ECLI:NL:GHAMS:2025:2623

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-001436-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in woninginbraakzaak met aandacht voor herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was eerder vrijgesproken van een aantal ten laste gelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de strafoplegging vernietigd. De verdachte is beschuldigd van drie woninginbraken, waarbij de herkenning door verbalisanten een cruciale rol speelde. De verbalisanten hebben de verdachte herkend op basis van videobeelden van een inbraak. Het hof heeft de betrouwbaarheid van deze herkenningen beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende zijn om de verdachte te veroordelen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 420 dagen geëist, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 540 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001436-23
datum uitspraak: 7 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 mei 2023 in de strafzaak onder het parketnummer 15-286110-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de in hoger beroep gevoerde verweren bespreken en de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aanvullen.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder 4 ten laste is gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen, dit temeer in het geval van personen zoals de verdachte die eerder in aanraking zijn geweest met politie en justitie voor soortgelijke feiten. Enerzijds verklaren de verbalisanten bij de raadsheer-commissaris dat het delictverleden van de verdachte geen enkele invloed heeft gehad op de herkenning, maar anderzijds volgt uit de processen-verbaal van herkenning wel dat de herkenning mede is gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte een notoire inbreker is en dat er diverse aandachtsvestigingen ten aanzien van hem zijn geweest. Gelet hierop dient te worden getwijfeld aan de herkenningen.
Het hof overweegt als volgt.
In de ochtend van 22 februari 2022 zag de bewoner van de woning aan de [adres 2] op beelden van haar videovoordeurbel dat die nacht rond 02.30 uur twee mannen uit de voordeur kwamen. De bewoner was op dat moment niet thuis. Verbalisanten zagen vervolgens dat het uitzetraam aan de voorzijde van de woning was verbroken en dat de woning was doorzocht. Uit de woning zijn een Sony Playstation, met bijbehorende accessoires en een aantal spellen weggenomen. De politie heeft stills van de beelden van de videodeurbel verspreid met het verzoek tot herkenning van de persoon die goed in beeld was. Naar aanleiding hiervan hebben drie verbalisanten de persoon op de beelden herkend als zijnde de verdachte, te weten verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . [verbalisant 3] heeft zijn herkenning gebaseerd op zowel de stills als de bewegende beelden. Hij heeft gerelateerd dat hij de verdachte onmiddellijk herkende op de beelden. Ook heeft hij gerelateerd aan welke specifieke kenmerken hij de verdachte herkende en dat hij de verdachte meerdere keren in levende lijve heeft gezien. [verbalisant 2] heeft gerelateerd dat hij de verdachte ambtshalve kent doordat hij werkzaam is in [plaats] , alwaar de verdachte woonachtig is. Hij heeft gerelateerd dat hij de verdachte onmiddellijk herkende en omschreven waaraan hij de verdachte herkende. Beide verbalisanten spreken onder meer over de opvallende baard van de verdachte met twee kale plekken onder de linker- en rechterkant van de onderlip. [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij de verdachte herkende en dat hij hem meerdere keren op het politiebureau heeft gezien.
Het hof acht de herkenningen voldoende betrouwbaar, temeer nu de verbalisanten de verdachte meermalen hebben gezien. De herkenning door de verbalisanten berust op de gezichtskenmerken van de verdachte en de helderheid van de beelden. Dat zij daarbij ook opmerkten dat de verdachte een notoire inbreker is of dat zij meerdere aandachtsvestigingen van hem voorbij hebben zien komen, doet aan dit oordeel niet af. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Bewijsmiddel ten aanzien van feit 1 primair en 2 primair

De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juli 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik beken dat ik de onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde feiten heb begaan.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 420 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
De verdediging heeft verzocht om aansluiting bij de eis van de advocaat-generaal en voorts rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de omstandigheid dat de verdachte een streep wil zetten onder zijn justitiële verleden en zijn nieuw ingeslagen pad verder wil voortzetten. De reclassering heeft eveneens onderstreept dat het veel beter gaat met de verdachte en dat het recidiverisico daardoor is verminderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niet te bekommeren om de impact die een dergelijk misdrijf op de slachtoffers heeft. De slachtoffers hebben niet alleen financieel nadeel geleden; ook is inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Hun gevoel van veiligheid, dat men bij uitstek in en rond de eigen woning moet kunnen ervaren, is aangetast. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juli 2025 is hij eerder voor inbraken onherroepelijk veroordeeld. Ook blijkt daaruit dat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk feit na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis op 20 oktober 2023 . Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en bij veelvuldige recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden genoemd.
Gelet op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten, is naar het oordeel van het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden. Het hof slaat verder acht op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van drie maanden, de toepassing van artikel 63 Sr en met het advies van de reclassering om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan de duur van het voorarrest van de verdachte. Het hof ziet daarin aanleiding de straf met twee maanden te bekorten en een gedeelte in voorwaardelijk vorm op te leggen, zodat het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen art. 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ten aanzien van hetgeen onder 3 ten laste is gelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
540 (vijfhonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
240 (tweehonderdveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het eerder geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Beuze, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 augustus 2025.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.