door de vrouw opgeworpen bezwaren zijn onvoldoende voor het hof om ervan uit te gaan dat sprake is van manipulatie en onjuiste opgaves. De man heeft met het overleggen van de vertaalde afschriften en de verklaring voldaan aan de opdracht van het hof in de tussenbeschikking. Het hof zal dan ook uitgaan van een positief saldo bij de Hipotekarna bank van € 8.377,08.
3.2.
De conclusie van het voorgaande is dat de man op de diverse rekeningen een positief saldo had van € 267,31 + € 8.377,08, derhalve totaal € 8.644,39. Gelet op het feit dat de man daartegenover een schuld heeft bij de HSBC bank van € 91.721,37 is de conclusie dat het vermogen van de man negatief is. Het vermogen bestaat immers uit bezittingen minus schulden. Over het (nog niet in rechte vastgestelde) vermogen van de vrouw hoeft het hof zich bij deze stand van zaken niet meer te buigen. Nog daargelaten dat tussen partijen inmiddels vaststaat dat het om een zeer bescheiden positief vermogen gaat, dient gelet op het negatieve vermogen van de man op grond van de huwelijkse voorwaarden geen verrekening plaats te vinden. De gezamenlijk behandelde grieven 3 en 4 slagen in zoverre. Het hof zal daarom de beslissing van de rechtbank vernietigen voor zover de man daarin is veroordeeld om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 75.000,- ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Het hof zal bepalen dat verrekening tussen partijen achterwege blijft nu het vermogen van de man per 19 december 2019 negatief was.
3.3.
Voor zover de man heeft verzocht dat de vrouw inzage dient te geven in de aangiften inkomstenbelasting vanaf 2017 tot en met 2019 en de saldi dient op geven op de op haar naam staande bankrekeningen, wijst het hof dat verzoek gezien het voorgaande af bij gebrek aan belang.
3.4.
Mede gelet op hetgeen in de tussenbeschikking is overwogen, zullen alle overige door de man gedane verzoeken eveneens worden afgewezen.
3.5.
Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, is er voor het hof geen aanleiding de man te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep zoals door de vrouw verzocht. In familierechtelijke procedures mogen proceskosten worden gecompenseerd.
3.6.
Het vorengaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2022 voor zover de man daarin is veroordeeld aan de vrouw een bedrag te betalen van € 75.000,- ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden;
bepaalt ten aanzien van de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk van partijen op basis van artikel 6 van de akte huwelijkse voorwaarden d.d. 11 februari 2010 dat de verrekening tussen partijen achterwege blijft nu het vermogen van de man per 19 december 2019 negatief was;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst alle overige door de man in hoger beroep gedane en niet tijdens de procedure in hoger beroep ingetrokken verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. F. Kleefmann, en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 september 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.