ECLI:NL:GHAMS:2025:2542

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
200.353.004/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige uitlatingen en rectificatieverzoek tussen buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De appellanten, beiden wonende op een woonboot, hebben de geïntimeerde aangeklaagd wegens onrechtmatige uitlatingen die hij op verzoek van buren over hen heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de appellanten afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de bodemrechter de uitlatingen als onrechtmatig zou beschouwen. De appellanten hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, waarin zij stellen dat de voorzieningenrechter een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en dat de uitlatingen van de geïntimeerde feitelijk onjuist zijn en hun eer en goede naam aantasten. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en geoordeeld dat de uitlatingen van de geïntimeerde niet onrechtmatig zijn. Het hof heeft de belangen van de partijen afgewogen en geconcludeerd dat de uitlatingen binnen de grenzen van het toelaatbare vallen. Het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, en de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.353.004/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/763312 / KG ZA 25-61
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025
in de zaak van
[appellant 1] en
[appellant 2] ,
beiden wonende te [plaats A] ,
appellanten,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde ],
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Zwennes te Amsterdam.
Appellanten worden hierna afzonderlijk de [appellant 1] en [appellant 2] genoemd en tezamen [appellanten] , en geïntimeerde wordt [geïntimeerde ] genoemd.

1.De zaak in het kort

Kort geding. Niet aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de uitlatingen die geïntimeerde op verzoek van buren van appellanten over appellanten heeft gedaan, onrechtmatig zijn en gerectificeerd moeten worden. Vonnis waarvan beroep bekrachtigd.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 18 maart 2025 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van 20 februari 2025 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde ] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis). In de appeldagvaarding zijn tevens de grieven opgenomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis in hoger beroep, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 16 juli 2025 laten toelichten. [appellanten] door mr. Oetgens van Waveren Pancras Clifford voornoemd, mede aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen, en [geïntimeerde ] door mr. Zwennes voornoemd en
mr. H.M.B. Brouwer te Rotterdam.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellanten] zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde ] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde ] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in paragraaf 2 van het bestreden vonnis de feiten opgenomen die zij bij de beoordeling tot uitgangspunt heeft genomen. In hun toelichting op grief 1 stellen [appellanten] dat het opgenomen feitencomplex onvolledig is. Het hof zal hiermee, voor zover in hoger beroep van belang, rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De [appellant 1] is sinds 2010 eigenaar van een woonboot, gelegen aan de [A-straat] te [plaats A] . Hij woont met [appellant 2] en hun dochter, op de woonboot.
3.2.
De [appellant 1] was ook eigenaar van de woonboot met huisnummer [0] die direct naast zijn woonboot aan de waterkant is gelegen. Om deze woonboot te bereiken moet men dus over de woonboot van [appellanten] lopen.
3.3.
Op 21 april 2015 heeft de [appellant 1] de woonboot aan de waterkant verkocht aan [geïntimeerde ] . De levering heeft op 30 oktober 2015 plaatsgevonden. [geïntimeerde ] is ruim voor de levering met toestemming van de [appellant 1] begonnen met een verbouwing van de woonboot.
De verbouwing heeft tot begin mei 2016 geduurd. Op 25 mei 2016 heeft [geïntimeerde ] de woonboot verkocht aan de heren [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 1] en [naam 2] ). De levering heeft op 5 juli 2016 plaatsgevonden. [geïntimeerde ] en zijn partner hebben een appartement gekocht waar zij zijn ingetrokken.
3.4.
Tussen [appellanten] en [naam 1] en [naam 2] is een ernstig conflict ontstaan waarover diverse gerechtelijke procedures zijn gevoerd. Over en weer beschuldigen zij elkaar van pesterijen.
3.5.
Tijdens een van de civiele procedures over de pesterijen hebben [naam 2] en [naam 1] een schriftelijke verklaring van [geïntimeerde ] van 3 mei 2021, per e-mail verzonden aan [naam 2] , in het geding gebracht. In die verklaring is het volgende vermeld:

Je vroeg mij zojuist of ik iets wilde verklaren over mijn relatie met [appellant 1] en [naam 3] . Hieronder lees je mijn relaas over de tijd die ik er heb gewoond. Ik vind het bewonderenswaardig hoe goed jullie hier mee omgaan en kan mij ook voorstellen dat je hoopt dat het eens een keer afgelopen moet zijn.
(…)
Ik smulde van de verhalen die mijn grootmoeder vertelde over mijn opa [naam 4] die plots de kriebels kreeg en een woonboot had gekocht en daarop samen met haar ging wonen in [plaats A] .
De plannen om dit decennia later zelf te realiseren waren voor mij een proces met uiteindelijk, een droom die uitkwam, de aanschaf van een woonboot aan de [A-straat] .
Ik kocht hem van [appellant 1] .
Wat ik er bij de aankoop van begreep is dat [appellant 1] er zelf met zijn gezin op had gewoond, toen de boot ernaast kon kopen. Daarop is het gezin gaan wonen en het buitenste schip, wat ik kocht, is een aantal jaren door [appellant 1] geëxploiteerd via Airbnb. Beide schepen liggen dus naast elkaar, dubbeldik.
De koop verliep prima, mede door de verkopend makelaar [naam 5] van makelaar [X] , die door [appellant 1] was ingeschakeld. Omdat [appellant 1] `klaar was’ met zijn eigen airbnb gasten die over zijn schip liepen werd er een clausule opgenomen in het aankoopcontract dat ik niet professioneel short stay verhuur mocht doen. Maar stel nu dat ik op vakantie ben, zo werd gezegd, dan kon dat natuurlijk wel. De strekking van die clausule was dan ook als je er zelf niet bent vanwege vakantie, kan je het gewoon verhuren, zonder restricties van minimum of maximum aantal dagen. Ik kreeg de indruk dat hij bang was dat ik het schip zou kopen om het daarna te `ver-airbnb-en’. Omdat dit niet het geval was heb ik dit artikel met deze strekking ook geaccepteerd. Verder werden afspraken gemaakt over samen naar de werf gaan, beide boten moesten namelijk gekeurd worden.
Mijn boot was flink uitgeleefd en daar was de prijs ook naar. Ik moest, en dat vond ik ook een leuke uitdaging, rigoureus renoveren.
We zijn dubbeldik naar de werf gesleept en zijn daar gekeurd en hebben beide de nodige zaken aangepast aan onze schepen. Bij terugkomst begon bij de start van mijn renovatie.
Ik kreeg van [appellant 1] `hek instructies’, waar je doorheen moest om op het eerste schip te komen, goed dicht te houden. Die instructies waren mij duidelijk.
Toch kreeg ik op dag 1 van [appellant 1] een opmerking dat zijn vrouw ( [naam 3] ) had gezien dat wij het hek niet goed dichtdeden.
Dag 2 gebeurde hetzelfde
Dag 3 kreeg ik het verwijt dat we iets hadden geleend en niet teruggebracht
Dag 4 weer iets met het hek
Dag 5 hadden we een tuinslang gestolen
Enz.
De mensen die bij mij aan het klussen waren had ik meerdere keren en heel duidelijk gemaakt dat het hek dicht moest. Ook al loop je heen en weer op spullen te halen.
En zo geschiede. Ook vrienden die kwamen stond ik op te wachten op inderdaad het hek goed dicht ging. Toch bleven de verwijten komen. En omdat ik aan mijzelf begon te twijfelen ben ik dicht nog nauwkeurig als de instructies gaan bekijken. Ik heb zelfs gezien dat [naam 3] het hek open liet staan en dat [appellant 1] dan als vertegenwoordiger van zijn vrouw naar mij toekwam dat het toch nu echt eens afgelopen moest zijn.
Ik heb bloemetjes gekocht en gegeven als excuus. Ik heb gesprekken gevoerd met [appellant 1] , [naam 3] wilde die niet, ik heb binnen mijn machte alles gedaan om als buren gewoon normaal met elkaar om te gaan.
Vrienden die langskwamen raakte soms met [naam 3] aan de stok.
Iedere keer dat ik thuiskwam of het schip verliet voelde ik mij onaangenaam.
[appellant 1] vertelde mij, er is niets aan de hand maar je moet mij vrouw te vriend houden.
Er ging geen dag voorbij of er was wel iets wat ik niet goed deed.
Mijn droom werd regelrechte een nachtmerrie!
Toen na een paar maanden de verbouwing voorbij was, kon ik niet meer op mijn boot zijn zonder mij opgejaagd en niet thuis te voelen. Soms kwam [naam 3] als een blaffende hond uit haar schip als ik voorbij liep.
Op een mooie dag stond [naam 3] mijn nieuw geschilderde boot onder te spuiten met modder van haar schip.
Mijn leven op de woonboot naast [appellant 1] en [naam 3] was een regelrechte ramp die bestond uit conflicten die ik probeerde te sussen en du moment dat het een beetje rustig was laaide er weer een nieuw conflict op.
De machtsbalans tussen ons als buren was compleet verdwenen door mijn nederigheid als nieuwe buurman om overal rekening mee te houden. Ik werd er overspannen van, voelde mij ongezond in mijn eigen woonboot, liep op mijn tenen. De onmacht die ik voelde om gewoon normaal met elkaar zoals zovele booteigenaren dat doen en ook behoren te doen, was enorm.
Dit getreiter, dit gepest, was dan ook de reden dat ik het schip te koop heb aangeboden. Ik heb er twee maanden na verbouwing op gewoond. Na de verkoop heb ik nog jaren last gehad van de slopende en emotioneel uitputtende tijd die inmiddels achter mij lag. Heel lang heb ik de [A-straat] gemeden.
Pas nu, 5 jaar na dato, kan ik helder zien wat mij is overkomen.
[appellant 1] en [naam 3] krijgen brandstof door het hebben van conflicten met elkaar maar vooral met anderen, zoals je buren!
3.6.
Er loopt op dit moment een bestuursrechtelijke procedure over het bezwaar van [appellanten] tegen de aan [naam 2] en [naam 1] verleende vergunning voor vakantieverhuur. Op 6 oktober 2025 is een mondelinge behandeling bepaald. In die procedure hebben [naam 2] en [naam 1] een aanvullende verklaring van 23 mei 2024 van [geïntimeerde ] in het geding gebracht waarin het volgende is opgenomen:

Aanvulling op mijn verklaring van 3 Mei 2021
Graag wil ik mijn verklaring aanvullen. Ik wil hierin graag duidelijk maken dat de overlast toen ook al bestond uit de klachten van [appellanten] omtrent het gebruik van de overpad/hekjes en geluidsklachten hierover.
Zoals ook in mijn eerder verklaring genoemd, zijn vrienden die op bezoek kwamen met [naam 3] in aanvaring gekomen. De reden hiervoor was dat ze vondt dat er niet zachtjes genoeg van het overpad gebruik werd gemaakt. Dit terwijl de bezoekers en wij altijd op rustige manier er overheen zijn gelopen. Dit zorgde ervoor dat iedere bezoeker, maar ook wij zelf, ons constant onaangenaam voelden bij het gebruik van het overpad.
Ook had ik al eerder aangegeven dat [naam 3] soms als een blaffende hond uit haar schip kwam als ik voorbij liep. Ze was vaak woedend en heeft zich uitgelaten over dat ik toch rustiger over het dek zou moeten lopen en heeft regelmatig geklaagd over het gebruik van de hekjes en dat ze het gebruik ervan te luid vindt.
Dit was ook een van de redenen waarom ik overspannen raakte, mij opgelaten voelde, en altijd over eieren liep. Dat je je zo moet inspannen om naar je eigen huis te komen was een onwenselijke situatie. Toch bleven [naam 3] en [appellant 1] verder verwijten maken en mij bijna dagelijks aanspreken op mijn gedrag. Het feit dat je niet naast hun kan wonen, zonder dat zij je allerlei regels en onjuiste verwijten maken, maakt het onmogelijk op normale manier je eigen schip te kunnen bereiken.
Om mijn verklaring verder toe te lichten, zou ik mij ook graag als getuige laten horen bij de rechtbank.”
3.7.
Op 3 februari 2025 heeft de partner van [geïntimeerde ] een verklaring afgelegd waarin zij onder meer schrijft over het contact met [appellanten] dat zij als zeer onaangenaam en stressvol heeft ervaren en over het intimiderende gedrag van [appellant 2] .

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg samengevat gevorderd om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde ] te gebieden een rectificatie te sturen aan [naam 2] en [naam 1] , en gelijktijdig een afschrift van de rectificatie te sturen aan [appellanten] , zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat [geïntimeerde ] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen, met veroordeling van [geïntimeerde ] in de kosten van de procedure.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellanten] afgewezen. Daartoe is overwogen dat voorshands niet aannemelijk is dat de uitlatingen van [geïntimeerde ] in een bodemprocedure onrechtmatig zullen worden bevonden en dat er dan ook geen grond is om de uitingsvrijheid van [geïntimeerde ] te beperken. [appellanten] zijn veroordeeld in de proceskosten.

5.Beoordeling

5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. De grieven komen in essentie erop neer dat de voorzieningenrechter een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd of onjuist heeft getoetst bij de vraag of de uitlatingen van [geïntimeerde ] onrechtmatig zijn. De uitlatingen zijn volgens [appellanten] niet slechts gevoelsuitingen. Er worden beweringen/uitlatingen gedaan over feiten die onjuist zijn en die geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. De voorzieningenrechter lijkt de feiten zelf te hebben ingevuld/aangevuld en aannames te doen omtrent de handelwijze van [geïntimeerde ] . Ook is volgens [appellanten] de vergelijking van [appellant 2] met een blaffende hond en de opmerking van [geïntimeerde ] dat [appellanten] energie krijgen van conflicten, kwetsend en onnodig grievend en is hierdoor de eer en goede naam van [appellanten] ernstig aangetast. Tot slot menen [appellanten] dat het zeer aannemelijk is dat de bodemrechter wel tot het oordeel komt dat de uitlatingen van [geïntimeerde ] als onrechtmatig worden aangemerkt en dat deze gerectificeerd moeten worden.
5.2.
Het hof stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de vraag of de uitlatingen van [geïntimeerde ] in zijn hiervoor onder 3.5. en 3.6. weergegeven verklaringen onrechtmatig zijn tegenover [appellanten] Bij de vraag of de uitlatingen onrechtmatig zijn, zijn in dit geval twee grondrechten aan de orde: aan de ene kant het recht op vrijheid van meningsuiting van [geïntimeerde ] die de uitlatingen doet (artikel 7 Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)) en aan de andere kant het recht op eerbiediging van de eer en goede naam van [appellanten] over wie de uitlatingen worden gedaan (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM). Tussen deze twee fundamentele rechten bestaat geen rangorde, deze zijn in beginsel gelijkwaardig. Deze rechten kunnen worden beperkt als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake als de uitlatingen onrechtmatig zijn zoals neergelegd in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast moet de verzochte beperking proportioneel zijn. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze voorwaarden is voldaan, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, zoals de inhoud en vorm van de uitlatingen, de ernst van de gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in de beschikbare feiten, de mate waarin de uitlatingen een bijdrage leveren aan een (publiek) debat van algemeen belang. Voor wat betreft de inhoud van uitlatingen geldt dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen uitlatingen die als feit worden gebracht en uitlatingen die als waardeoordeel worden gebracht. Ook voor waardeoordelen geldt dat die onrechtmatig kunnen zijn als ze geen basis hebben in de feiten. Welk recht uiteindelijk zwaarder weegt, hangt ervan af aan wiens belang in de gegeven omstandigheden meer gewicht toekomt.
Met toepassing van dit juridisch kader zal in dit kort geding beoordeeld moeten worden of aannemelijk is dat de vordering van [appellanten] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
5.3.
Ten aanzien van de grieven van [appellanten] die zich lenen voor gezamenlijke behandeling oordeelt het hof als volgt.
5.4.
Het betoog van [appellanten] dat de voorzieningenrechter een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd op grond waarvan zij tot haar beslissing is gekomen volgt het hof niet. De voorzieningenrechter heeft getoetst aan de hiervoor genoemde grondrechten, te weten enerzijds het recht van [appellanten] op bescherming van de eer en goede naam en anderzijds het recht van [geïntimeerde ] om zijn mening te uiten over zijn ervaringen op de woonboot als buurman van [appellanten] De voorzieningenrechter heeft een belangenafweging gemaakt op grond waarvan zij tot haar oordeel is gekomen. Daarbij zijn de omstandigheden van het geval betrokken en is meegewogen dat ook uitlatingen over persoonlijke ervaringen onrechtmatig kunnen zijn, maar alleen als die evident onjuist of onnodig grievend zijn. Gelet op de overwegingen van de voorzieningenrechter kan niet worden gezegd dat is uitgegaan van een onjuist toetsingskader bij de beoordeling van de vraag of de uitlatingen van [geïntimeerde ] onrechtmatig zijn.
5.5.
Anders dan [appellanten] stellen biedt het feitenmateriaal voldoende steun voor de uitlatingen van [geïntimeerde ] waarin hij schrijft over klachten van [appellanten] en de verwijten die zij [geïntimeerde ] maakten. Zo blijkt uit de door [appellanten] in het geding gebrachte maar niet verzonden e-mail van 17 november 2015 van [appellant 2] aan [geïntimeerde ] dat sprake is van flinke irritatie over [geïntimeerde ] . Daarin is onder meer geschreven dat het erop lijkt dat [geïntimeerde ] in zijn enthousiasme wat hoffelijkheid en respect is vergeten en dat het beleefd zou zijn geweest het gesprek te voeren. Tot slot is opgemerkt dat [appellanten] het gevoel hebben dat er misbruik van hen wordt gemaakt. De toonzetting in genoemde e-mail kan niet anders worden opgevat dan geërgerd. Hoewel deze e-mail nooit aan [geïntimeerde ] is verzonden, bevestigt zij wel diens verklaring dat tussen hem en [appellanten] spanningen en irritaties bestonden. Ook valt daaruit af te leiden dat er verschillende contactmomenten zijn geweest tussen partijen. Een e-mail die [appellanten] op 11 april 2016 aan [geïntimeerde ] hebben verzonden, heeft eveneens een dwingende en verwijtende toonzetting. In de e-mail van 4 maart 2016 van [geïntimeerde ] aan de [appellant 1] schrijft [geïntimeerde ] eveneens over irritatie die inmiddels tussen partijen is ontstaan over de fikse verbouwing om zijn schip bewoonbaar te maken. Bovendien worden de uitlatingen van [geïntimeerde ] ondersteund door de verklaring van zijn partner van 3 februari 2025. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de uitlatingen van [geïntimeerde ] over onder meer de spanningen die hij voelde en de irritatie en conflicten tussen partijen steun in het feitenmateriaal missen.
5.6.
Evenmin kan worden gezegd dat de inhoud van de uitlatingen zodanig zijn dat deze als ongeoorloofd moeten worden aangemerkt. Dat [appellanten] betwisten dat zij [geïntimeerde ] hebben gepest of getreiterd, betekent niet dat [geïntimeerde ] hun gedragingen niet als zodanig heeft kunnen opvatten. Zo hebben [appellanten] niet betwist dat zij [geïntimeerde ] vele malen hebben aangesproken over het goed dicht doen van het hek en het veroorzaken van geluidsoverlast. Verder betreffen de uitlatingen die [appellanten] [geïntimeerde ] verwijten, in overwegende mate subjectieve belevingen en gevoelens van [geïntimeerde ] . Deze dienen anders dan [appellanten] stellen te worden aangemerkt als gevoelsuitingen die de grenzen van het toelaatbare niet overschrijden. Niet is gebleken dat sprake is van onnodig grievende, feitelijke en aantoonbaar onjuiste beschuldigingen of van bewuste onwaarheden. Onder deze omstandigheden acht het hof de uitlatingen van [geïntimeerde ] niet onrechtmatig jegens [appellanten] Voor zover [appellanten] stellen dat het gebruik van de vergelijking ‘als een blaffende hond’ onrechtmatig jegens hen is, is het hof van oordeel dat het gebruik van deze uitdrukking in de context van de onderlinge verhouding tussen partijen moet worden beoordeeld. Het gebruik van het woord ‘blaffende hond’ moet in dit geval worden beschouwd als een metafoor die geen concrete feitelijke beschuldiging inhoudt, en eerder als een gevoelsuiting moet worden beschouwd. Wellicht kan deze uitlating als kwetsend worden ervaren, maar onder de gegeven omstandigheden acht het hof deze niet zodanig grievend dat sprake is van een onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van [appellant 2] . De uitlating is niet gedaan met het kennelijke doel om schade toe te brengen noch bevat zij een feitelijke beschuldiging die aantoonbaar onjuist is.
5.7.
Verder zijn de gevolgen van de uitlatingen van [geïntimeerde ] , anders dan [appellanten] stellen, niet zodanig verstrekkend dat zij als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Dat [appellanten] stellen zich in diverse procedures te moeten verdedigen tegen ernstige beschuldigingen van [geïntimeerde ] is op zichzelf onvoldoende om de uitlatingen als onrechtmatig aan te merken, te meer nu van een direct causaal verband tussen de uitlatingen en de procedures niet is gebleken. Daarbij komt dat het in dit geval niet gaat om een (pers)publicatie maar dat [geïntimeerde ] is verzocht een verklaring af te leggen in het kader van waarheidsvinding in een rechtszaak. Naar het oordeel van het hof dient zijn belang, en het belang van waarheidsvinding, dat hij daarbij in beginsel niet wordt belemmerd zwaar te wegen. Dat de uitlatingen van [geïntimeerde ] de indruk kunnen wekken dat [appellanten] hem hebben weggepest, is onvoldoende om de uitlatingen van [geïntimeerde ] als onrechtmatig aan te merken. Doorslaggevend is of de uitlatingen in de gegeven omstandigheden de grenzen van het toelaatbare overschrijden. Dat is hier niet het geval.
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat het onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de uitlatingen van [geïntimeerde ] onrechtmatig zijn en gerectificeerd moeten worden, zodat de gevorderde voorziening – mede gelet op de belangen van partijen – niet toewijsbaar is.
5.9.
De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 362,00 aan verschotten en € 2.428,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van den Berg, mr. S.C.H. Molin en mr. J.G. Sijmons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.