ECLI:NL:GHAMS:2025:2627

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-002600-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake bedreiging, wederspannigheid, diefstal, lokaalvredebreuk en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, wederspannigheid, diefstal, lokaalvredebreuk en vernieling. De feiten vonden plaats in Purmerend, waarbij de verdachte op 6 augustus 2024 een bedreiging heeft geuit met een mes richting [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft hij zich op diezelfde dag verzet tegen de aanhouding door de politie, en op 28 juli 2024 heeft hij goederen gestolen uit een tabakszaak. Het hof heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Het vonnis van de politierechter is vernietigd, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat deze reeds was uitgevoerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002600-24
datum uitspraak: 18 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 15-255621-24 en 15-016947-24 (gev. ttz) en parketnummer 15-108988-24 (TUL), tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
uit andere hoofden gedetineerd te [detentieadres] .

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 augustus 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 15-255621-24 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of hard voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of heeft gezwaaid, terwijl hij op geringe afstand stond van de [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of hard voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en/of te zwaaien, terwijl hij op geringe afstand stond van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Purmerend, zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , (hoofd)agent(en)
bij de eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte door
- zijn armen weg te trekken, terwijl die [slachtoffer 2] zijn arm pakte,
- zijn armen in de tegengestelde richting te bewegen,
- te schoppen tegen het been van die [slachtoffer 2] en/of zijn benen te klemmen om
het linkerbeen van die [slachtoffer 2] ,
- te rukken en/of te trekken in een andere richting dan waarin die [slachtoffer 2]
en/of die [slachtoffer 3] hem, verdachte, trachtte(n) te bewegen/geleiden;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te Purmerend winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan tabakszaak [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 28 juli 2024 te Purmerend in het besloten lokaal winkelcentrum [plaats 1] bij tabakszaak [bedrijf] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 9 februari 2024 schriftelijk de toegang tot dat winkelcentrum ontzegd voor de duur van twee jaar;
in de zaak met parketnummer 15-016947-24 (zaak B):
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Purmerend in het besloten lokaal [plaats 2] bij [winkel] ,
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 2 januari 2024 schriftelijk de toegang tot die [winkel] ontzegd voor de duur van 12 maanden;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2024 te Purmerend, opzettelijk en wederrechtelijk een cel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politie Nederland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De verklaring van aangeefster [persoon] dat aan de verdachte een winkelverbod is opgelegd vindt onvoldoende steun in het dossier. Daarin ontbreekt het verbod of een beschrijving daarvan. Daardoor is onvoldoende gebleken dat de verdachte dit verbod heeft overtreden en (bijgevolg) het winkelcentrum [plaats 1] wederrechtelijk is binnengedrongen.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van de in zaak A onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, te weten de poging tot zware mishandeling of de bedreiging en de diefstal en lokaalvredebreuk in de tabakszaak. Daartoe heeft zij ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte een mes in zijn handen had. De verdachte had een rookpijp in zijn handen en heeft daarmee gezwaaid en mogelijk is dat aangezien voor een mes. Alleen de aangever en een getuige verklaren over het mes. De verklaring van de getuige is echter niet objectief. Hij was pas twee dagen later bereikbaar voor de politie en daardoor was er tijd om de verklaring af te stemmen met de aangever. Nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, moet vrijspraak volgen. Ten aanzien van de diefstal in de tabakszaak moet ook vrijspraak volgen, omdat de camerabeelden geen datum- en/of tijdsaanduiding bevatten en zodoende niet vastgesteld kan worden dat de verdachte op 28 juli 2024 de diefstal in de tabakszaak heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de overige feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling of de bedreiging
Op 6 augustus 2024 ontvingen verbalisanten een melding van een bedreiging door een man met een mes. Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte naar hem toe kwam lopen, een joint uit zijn mond pakte en, toen aangever tegen hem zei dat hij normaal moest doen, een mes uit zijn broek pakte en een steekbeweging in zijn richting maakte. Hij heeft verklaard dat het een klapmes was en dat het ongeveer 20 centimeter lang was. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte de joint uit de mond van aangever pakte, een mes trok en een stekende beweging in de richting van aangever maakte. Hij heeft verklaard dat het een uitklapbaar mes was met een beveiliging erop. Zowel aangever als de getuige hebben verklaard dat de verdachte aangever had kunnen raken als aangever niet achteruit gestapt was.
Het hof acht de verklaringen van de aangever en getuige [getuige] betrouwbaar. Zij verklaren beiden gedetailleerd over het mes en het hof ziet onvoldoende reden om aan die verklaringen te twijfelen. Dat er geen mes is aangetroffen bij de verdachte doet daar niet aan af, nu de verdachte pas enige tijd later bij zijn woning is aangehouden en daardoor de gelegenheid heeft gehad om zich van het mes te ontdoen. Door met een mes in de richting van [slachtoffer 1] een stekende beweging te maken, terwijl de verdachte op geringe afstand van hem stond, heeft de verdachte hem bedreigd. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft begaan, zodat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw acht het hof de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal en de lokaalvredebreuk in de tabakszaak
Aangeefster [persoon] , eigenaar van tabakszaak [bedrijf] , heeft aangifte gedaan van diefstal en van lokaalvredebreuk op 28 juli 2024 door de verdachte. Zij heeft verklaard dat zij op die dag werd gebeld door een medewerker die het vermoeden had dat er sigaren waren gestolen uit de humidor en dat zij had gezien dat de verdachte bij de humidor stond en de deur daarvan open wilde maken. Toen de verdachte de winkel had verlaten, heeft de medewerker de kast gecontroleerd en bleek een aantal goederen gestolen te zijn. Verbalisant [verbalisant] heeft de camerabeelden bekeken en herkende de persoon op de beelden direct als de verdachte. Hij zag op de beelden dat de verdachte naar de grote kast liep die op de toonbank stond, de kast opende en er iets uithaalde en dat vervolgens in zijn broek stopte. Aangeefster heeft verklaard dat de camerabeelden gemaakt zijn op 28 juli 2024.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 juli 2024 in de tabakszaak is geweest en daar goederen heeft weggenomen. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van aangeefster over de datum van de camerabeelden. Daarbij betrekt het hof dat de beschrijving van de diefstal door aangeefster in de kern overeenkomt met de beschrijving daarvan op basis van de camerabeelden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A:
1.
hij op 6 augustus 2024 te Purmerend [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken, terwijl hij op geringe afstand stond van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 6 augustus 2024 te Purmerend zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , (hoofd)agent(en) bij de eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van de verdachte, door
- zijn armen weg te trekken, terwijl die [slachtoffer 2] zijn arm pakte,
- zijn armen in de tegengestelde richting te bewegen,
- te schoppen tegen het been van die [slachtoffer 2] en zijn benen te klemmen om
het linkerbeen van die [slachtoffer 2] ,
- te rukken en/of te trekken in een andere richting dan waarin die [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] hem, verdachte, trachtten te bewegen/geleiden;
3.
hij op 28 juli 2024 te Purmerend winkelgoederen, toebehorende aan tabakszaak [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
in zaak B:
1.
hij op 16 januari 2024 te Purmerend in het besloten lokaal [plaats 2] bij [winkel] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 2 januari 2024 schriftelijk de toegang tot die [winkel] ontzegd voor de duur van 12 maanden;
2.
hij op 16 januari 2024 te Purmerend opzettelijk en wederrechtelijk een cel, die aan de Politie Nederland toebehoorde, heeft onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
onder 1, subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
onder 2:
wederspannigheid
onder 3:
diefstal.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
onder 1:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen,
onder 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in zaak A onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte was ten tijde van onderhavige feiten dakloos en kampte met een alcoholverslaving. Er loopt een beroepsprocedure tegen de intrekking van zijn verblijfsrecht in Nederland en daarvoor is het van groot belang dat de verdachte kan laten zien dat hij zelfredzaam is en dat gaat niet vanuit detentie. De verdachte is inmiddels geruime tijd sober en heeft hard gewerkt aan zijn problematiek. De verdachte heeft een huurwoning en een baan gevonden voor wanneer hij vrij komt uit detentie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging, wederspannigheid, diefstal, lokaalvredebreuk en vernieling. Door zo te handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven andermans eigendommen niet te respecteren en heeft hij door aangever met een mes te bedreigen gevoelens van angst en onveiligheid bij hem teweeggebracht. Daarnaast heeft de verdachte, door zich te verzetten tijdens zijn aanhouding, het werk van de politie bemoeilijkt en weinig respect getoond voor het openbaar gezag. De verdachte heeft verder een winkelverbod genegeerd. Dit zijn hinderlijke feiten die veel overlast veroorzaken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2025, waaruit blijkt dat hij veelvuldig voor diefstal is veroordeeld. Alhoewel het hof oog heeft voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof daarin onvoldoende aanleiding om over te gaan tot oplegging van een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarvoor zijn de feiten te ernstig en het aantal eerdere veroordelingen te hoog. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € € 750,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade geldt het volgende. Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van lichamelijk letsel of een aantasting in de eer of goede naam is in dit geval geen sprake. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het ‘op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast’ geldt als uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de toelichting van de benadeelde partij op de vordering leidt het hof af dat hij begrijpelijke gevoelens van angst en onveiligheid ervaart. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat hij daadwerkelijk geestelijk letsel heeft opgelopen door het bewezenverklaarde feit en ook niet dat hij daardoor op andere wijze in zijn persoon is aangetast als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Gelet hierop zal het hof de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138, 180, 285, 310, 350 Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 april 2024 (15-108988-24) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de afwijzing van de tenuitvoerlegging gevorderd.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de voorwaardelijke gevangenisstraf reeds bij (onherroepelijk) vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 december 2024 ten uitvoer is gelegd, zodat de vordering zal worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in de zaak met parketnummer 15-255621-24 onder 4 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-255621-24 onder 1 subsidiair, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 15-016947-24 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. A.P.M. van Rijn en mr. C. Beuze in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 augustus 2025.
Mr. C. Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.