ECLI:NL:GHAMS:2025:2698

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23-000198-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassingen van bewijsmotivering en bewijsmiddelen in zaak van MDMA uitvoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor dat deel, omdat daartegen geen hoger beroep openstaat volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De zaak betreft de uitvoer van MDMA (xtc-pillen) op drie verschillende momenten in 2017, waarbij de verdachte een rol speelde als chauffeur en organisator. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die is verlaagd van 66 maanden naar 48 maanden. Dit is gedaan vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitvoeren van grote hoeveelheden MDMA, wat gevaarlijk is voor de gezondheid. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie meegewogen in de strafmaat. De voorlopige hechtenis is opgeheven, en de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000198-22
datum uitspraak: 9 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870663-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1] .

1.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarmee mede gericht tegen deze beslissing tot vrijspraak. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 maart 2023 en 25 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waartegen het beroep is gericht en zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmotivering en de bewijsmiddelen op enkele punten als volgt aanpast.

4.Aanvullingen in bewijsmotivering en bewijsmiddelen

4.1.
Gevoerde verweren
De verdediging heeft in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is, samengevat, het volgende aangevoerd.
De verklaring die de verdachte op 19 oktober 2017 tegenover de Koninklijke Marechaussee heeft afgelegd is niet betrouwbaar tot stand gekomen, aangezien de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en bij dat verhoor geen tolk aanwezig was. Ook is duidelijk dat de verklaring niet uit eigen wetenschap van de verdachte kwam, maar grotendeels door de politie is gestuurd. De verdediging verzoekt het hof de verklaring daarom uit te sluiten van het bewijs, of er in ieder geval met grote terughoudendheid mee om te gaan.
Ten aanzien van de uitvoer op 25 februari 2017: de verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de aankoop van de ticket van [persoon 1] en het geven van drugs aan [persoon 1] . Hij heeft slechts als chauffeur voor [persoon 1] gereden. Primair kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Subsidiair is geen sprake van medeplegen, hooguit medeplichtigheid. Meer subsidiair is geen sprake van een voltooide uitvoer.
Ten aanzien van de uitvoer op de uitvoer op 8 augustus 2017: er is geen sprake van een voltooide uitvoer, nu [persoon 2] nog niet aan boord van het vliegtuig was. Daarmee kan hooguit sprake zijn van een poging.
Ten aanzien van de uitvoer op 25 september 2017: de verdachte heeft geen betrokkenheid gehad bij de aankoop van de ticket. De lezing van de verdachte dat hij [persoon 3] heeft afgezet bij een hotel in Madrid, daarna familie heeft bezocht en vervolgens is teruggekeerd, wordt niet weerlegd door het dossier. Er is geen bewijs dat de verdachte wist dat [persoon 3] drugs vervoerde dan wel zou uitvoeren. De beperkte rol van de verdachte als chauffeur kan niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het feit.
4.2.
Overwegingen van het hof
Het hof verwijst ter verwerping van de verweren naar de bewijsmotivering in het vonnis. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
4.2.1.
Schrappingen uit bewijsmotivering
Het hof overweegt dat de volgende passages uit de bewijsmotivering in het vonnis worden geschrapt.
  • Op blad 4 van het vonnis de passage:
  • Op blad 4 van het vonnis de passage:
  • Op blad 5 van het vonnis de passage:
4.2.2.
Aanpassingen van bewijsmiddelen
Het hof voegt het volgende bewijsmiddel toe aan de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
-
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van25 september 2025.Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U, voorzitter, vraagt of ik wist dat ik MDMA aan meneer [persoon 2] gaf. Ja.
Het hof schrapt de volgende bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken (map A2, pagina 317 e.v.), in het vonnis opgenomen als bewijsmiddel 27;
  • het proces-verbaal van doorzoeking tot inbeslagneming (map G3, pagina 4 e.v.), in het vonnis opgenomen als bewijsmiddel 44.
Uit de (aldus aangepaste) bewijsmotivering van de rechtbank en de in de (aldus gewijzigde) bewijsmiddelen opgenomen redengevende feiten en omstandigheden volgt dat de verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.

5.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van voorarrest.
5.1.
Standpunten van de partijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 59 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in deze zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden, hetgeen dient te leiden tot minstens 10% strafvermindering. Voorts wordt aangevoerd dat de verdachte – in het geval van een bewezenverklaring – geen organisator of leider was, maar slechts een chauffeur. Ook het aanzienlijke tijdsverloop sinds de pleegdata van de feiten – waardoor de verdachte jarenlang in onzekerheid heeft geleefd – dient te worden meegenomen bij de straftoemeting. Verzocht wordt om te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een maximale taakstraf en een (gedeeltelijk) voorwaardelijke taakstraf. Indien dit niet voldoet, dan dient in ieder geval een lagere straf opgelegd te worden dan in eerste aanleg is opgelegd of door de advocaat-generaal is gevorderd.
5.2.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen op drie verschillende momenten uitvoeren van grote hoeveelheden xtc-pillen. Alhoewel het nettogewicht van één van de ladingen niet is vast te stellen, betrof het in totaal ongeveer 15 kilogram MDMA. Dit is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke stof. De verdachte speelde een organisatorische en faciliterende rol bij de uitvoer van deze pillen, met als bestemming Brazilië. Gezien de grote hoeveelheid moeten die xtc-pillen bedoeld zijn geweest voor verdere verkoop en verhandeling aldaar. De handel in illegale verdovende middelen gaat wereldwijd gepaard met vele andere vormen van (niet zelden gewelddadige en/of ondermijnende) criminaliteit en de verdachte heeft aan dit criminele circuit een bijdrage geleverd. De verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor deze nadelige gevolgen, maar enkel gehandeld uit eigen winstbejag.
Gezien de ernst van het feit kan enkel worden volstaan met de oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De door de verdediging bepleite combinatie van een taakstraf met een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, niet aan de orde.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als genoemd in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij geldt als uitgangspunt dat in de fase van de eerste aanleg een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat de vervolging is aangevangen (in het onderhavige geval het moment dat de verdachte in verzekering is gesteld) en dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De verdachte is op 14 oktober 2017 in verzekering gesteld en het vonnis is op 24 januari 2022 gewezen, zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim 2 jaren en 3 maanden is overschreden. Voorts heeft de verdachte reeds op 25 januari 2022 hoger beroep ingesteld, zodat de redelijke termijn in hoger beroep bij het wijzen van onderhavig arrest met ruim 1 jaar en 8 maanden is overschreden. In deze zeer forse termijnoverschrijding, en in aanmerking genomen de toelichting van de verdediging dat het leven van de verdachte in afwachting van de uitkomst van deze hogerberoepsprocedure – die er mogelijk toe leidt dat de verdachte terug naar de gevangenis moet – in bepaalde opzichten (zoals de koop van een woning en de uitbreiding van zijn onderneming) stil heeft gestaan, ziet het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
In de overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de straf verder te verlagen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
5.3.
Voorlopige hechtenis
Het hof is van oordeel dat er op dit moment geen gronden meer aanwezig zijn voor voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

7.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waartegen beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waartegen beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis op.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.M.G. de Weerd, mr. K.J. Veenstra en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 oktober 2025.