ECLI:NL:GHAMS:2025:273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
23-001368-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsmaatregel in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel uit ketaminehandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022. De zaak betreft een ontnemingsmaatregel tegen de betrokkene, die is veroordeeld voor het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 760.000,00 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar dit bedrag werd later bijgesteld naar € 372.000,00. De rechtbank Noord-Holland legde de betrokkene een betalingsverplichting op van € 92.000,00. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen.

Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden in november 2024 en januari 2025, heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit de groothandel in ketamine, die plaatsvond van 27 maart 2020 tot en met 28 mei 2020. Het hof heeft de totale opbrengsten uit de groothandel geschat op € 1.080.000,00, met kosten van € 48.000,00, wat resulteert in een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 192.000,00. Het hof heeft besloten om dit voordeel te verdelen over de betrokkene en een medebetrokkene, wat neerkomt op € 96.000,00 per persoon.

Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, maar heeft geoordeeld dat deze overschrijding voldoende is gecompenseerd door eerdere beslissingen in de strafzaak. Uiteindelijk heeft het hof de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van € 96.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001368-22
datum uitspraak: 30 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-871314-18 tegen de betrokkene
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 760.000,00. Ter terechtzitting van 22 maart 2022 heeft de officier van justitie deze vordering bijgesteld naar een bedrag van € 372.000,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2022 in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 mei 2022 in de ontnemingszaak de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 92.000,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2025 in de strafzaak onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25, 26, 27 en 28 november 2024, 2 en 9 december 2024 en 24 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan de rechtbank en een andere betalingsverplichting aan de betrokkene oplegt.

Grondslag van de vordering

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 30 januari 2025 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het zonder registratie drijven van een groothandel in ketamine in de periode 27 maart 2020 tot en met 28 mei 2020. Het hof heeft bewezenverklaard dat de betrokkene een groothandel heeft gedreven ten aanzien van in totaal 240 kilogram ketamine.
Op grond van artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene uit het bewezenverklaarde feit voordeel heeft verkregen op na te melden wijze.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 372.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft, onder verwijzing naar EncroChat-gesprekken, verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 30.000,00, nu dit het geldbedrag is dat de betrokkene naar eigen zeggen en blijkens EncroChat-gesprekken voor zijn bemiddelende rol binnen de ketaminehandel heeft ontvangen.
Oordeel van het hof
Het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ (de ontnemingsrapportage) van 11 februari 2021 [1] , met daarin opgenomen EncroChat-gesprekken van het account
[EncroChat-account 1], wordt als vertrekpunt genomen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Betrokkene heeft verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van het EncroChat-account
[EncroChat-account 2]. Medebetrokkene [medebetrokkene] is in de samenhangende strafzaak door het hof geïdentificeerd als gebruiker van de EncroChat-account
[EncroChat-account 1].
Opbrengsten
Het hof gaat op basis van een chatbericht van
[EncroChat-account 1]van 5 april 2020 uit van een inkoopprijs van € 3.500,00 per kilogram ketamine. De totale inkoopwaarde van 240 kilogram ketamine bedraagt daarmee € 840.000,00.
De verkoopprijs wordt conform de ontnemingsrapportage, in het bijzonder op grond van chatberichten van
[EncroChat-account 1]van 3 en 5 april 2020, vastgesteld op € 4.500,00 per kilogram ketamine. Dat betekent dat de totale verkoopwaarde van 240 kilogram ketamine € 1.080.000,00 bedraagt.
De opbrengsten uit de groothandel in ketamine bedragen aldus € 1.080.000,00 minus € 840.000,00, oftewel € 240.000,00.
Kosten
Op grond van de EncroChat-berichten tussen
[EncroChat-account 1]en
[EncroChat-account 2]acht het hof het aannemelijk dat er ten behoeve van de groothandel in ketamine driemaal transportkosten zijn gemaakt. Het hof schat de gemaakte kosten voor drie transporten op een totaal van € 48.000,00 (driemaal € 16.000,00). Blijkens EncroChat-gesprekken in het dossier is weliswaar gesproken over hogere kosten, waaronder € 20.000,00 en € 25.000,00, maar niet is gebleken dat deze hogere geldbedragen ook daadwerkelijk aan de chauffeur zijn betaald. Het hof betrekt daarbij het EncroChat-gesprek tussen
[EncroChat-account 2]en
[EncroChat-account 1]van 4 mei 2020, waarin door
[EncroChat-account 1]wordt gezegd:
“Hij heeft ook al voor 16.000 euro gedaan. Of nou 40kg is of 100 zelfde risoco”(het hof begrijpt: risico). Gelet daarop is het aannemelijk dat de transportkosten per keer, ongeacht de te transporteren hoeveelheid ketamine, € 16.000,00 betroffen.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
  • Totale opbrengsten € 240.000,00 minus
  • Totale kosten € 48.000,00
  • Wederrechtelijk verkregen voordeel € 192.000,00
Nu sprake is van het medeplegen van het drijven van een groothandel in ketamine gaat het hof over tot een pondspondsgewijze verdeling over [betrokkene] en [medebetrokkene] . Dat komt neer op een wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 96.000,00 per betrokkene. Het hof gaat voorbij aan de verklaring van [betrokkene] dat hij slechts ongeveer € 30.000,00 heeft ontvangen voor bemiddeling bij de groothandel in ketamine nu deze verklaring niet is onderbouwd en geen steun vindt in de dossier, met name niet in de chatberichten.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De verdediging heeft gesteld dat de aanschafwaarde van de inbeslaggenomen kleding en accessoires (€ 37.492,00) bij een verbeurdverklaring van deze voorwerpen in de strafzaak in mindering dient te worden gebracht op de betalingsverplichting. De waarde van deze voorwerpen betreft immers voordeel dat reeds door de verbeurdverklaring aan de betrokkene is ontnomen.
Het hof overweegt dat genoemde inbeslaggenomen voorwerpen geen verband houden met (de opbrengsten uit) de groothandel in ketamine waarop de ontnemingsvordering is gegrond (onderdeel van het onderzoek Messina). Bedoelde voorwerpen zijn op 31 oktober 2019 in beslag genomen in het kader van het onderzoek Tartarus dat ziet op een verdenking van witwassen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2019. De groothandel in ketamine heeft in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 plaatsgevonden en de voorwerpen kunnen dus niet zijn aangeschaft uit de opbrengsten van die groothandel. Het hof zal de beslissingen tot verbeurdverklaring van deze voorwerpen in de strafzaak daarom niet meewegen in het oordeel ten aanzien van de op te leggen betalingsverplichting.
Ten slotte is door de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, hetgeen tot een matiging van tien procent van de betalingsverplichting zou moeten leiden.
Het hof overweegt dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim acht maanden is overschreden. Nu in de strafzaak in de fase van hoger beroep is geoordeeld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en die overschrijding matiging van de aan de veroordeelde opgelegde straf tot gevolg heeft gehad, acht het hof de schending van de redelijke termijn voldoende gecompenseerd. Het hof ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 96.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
96.000,00 (zesennegentigduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 96.000,00 (zesennegentigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. M. Senden en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2025.
[…]

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van 11 februari 2021, map G, p. 323 tot en met 335.