ECLI:NL:GHAMS:2025:262

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001261-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van 400 kilogram cocaïne in het onderzoek Messina

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die thans gedetineerd is in P.I. Veenhuizen, was betrokken bij de invoer van 400 kilogram cocaïne, die op 3 februari 2019 in een loods in [plaats 1] werd aangetroffen. De cocaïne was verstopt in dozen met bananen, die per boot vanuit Colombia naar Nederland waren vervoerd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem op 4 mei 2022 had veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen in november en december 2024 en januari 2025. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden en heeft de straf verminderd tot vier jaren en zes maanden. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne, en dat er sprake is van een nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten. De verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring gegeven voor zijn betrokkenheid en het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, met aanpassing van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001261-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-860173-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Messina’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 27 en 28 november 2024, 3 en 9 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot een veroordeling voor het primair tenlastegelegde, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de opgelegde straf, in zoverre wordt het vonnis vernietigd, en – mede naar aanleiding van een in hoger beroep gevoerd verweer – met aanpassing en aanvulling van de bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen op na te melden wijze.

Aanpassing en aanvulling van de bewijsoverwegingen

Het hof vervangt de bewijsoverwegingen in paragraaf 3.3.2 van het vonnis van de rechtbank door onderstaande overwegingen.
Inleiding
Op 3 februari 2019 is in een loods aan de [adres 1] in [plaats 1] een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen, verstopt in dozen met bananen. De bananen zijn per boot vervoerd vanuit Colombia en op 1 februari 2019 te Vlissingen in Nederland aangekomen. Vanuit Vlissingen zijn de bananen diezelfde dag naar de rijpingskamers van een bedrijf in Moerdijk gegaan en vervolgens, in de nacht van 2 op 3 februari, per vrachtwagen vanuit Moerdijk naar [plaats 1] vervoerd, alwaar de lading in de vroege ochtend van 3 februari 2019 is aangekomen. De chauffeur van de vrachtwagen, [naam] , is ter plaatse aangehouden. Hij was in het bezit van een Nokia, model 105, met het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] . Deze telefoon had hij gekregen van de man die hem had gevraagd de pallet met bananen te vervoeren; hij was die ochtend nog door hem gebeld met de mededeling dat hij er zo aan kwam om de lading op te halen.
De verdachte wordt primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van de in de loods aangetroffen cocaïne.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat:
  • het aantreffen van een briefje met het adres [adres 2] in een voertuig dat bij de verdachte in gebruik is, niet met zich brengt dat het briefje afkomstig is van de verdachte, nog daargelaten dat het adres op het briefje niet hoeft te wijzen naar de loods waar de cocaïne is aangetroffen, temeer omdat in Nederland meer vergelijkbare adressen bestaan;
  • de verdachte niet in de bij hem in gebruik zijnde SsangYong met kenteken [kenteken 1] heeft gezeten, welk voertuig in de vroege ochtend van 3 februari 2019 in het havengebied is gesignaleerd;
  • het ontbreken van registraties van de reguliere telefoon van de verdachte in de vroege ochtend van 3 februari 2019 niet opvallend is, nu de verdachte in de gehele periode van 1 tot en met 3 februari 2019 maar vier telefoongesprekken heeft gevoerd en dus kennelijk niet zoveel telefoneert;
  • ook indien er van zou moeten worden uitgegaan dat de verdachte in de vroege ochtend van 3 februari 2019 in bedoeld voertuig in het havengebied heeft rondgereden, daarmee nog geen sprake is geweest van opzet op de (verlengde) invoer en evenmin kan worden gesproken van een bijdrage van voldoende gewicht. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte wetenschap had van de inhoud van het transport, noch van de herkomst daarvan uit Colombia; niet aannemelijk is dat de verdachte, die dan feitelijk de rol van chauffeur zou hebben vervuld, over al deze informatie heeft beschikt.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Bewijs
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen, naast hetgeen hiervoor onder ‘Inleiding’ is vermeld, het volgende af, waarbij grotendeels wordt aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank.
Gebruikte telefoons en voertuigen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1]
[medeverdachte 2] heeft in de ten laste gelegde periode gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2] en daarnaast van een cryptotelefoon waarvan het nummer eindigt op - [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ). Ook maakte hij gebruik van de auto met kenteken [kenteken 2] . Sinds september 2018 is onder deze auto een peilbaken geplaatst.
In diezelfde periode heeft [verdachte] gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 4] en de auto met kenteken [kenteken 1] . [verdachte] verbleef regelmatig op het adres [adres 3] te [plaats 3] .
[medeverdachte 1] heeft in deze periode gebruik gemaakt van een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 5] en de auto met kenteken [kenteken 3] .
Contacten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] voorafgaand aan de inbeslagname van de cocaïne op 3 februari
2019
Op
18 januari 2019zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] samen in het havengebied van [plaats 1] en bezoeken zij twee panden, die in de directe omgeving zijn gelegen van de loods aan de [adres 1] , waar de cocaïne op 3 februari 2019 is aangetroffen.
Op
31 januari 2019zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de middag samen. Enige tijd later ontmoet [medeverdachte 2] [verdachte] . Die avond zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weer samen in een eetgelegenheid. Eveneens op die dag wordt in een auto, die door [verdachte] wordt gebruikt, door de FIOD een briefje gevonden met daarop de tekst “ [adres 2] ”. De chauffeur van het transport, [naam] , is woonachtig op het adres [adres 1] . Rechts naast het woonhuis aan de [adres 1] bevindt zich een door een hek af te sluiten ruimte waar zich de loods bevindt waar de cocaïne is aangetroffen. Rechts van dit hek zit bedrijfspand [adres 4] . Tussen de percelen 10 en 18 zijn geen andere percelen gevestigd, zodat het hof ervan uitgaat, mede in het licht van de hierna te noemen bevindingen, in onderlinge samenhang beschouwd, dat het in voornoemde auto aangetroffen briefje betrekking heeft op de naast het pand nummer 18 gelegen loods.
In de avond van
1 februari 2019bevinden de telefoons van [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] ) en van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) zich in de directe omgeving van [eetgelegenheid] in Amsterdam, evenals de auto van [medeverdachte 2] . Ook is in die periode het kenteken van de auto van [medeverdachte 1] geregistreerd bij cameraopstellingen in Amsterdam. Vervolgens, inmiddels is het 2 februari 2019, laten zowel de auto als de telefoons van [medeverdachte 2] en de telefoon van [medeverdachte 1] een verplaatsing zien naar [plaats 3] , in de omgeving van het [adres 3] , alwaar [verdachte] vaker verblijft.
Op
2 februari 2019, tussen 19:45 uur en in elk geval 20:40 uur zijn de telefoons van [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] ) en [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) opnieuw in elkaars nabijheid, nu in Haarlem. Kort daarna, omstreeks 20:49 uur, verplaatsen de telefoons en de auto van [medeverdachte 2] zich in de richting van de [adres 5] . In deze straat is de winkel [bedrijf] gevestigd. In de onmiddellijke omgeving van deze winkel zijn drie telefoonnummers geactiveerd om 20:51 uur ( [telefoonnummer 1] , op 3 februari 2019 aangetroffen bij [naam] ), 20:54 uur ( [telefoonnummer 6] ) en 20:56 uur ( [telefoonnummer 7] ). Deze telefoonnummers zijn uitgegeven door Lebara en voor verkoop geleverd aan [bedrijf] . De bij deze nummers behorende simkaarten zijn alle drie geplaatst in een telefoon van het merk Nokia, model 105. Tussen 21:02 uur en 21:04 uur verlaat in elk geval de [telefoonnummer 3] van [medeverdachte 2] (de omgeving van) de [adres 5] weer. Op 2 februari 2019 om 21:02 uur, derhalve direct na activatie, hebben [telefoonnummer 6] en het telefoonnummer van [verdachte] (- [telefoonnummer 4] ) verbinding gemaakt.
Vervolgens verplaatsen de telefoons (- [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] ) en de auto van [medeverdachte 2] zich richting [plaats 3] , eerst naar de omgeving van het [adres 3] en daarna naar de woning van [medeverdachte 2] , waar [medeverdachte 2] zichtbaar om 22:11 uur arriveert.
[medeverdachte 1] is kennelijk vanuit Haarlem naar [plaats 1] gereden, waar om 22:36 uur een pintransactie wordt gedaan bij een Shell tankstation aan de [adres 6] met de pinpas van [medeverdachte 1] . De telefoon van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) verplaatst zich vervolgens tussen 22:45 uur en 22:52 uur in de richting van zijn woonadres in [plaats 2] . Vervolgens verplaatst de auto van [medeverdachte 1] zich vandaaruit weer in de richting van [plaats 3] , waar zijn auto door een cameraopstelling wordt geregistreerd. Om 23:44 uur gaat [medeverdachte 1] de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 3] binnen. Hij verlaat deze weer op
3 februari 2019om 00:34 uur en zijn auto wordt geregistreerd door een cameraopstelling die voertuigen registreert die [plaats 3] verlaten.
[naam] bevindt zich op 3 februari 2019 rond 04.00 uur in Moerdijk, waar hij de pallet met bananen ophaalt en vervolgens vertrekt richting [plaats 1] .
Op 3 februari 2019 tussen 04:01 uur en 04:05 uur worden vanuit [telefoonnummer 6] vier uitgaande verbindingen geregistreerd naar [telefoonnummer 7] , waarbij om 04:02 uur en 04:05 uur twee gesprekken tot stand komen die 42 seconden, respectievelijk elf seconden duren. Bij deze verbindingen maakt [telefoonnummer 6] gebruik van Cell-ID’s die een verplaatsing weergeven vanuit de omgeving van Velsen-Noord, Beverwijk, Heemskerk via Velsen-Zuid naar Velserbroek, Rijksweg 349 en Rijksweg A9. [telefoonnummer 7] maakt gebruik van Cell-ID’s die dekking geven aan de woning van [medeverdachte 2] . Tussentijds, om 04:04 uur, wordt voor het eerst een verbinding geregistreerd vanuit [telefoonnummer 6] naar [telefoonnummer 1] ( [naam] ), die negen seconden duurt. [telefoonnummer 1] ( [naam] ) bevindt zich op dat moment in de omgeving van Moerdijk.
Om 04:10 uur gaat [verdachte] de woning van [medeverdachte 2] binnen. Acht minuten later gaat [medeverdachte 1] eveneens de woning binnen. Om 04:56 uur verlaten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] de woning. Om 05:04 uur worden de kentekens van de auto’s van [verdachte] en van [medeverdachte 1] geregistreerd wanneer zij [plaats 3] verlaten.
De vrachtwagen van [naam] is om 06:09 uur bij de loods aan de [adres 1] in [plaats 1] gearriveerd.
Een half uur daarvoor, om 05:39 uur, is gepind in het havengebied van [plaats 1] , met een bankpas die hoort bij een rekeningnummer van [medeverdachte 1] . Ook [telefoonnummer 3] (van [medeverdachte 2] ) bevindt zich tussen omstreeks 05:30 uur en 06:47 uur in dat havengebied. Hetzelfde geldt voor [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] . De kentekens van de auto’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] worden op 3 februari 2019 om 06:44 uur gezien op camerabeelden die zijn vastgelegd in het havengebied van [plaats 1] . Daarbij valt op dat de auto's achter elkaar rijden terwijl de inzittenden onderling contact hebben door middel van een handgebaar. De politie is dan al kort daarvoor, om 06:44 uur, binnengetreden in de loods aan de [adres 1] in [plaats 1] , alwaar een half uur later de partij van ongeveer 400 kilo cocaïne in beslag wordt genomen. Om 07:50 uur wordt vrachtwagenchauffeur [naam] aangehouden.
Aantreffen [telefoonnummer 1] en gebruik van de Nokia's
Zoals hiervoor overwogen, is onder [naam] een telefoon aangetroffen van het merk Nokia, waarvan het nummer eindigt op [telefoonnummer 1] en waarvan [naam] heeft verklaard deze telefoon te hebben gekregen van degene op wiens verzoek hij de pallet met bananen heeft opgehaald. In de onder [naam] aangetroffen [telefoonnummer 1] stond één nummer geregistreerd, met als contactnaam ‘vriend’ en met een telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 6] . Dit betreft eerdergenoemd nummer [telefoonnummer 6] .
Tussen [telefoonnummer 1] ( [naam] ) en [telefoonnummer 6] (vriend) zijn in de vroege ochtend van 3 februari 2019, dus kort voor het arriveren van de cocaïne in [plaats 1] , in totaal 23 keer verbindingen geregistreerd, waarbij het initiatief telkens werd genomen door [telefoonnummer 6] (vriend). [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] , de derde van de drie in Haarlem op 2 februari 2019 aangeschafte Nokia's, hebben eveneens regelmatig onderling contact terwijl zij zich in het havengebied van [plaats 1] bevinden.
Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) staat opgeslagen in de privé-telefoon van [naam] . In de weken voorafgaand aan de (verlengde) invoer van de cocaïne heeft meermaals contact tussen de telefoontoestellen plaatsgevonden. Hierbij is zowel gechat als gebeld.
Samenkomst nabij [adres 7] na het aantreffen van de cocaïne door de politie
Op 3 februari 2019, rond 07:30 uur, rijden de auto's van [verdachte] en [medeverdachte 1] in Amsterdam in
de richting van de [adres 7] . Dan is ook [telefoonnummer 6] in Amsterdam en rond 07:45 uur bevinden zowel [telefoonnummer 3] (van [medeverdachte 2] ), als [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 6] zich in de directe omgeving van de [adres 7] .
De drie Nokia's hebben na 07:47 uur op 3 februari 2019 geen contact meer met elkaar. Er zijn in elk geval geen verbindingen meer geregistreerd.
Geen gebruik eigen gsm-telefoons [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte]
[telefoonnummer 3] (van [medeverdachte 2] ) verplaatst zich op 3 februari 2019 kort na 09:00 uur vanuit de omgeving van Amsterdam naar [plaats 3] . Om 09:18 uur gaat [medeverdachte 2] zijn woning in [plaats 3] binnen. Van het telefoonnummer - [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 2] zijn op 3 februari 2019 tussen 04:51 uur en 09:23 uur geen verbindingen geregistreerd.
Van het telefoonnummer van [verdachte] (- [telefoonnummer 4] ) zijn tussen 04:11 uur en 11:04 uur op 3 februari 2019 geen verbindingen geregistreerd.
Van de telefoon van [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 5] ) zijn op 3 februari 2019 tussen 01:19 uur en 09:20 uur geen inkomende of uitgaande verbindingen geregistreerd. Eerst om 09:20 uur die dag wordt weer gebruik gemaakt van deze telefoon.
Conclusie ten aanzien van betrokkenheid
Het hof deelt de conclusies van de rechtbank dat uit alle hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, blijkt van een gezamenlijke intensieve oriëntatie van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] op het transport van de cocaïne naar de loods in [plaats 1] .
Daarvoor is redengevend wat er is gebleken over de activiteiten van elk van hen afzonderlijk en
van één of meer van hen samen. In het oog springend zijn het adres van de locatie van aflevering waarover [verdachte] kennelijk beschikte en de aanschaf van de drie Nokiatelefoons die op verschillende wijzen in verband te brengen zijn met de verdachten én direct in verband staan met het transport, meer in het bijzonder met de chauffeur. [medeverdachte 1] stond ook op andere wijze eerder in contact met de chauffeur. Daarnaast neemt het hof op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand aan dat de verdachten alle drie in de haven van [plaats 1] zijn geweest op het moment van aflevering van de partij cocaïne en vervolgens min of meer gelijktijdig naar een locatie in Amsterdam zijn gegaan. Ook dit laatste moet, gelet op de overige gedragingen van de verdachten, in een betekenisvol verband staan met de ingevoerde cocaïne. Aan die vaststelling draagt bij het gegeven dat twee van de drie telefoons, die op de avond vóór de aankomst van de cocaïne in Haarlem zijn aangeschaft en onmiskenbaar verband hebben met het transport en met de verdachten, in diezelfde omgeving in Amsterdam zijn uitgepeild. Daarbij valt op dat die nacht geen gebruik is gemaakt van de reguliere telefoons van de verdachten, terwijl hierboven is vastgesteld dat de verdachten in die nacht wel actief waren. Kennelijk hebben de verdachten in de nacht van 2 op 3 februari 2019 onder de radar willen blijven. Dit sterkt het hof in de conclusie dat de verdachten betrokken waren bij de in de loods aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
Tegen deze achtergrond zijn tot slot ook de ontmoetingen in wisselende samenstelling in de dagen voorafgaand aan 3 februari 2019 van betekenis. Al deze uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden grijpen zodanig in elkaar dat er een samenstel van gedragingen uit moet worden afgeleid die werden gedragen en gestuurd door die gedeelde oriëntatie op de invoer van de hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram cocaïne. Bij gebreke van verklaringen van de verdachten die voor enige zinvolle alternatieve uitleg van deze redengevende feiten en omstandigheden aanknopingspunten kunnen bieden, komt het hof tot de slotsom dat zij allen in een zinvol verband staan met het cocaïnetransport. Het hof overweegt in dit verband dat de ter zitting in hoger beroep door de verdachte afgelegde verklaring, dat hij zijn auto op 3 februari 2019 open op de parkeerplaats bij de woning van [medeverdachte 2] heeft achtergelaten met de sleutel achter de zonneklep en lopend is weggegaan, daarbij kennelijk suggererend dat een ander gebruik heeft gemaakt van zijn auto, als ongeloofwaardig terzijde wordt geschoven. In het dossier is hiervoor immers geen enkel verifieerbaar aanknopingspunt te vinden en de verdachte kan ook geen enkele nadere uitleg geven voor deze merkwaardige handelwijze, waarbij hij een kostbaar voorwerp open en bloot in de nachtelijke uren op straat achterlaat. Het hof is van oordeel dat een nadere duiding van elk van de gedragingen van de verdachten niet mogelijk is, maar ook niet nodig, en het maakt deze conclusie daarom niet anders.
Het verweer van de verdediging miskent dat de gedragingen van de verdachte niet op zichzelf staan, maar in onderling verband dienen te worden beschouwd, zoals hiervoor ook is overwogen. Dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van deze omvangrijke cocaïne-invoer en enkel als onwetend chauffeur, zonder enig idee van aard en herkomst van het transport, zou zijn ingezet, acht het hof ongeloofwaardig, gezien ook het bij hem reeds op 31 januari 2019 aangetroffen adres van de loods en het gezamenlijk optrekken met de medeverdachten. Gelet op de risico’s die een grootschalige drugsinvoer als de onderhavige met zich brengt voor alle betrokkenen, valt niet in te zien dat en waarom een onwetend chauffeur al in een vroeg stadium zou worden geïnformeerd omtrent de (drugs)locatie en ook het gezamenlijk vertrek met en uit de woning van één van de medeverdachten is in dat licht onbegrijpelijk. Aldus zouden immers overbodige en vermijdbare risico’s worden genomen op ontdekking van de drugs(locatie) en tracering van de daarbij betrokken verdachten naar het huisadres.
Verlengde invoer
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van (verlengde) invoer overweegt het hof, met de rechtbank, als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat de tijdspanne tussen het eerste moment van binnenkomst op Nederlands grondgebied van de cocaïne en het aantreffen van de cocaïne in de loods in [plaats 1] kort is geweest. Immers, de pallet met bananen, in welke pallet de uit Colombia afkomstige cocaïne was verborgen, is op 1 februari 2019 per boot in Vlissingen, Nederland, aangekomen. Diezelfde dag is de pallet op transport gegaan naar de rijpingskamers in Moerdijk. Vervolgens is de pallet al in de nacht van 2 op 3 februari 2019 vanuit Moerdijk naar [plaats 1] gebracht, waar de cocaïne diezelfde dag, begin van de ochtend, rond 07:00 uur, in beslag is genomen door de politie. Daarbij leidt het hof uit de wijze van aantreffen van de cocaïne in [plaats 1] door de politie af, dat de cocaïne in Vlissingen en Moerdijk niet is uit- of omgepakt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verstopte cocaïne na het lossen en inklaren van de bananen en het vervoer van de bananen naar de rijpingskamers in Moerdijk, direct voor verder vervoer en overdracht van de cocaïne is overgebracht naar [plaats 1] en aldus, gezien ook het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, sprake is geweest van verlengde invoer van cocaïne.
Medeplegen
Uit het vorenoverwogene blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne. Daarbij is sprake van een gezamenlijk optreden, onder andere bestaande uit het regelen en gebruik van werktelefoons voor de chauffeur van het transport en de verdachten zelf, de kennelijk - teneinde onder de radar te blijven - onderling gemaakte afspraak geen gebruik te maken van de eigen (reguliere) telefoons, het gezamenlijk nachtelijk vertrek van de verdachten vanuit de woning van [medeverdachte 2] naar [plaats 1] waar de cocaïne naartoe werd getransporteerd, het daartoe onderhouden van contact met de chauffeur van het transport en met elkaar, en het na ontdekking en inbeslagname door de politie van de cocaïne, gezamenlijke vertrek van de verdachten vanuit [plaats 1] naar Amsterdam.
Eindconclusie ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Hetgeen (verder) door de verdediging ten aanzien van dit feit naar voren is gebracht vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Gelet op al het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de overschrijding in hoger beroep van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de gezondheid en de leeftijd van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het (verlengd) invoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid van ongeveer 400 kilogram was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en hebben een corrumperende werking op de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is hij eerder meermalen ter zake van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld, onder andere in het buitenland, hetgeen in zijn nadeel weegt. Daaruit volgt evenwel tevens dat de verdachte op 16 juni 2023 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en zes maanden, hetgeen betekent dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in de door de verdediging aangevoerde omstandigheden van de verdachte geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit.
Het hof acht in beginsel, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Als uitgangspunt in deze zaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen en met een eindarrest binnen 24 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof constateert dat de procedure in hoger beroep, die is aangevangen met het instellen van appel op 5 mei 2022 en is geëindigd met het arrest van dit hof op 30 januari 2025, langer heeft geduurd dan 24 maanden. Gelet op de overschrijding van deze termijn in hoger beroep met ruim acht maanden ziet het hof aanleiding tot vermindering van de straf en zal aan de verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van vier jaren en zes maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch enkel ten aanzien van de oplegging van de straf en doet in zoverre opnieuw recht;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.