ECLI:NL:GHAMS:2025:2762

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23-000960-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake openlijke geweldpleging en niet voldoen aan ambtelijk bevel tijdens coronademonstratie op Museumplein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel tijdens een demonstratie op het Museumplein op 24 januari 2021. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen zelf geweld heeft gepleegd, maar ook heeft bijgedragen aan een sfeer die aanzette tot verzet tegen het overheidsgezag. De verdachte was op de hoogte van een noodbevel van de burgemeester om het Museumplein te verlaten, maar heeft hierop opzettelijk geen gehoor gegeven. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van medeplegen, maar heeft de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging en het niet voldoen aan het ambtelijk bevel gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken. Het hof heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000960-21
datum uitspraak: 6 augustus 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-023585-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli en 23 juli 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep) maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of, (met kracht) duwen en/of slaan (al dan niet met een voorwerp) en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of, (telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met (een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of, (een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of, (een) stalen voorwerp(en) en/of, (een) reclame- en/of verkeersbord(en) en/of, (een) fiets(en) en/of, (een) fles(sen) en/of, (zwaar) vuurwerk en/of, een bouwhek blok en/of, (een) voorwerp(en);
2.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, (te weten onder andere de van Baerlestraat en/of de Paulus Potterstraat) nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de politierechter de verdachte terecht heeft veroordeeld voor het onder 1 tenlastegelegde. De verdachte maakte, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van verkenningseenheid van de politie, op 17 januari 2021 deel uit van een groep die geweld pleegde tegen goederen en politiemensen. De verdachte en zijn neef [medeverdachte] hebben op een afstand van tien meter van de verbalisanten, die zich op dat moment in de groep bevonden en vrij en onbelemmerd zicht op hen hadden, hun handelingen verricht. De inhoud van dit proces-verbaal wordt ondersteund door de zogeheten
stillsvan de videobeelden en de verklaringen die de verbalisanten hebben afgelegd bij de raadsheer-commissaris, waarin zij hebben beschreven waaraan zij de verdachte en zijn medeverdachte herkenden en dat zij hen op basis van hun haardracht van elkaar konden onderscheiden. Dat geen beeldmateriaal beschikbaar is waarop te zien is dat de verdachte de geweldshandelingen pleegt, doet niet af aan een bewezenverklaring, aldus de advocaten-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. De verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de ongeregeldheden en zijn verklaringen passen niet bij hetgeen de politie in het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2021 heeft opgenomen. Een bewezenverklaring kan niet worden gebaseerd op een proces-verbaal dat op punten aantoonbaar onjuist is, dat een eigen invulling en achteraf redenering bevat en niet wordt ondersteund door enig objectief bewijs. Om die redenen is het onbruikbaar, dan wel niet overtuigend om te komen tot een bewezenverklaring. De constateringen in het proces-verbaal zijn strijdig met de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , terwijl hun verklaringen steun vinden in de beelden. De verklaringen van de verbalisanten vinden daarentegen geen steun in de beelden, nu daarop niet zichtbaar is dat de verdachte en [medeverdachte] spullen op straat gooiden. Dat de verklaringen van de verbalisanten in het proces-verbaal onbetrouwbaar zijn volgt ook uit het feit dat de verdachte volgens verbalisant 16645 om 15:35 uur op de Lairessestraat strafbare handelingen zou hebben verricht, terwijl [medeverdachte] op precies datzelfde tijdstip drie keer werd gefotografeerd in de Hondecoeterstraat door dezelfde verbalisant. Dat de verdachte en [medeverdachte] samen onderdeel zouden zijn geweest van een veertig minuten durende protestmars, terwijl zij samen voorwerpen op de weg gooien, past niet bij de beschikbare beelden. De verdediging heeft daarnaast verzocht om camerabeelden te verstrekken, waarop te zien zou kunnen zijn dat de verdachte ten tijde van de ongeregeldheden wegliep van het Museumplein, richting de Overtoom, en dus niet op de plekken zou kunnen zijn geweest waar de verkenningseenheid hem heeft geplaatst. De verbalisanten hebben niets vastgelegd van de vermeende misdragingen die door de verdachte zouden zijn begaan gedurende een langere periode. Hij is alleen op beelden vastgelegd op een moment waarin hij niets verkeerd doet. [medeverdachte] is meermaals gefotografeerd, maar de verdachte is op die foto’s niet in zijn bijzijn te zien. Het zou te toevallig zijn dat de verdachte en [medeverdachte] steeds samen waren, behalve op het moment dat er een foto of minutenlange filmpjes werden gemaakt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat op 24 januari 2021 een groep van honderden mensen door de ME werd weggedreven van het Museumplein. Vervolgens heeft deze groep zich, tijdens een veertig minuten durende rondgang door straten in Amsterdam-Zuid, gewelddadig gedragen door onder meer fietsen en straatmeubilair op de rijbaan te gooien en stenen en voorwerpen naar de ME te gooien. De verdachte was onderdeel van deze groep. Twee verbalisanten hebben in hun proces-verbaal beschreven dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] allerlei straatmeubilair en andere goederen van het trottoir pakten, omver gooiden en/of op de rijbaan gooiden. Op de Lairessestraat, heeft de verdachte, blijkens de bevindingen van de verbalisanten, daarnaast een steen richting de ME gegooid en op de Hondecoeterstraat deed de medeverdachte datzelfde met een dop van een fietsbel. Op dat laatste moment zijn door een van de verbalisanten drie foto’s van de medeverdachte gemaakt en op de hoek van de Willlemsparkweg en de Cornelis Schuytstraat is later door de andere verbalisant een foto van de verdachte gemaakt. Uiteindelijk zijn beide verdachten op het Museumplein aangehouden. Bij de rechter-commissaris heeft verbalisant 16645 verklaard dat hij de verdachte en de medeverdachte steeds samen heeft gezien, dat zij met elkaar communiceerden en dat zij dezelfde soort kleding aan hadden.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de constateringen van de verbalisanten, welke gerelateerd zijn in het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 24 januari 2021. De verbalisanten hebben daarin op een gedetailleerde wijze de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte beschreven, alsook hun signalementen en de locaties waar zij zich bevonden. De verbalisanten hebben tevens gerelateerd dat zij zich tussen de personen in de groep bevonden en van dichtbij goede waarnemingen konden doen. Zij hebben de verdachten ook op korte afstand kunnen fotograferen. Bij de raadsheer-commissaris hebben beide verbalisanten verklaard dat zij de verdachte en medeverdachte, ondanks dat zij dezelfde soort kleding droegen, uit elkaar konden houden door hun verschil in haartype. Volgens verbalisant 42589 vielen zij bovendien op vanwege hun gedrag.
Het argument van de raadsman dat in het proces-verbaal de onjuiste informatie staat, omdat een van de verbalisanten op hetzelfde tijdstip op twee verschillende plekken waarnemingen deed en foto’s zou hebben gemaakt, heeft hij ter terechtzitting niet heeft kunnen onderbouwen met een verwijzing naar een vindplaats in het proces-verbaal en ook overigens bevindt zich in het dossier geen informatie waaruit zijn stellingname blijkt. Het verweer wordt om die reden verworpen.
Ook het verweer van de raadsman inhoudende dat de verdachte geen strafbare gedragingen heeft begaan, omdat deze niet op beeld zijn vastgelegd, slaagt niet. Dat op de beelden geen strafbaar gedrag zichtbaar is, maakt naar het oordeel van het hof nog niet dat dit gedrag niet heeft plaatsgevonden. Het strafbare gedrag van de verdachte is immers door de verbalisanten waargenomen, zoals hiervoor is omschreven.
Het hof stelt vast dat de verdachte niet alleen zelf geweld heeft uitgeoefend, maar dat hij daarmee ook heeft bijgedragen aan (de versterking van) een sfeer, waarin werd aangemoedigd om over te gaan tot verzet tegen het overheidsgezag en tot het uitoefenen van geweld. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte niet alleen zelf geweld heeft gepleegd, maar ook aan het door de medeverdachte gepleegde geweld een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte aan de eerste vordering om het Museumplein te verlaten heeft voldaan. Dat hij anderhalf uur later is teruggegaan toen de situatie aldaar weer rustig was en is aangehouden, kan volgens de raadsman niet leiden tot een bewezenverklaring op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Stanpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal zijn van mening dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard. Zij hebben daartoe betoogd dat het noodbevel, inhoudende dat het niet meer was toegestaan aanwezig te zijn op en rond het Museumplein, rechtmatig is gegeven. Volgens het noodbevel is eerst de demonstratie ontbonden. Toen de aanwezigen op het Museumplein ondanks herhaaldelijke waarschuwingen en vorderingen om uiteen te gaan, niet in beweging kwamen, is opgeschaald naar het noodbevel.
Een groep van twee tot driehonderd demonstranten, onder wie de verdachte en de medeverdachte zich bevonden, gooide met onder meer fietsen en hekken. Ook werd gezien dat de verdachte een steen richting de ME gooide. De verklaring van de verdachte dat hij niet anders kon lopen naar de Kinkerstraat is ongeloofwaardig, omdat het niet noodzakelijk is om daarbij langs het Museumplein te lopen. De verdachte was in de omgeving van het Museumplein en is daar aangehouden, terwijl hij kort daarvoor van de politie te horen had gekregen dat hij zich daar op grond van het noodbevel niet meer mocht bevinden en heeft niet voldaan aan de opdracht van de politie.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 januari 2021 werd op het Museumplein in Amsterdam geprotesteerd tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus (ook genoemd: het Coronavirus). De burgemeester heeft het Museumplein, tezamen met meerdere straten in de omgeving, die dag vanaf 11:00 uur als veiligheidsrisicogebied aangewezen. Vanaf 13:45 uur had een menigte van honderden personen zich verzameld op het Museumplein, waarbij de aanwezigen zich niet hielden aan de geldende coronamaatregelen en zich provocerend opstelden tegenover de politie. Gegrond op ernstige vrees voor wanordelijkheden en gevaar voor de volksgezondheid heeft de burgemeester omstreeks 14.00 uur op grond van artikel 7 Wom de demonstratie ontbonden en hebben de demonstranten van de politie de opdracht gekregen uiteen te gaan. De herhaalde waarschuwingen en vorderingen werden door de demonstranten genegeerd. Hierop heeft de burgemeester omstreeks 14:40 uur een noodbevel op grond van artikel 175 Gemeentewet afgegeven, dat onder meer inhield dat personen zich van het Museumplein en de omgeving hiervan moesten verwijderen op eerste aanwijzingen van de politie en aanwijzingen van de politie moesten opvolgen.
Vervolgens is op verschillende manieren – onder meer via een megafoon, matrixborden en een zogeheten sound commander – aan het publiek kenbaar gemaakt dat zij op grond van het noodbevel het Museumplein moesten verlaten. Desondanks bleef een grote groep personen op het Museumplein. In het dossier wordt omschreven dat de sfeer ‘grimmig’ werd en demonstranten zeer agressief werden tegen de politie. De mobiele eenheid (ME) waaronder ook politiepaarden en -honden werden geschopt, geslagen en bekogeld met onder andere met knalvuurwerk en straatklinkers. Ook werden politievoertuigen vernield. Na het uitvoeren van charges bleef een groep van ongeveer 100 demonstranten op het Museumplein op de grond zitten. Deze overgebleven groep is nogmaals gevorderd zich te verwijderen, waarna uiteindelijk een groep van 17 personen, onder wie de verdachte, nog steeds bleef zitten. Deze personen zijn aangehouden voor het overtreden van artikel 184 Sr.
Een grote groep mensen, onder wie de verdachte, is van het Museumplein en later van de Van Baerlestraat en het Concertgebouwplein verwijderd door de ME.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat de verdachte op de hoogte was van de vordering inhoudende dat hij het Museumplein en de omgeving daarvan diende te verlaten, maar dit niet heeft gedaan. Ook uit zijn eigen verklaring bij de politierechter volgt dat hij zich na vorderingen van de politie op het Museumplein en de omgeving daarvan heeft begeven. Uit het dossier blijkt bovendien dat de verdachte om 16:45 uur op het Museumplein is aangehouden, terwijl het noodbevel al vanaf 14:40 uur van kracht was. Dat de verdachte het Museumplein eerder wel had verlaten, maakt niet dat hij er vanuit had mogen gaan dat hij daar kort daarna weer terug had mogen komen. Het moet voor hem glashelder zijn geweest dat de ME hem ertoe wilde bewegen niet alleen weg te gaan, maar ook weg te blijven. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van de vordering maar eveneens dat hij daaraan opzettelijk geen gehoor heeft gegeven. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman moet dan ook worden verworpen.
Partiële vrijspraak van medeplegen
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met betrekking tot het opzettelijk niet voldoen aan het gegeven noodbevel. Om deze reden zal de verdachte van het tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het meermalen aanvallen van politieagenten (die in linie stonden) en duwen tegen straatmeubilair en in de richting van politieagenten gooien van een steen en voorwerpen.
2.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel gegeven door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet verwijderd van het Museumplein en de omgeving van het Museumplein, nadat dit was gevorderd door de politie.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest (gewaardeerd op 2 uur per dag doorgebracht in inverzekeringstelling) en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door politierechter zijn opgelegd en dat (dus) wederom het adolescentenstrafrecht zal worden toegepast. De advocaten-generaal hebben bij de eis rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en in de omstandigheid dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden geen aanleiding gezien de eis te matigen.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring zal komen, het adolescentenstrafrecht toe te passen en een voorwaardelijke straf op te leggen. Bij de strafoplegging dient volgens de raadsman rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit achttien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. De wet biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te veroordelen volgens het jeugdstrafrecht indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof heeft kennisgenomen van het bericht van Reclassering Nederland van 3 juli 2025, waarin de reclassering overeenkomstig de eerdere reclasseringsrapporten adviseert om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Daarbij heeft de reclassering onder meer betrokken dat er nu geen reclasseringstoezicht loopt, dat er sprake is van een licht verstandelijke beperking bij de verdachte en dat al eerder is gewerkt met een ‘jongvolwassenenaanpak’. In zijn rapport van 30 maart 2021 heeft de reclassering voorts nog betrokken dat het de verdachte ontbreekt aan handelingsvaardigheden om zelfstandig zijn leven op orde te krijgen en de consequenties van zijn gedrag te overzien en dat hij beïnvloedbaar is en meeloopgedrag vertoont.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de door de reclassering genoemde omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte aanleiding geven tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, zodat het hof een straf zal opleggen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Hoewel in een democratische rechtsstaat ruimte is voor kritiek op het gevoerde beleid en het recht te demonstreren in de Grondwet is verankerd, dienen daarvoor geldende regels in acht te worden genomen. De aanwezigen op het Museumplein hebben zich gewelddadig gedragen tegen de politie en deze wanordelijkheden maakten dat het stadsbestuur het noodzakelijk vond om het Museumplein op basis van een noodbevel te ontruimen. Nadat door de politie was gevorderd het Museumplein te verlaten is de verdachte door de ME weggedreven, maar kort daarna is hij weer teruggekomen. In de tussentijd maakte hij deel uit van een grote groep mensen die zich door Amsterdam-Zuid bewoog en agressief naar de politie was. De verdachte heeft hierbij onder meer straatmeubilair op de weg gegooid en een steen naar de ME gegooid. Het hof acht het van groot belang dat burgers het openbaar gezag respecteren en aan hun bevelen en vorderingen gehoorzamen. Openlijke geweldplegingen dragen bovendien bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. De verdachte heeft door zijn gedrag getoond dat hij daar maling aan heeft en het hof rekent hem dit aan. Dat kan niet zonder consequentie blijven.
Het hof slaat acht op een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 juni 2025, waaruit volgt dat de verdachte in twee proeftijden bij voorwaardelijke veroordelingen in andere zaken liep ten tijde van het ten laste gelegde. Het hof zal dit ten nadele van de verdachte meewegen in de stafoplegging.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte heeft op 12 april 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst op 6 augustus 2025 - 4 jaren en bijna 4 maanden later - arrest wijst. Het hof volstaat met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en verbindt daaraan geen gevolgen, omdat uit standaardjurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in beginsel geen strafvermindering wordt toegepast bij oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, noch bij een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand (bij gevangenisstraf of hechtenis), 100 uren (bij een taakstraf) of € 1.000 (bij een geldboete), zoals het hof in deze zaak zal doen.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft op 1 februari 2021 de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 12 september 2019 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. De politierechter heeft deze vordering in eerste aanleg afgewezen. De vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaten-generaal hebben ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de kantonrechter voorwaardelijk opgelegde werkstraf af te wijzen, omdat de in die zaak opgelegde straf zag op een zodanig ander feit dat de tenuitvoerlegging in het kader van deze strafzaak niet opportuun is.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen vanwege de door hem bepleite integrale vrijspraak en de omstandigheid dat het verschillende soorten feiten betreft.
Het hof overweegt als volgt.
De zaak waarin de kantonrechter in 2019 een deels voorwaardelijke werkstraf heeft opgelegd betrof een overtreding van de leerplichtwet in een periode in 2018 en 2019. Gelet op de ouderdom van die feiten en het vonnis en het feit dat het ging om een andersoortig feit dan de feiten die in de onderhavige zaak aan de orde zijn, acht het hof toewijzing van de vordering thans niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 1 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2019, parketnummer 13-165945-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.W.T. Klappe en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2025.
=========================================================================
[…]