ECLI:NL:GHAMS:2025:2611
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker in strafzaak met voorwaardelijk sepot
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de verzoeker door de rechtbank Noord-Holland. De verzoeker, geboren in 1999, had een strafzaak met parketnummer 15-036156-24, die op 10 juni 2024 voorwaardelijk is geseponeerd met een proeftijd van één jaar. De sepotbeslissing werd op dezelfde dag aan de verzoeker betekend. Op 22 juli 2024 diende de verzoeker een verzoekschrift in bij de rechtbank, maar de rechtbank verklaarde hem op 31 januari 2025 niet-ontvankelijk in zijn verzoek, omdat het verzoek niet tijdig zou zijn ingediend. De verzoeker ging in hoger beroep op 25 februari 2025.
Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en op 9 september 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van de verzoeker gehoord. De verzoeker was niet aanwezig in de raadkamer. Het hof concludeert dat de rechtbank een onjuiste sepotbeslissing en datum van mededeling heeft gehanteerd. De zaak eindigde pas op 11 juli 2025, waardoor het verzoek op 22 juli 2024 wel tijdig was ingediend. Ondanks deze bevindingen blijft de niet-ontvankelijkheid in stand, omdat de verzoeker niet tijdig heeft gereageerd op de waarschuwing van de griffie dat het verzoek te vroeg was ingediend.
Het hof wijst het hoger beroep af en handhaaft de beslissing van de rechtbank. Het verzoek om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand wordt ook afgewezen, omdat het voor de verzoeker duidelijk had moeten zijn dat het hoger beroep zou worden afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2025.