ECLI:NL:GHAMS:2025:2770

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
23-000053-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal en wederspannigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 31 december 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1973, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en wederspannigheid. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. Tijdens de zitting op 30 september 2025 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de tenlasteleggingen die betrekking hebben op twee verschillende strafzaken. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het wegnemen van zink en een bakfiets, terwijl in zaak B de diefstal van zinken platen ter sprake kwam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de rechtsorde. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van zijn daden. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000053-25
datum uitspraak: 14 oktober 2025
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 december 2024 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-278868-24 (zaak A) en 15-318448-24 (zaak B), alsmede 15-282972-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (parketnummer 15-278868-24)
1.
hij op of omstreeks 17 juni 2024 te Haarlem een hoeveelheid zink, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] pallets en kisten, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Haarlem een bakfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 1 september 2024 te Heemstede, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] , hoofdagent bij Eenheid Noord-Holland en/of [verbalisant 2] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- zijn lichaam in een andere richting te bewegen en/of
- door hen dreigend de woorden toe te voegen: 'Maak die boeien los anders geef ik je een hoek voor je kanis'.
Zaak B (parketnummer 15-318448-24):
primair
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Haarlem zinken platen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 6 oktober 2024 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zinken platen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen - de (afgesloten) bouwplaats gelegen aan de [adres 2] betreden en/of - goederen uit de container gehaald en/of op een fiets neergelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 17 juni 2024 te Haarlem een hoeveelheid zink die aan [slachtoffer] pallets en kisten toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 31 augustus 2024 te Haarlem een bakfiets die aan [benadeelde partij 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 1 september 2024 te Heemstede, zich met bedreiging met geweld heeft verzet tegen [verbalisant 1] , hoofdagent bij Eenheid Noord-Holland en [verbalisant 2] , hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door hen dreigend de woorden toe te voegen: 'Maak die boeien los anders geef ik je een hoek voor je kanis'.
Zaak B
primair
hij op 6 oktober 2024 te Haarlem zinken platen die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B onder primair levert
telkensop:
diefstal.
Het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregelen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op drie afzonderlijke momenten schuldig gemaakt aan diefstal. Op twee verschillende dagen heeft hij een hoeveelheid zink weggenomen en daarnaast een elektrische bakfiets. Bovendien heeft de verdachte zich door te dreigen met geweld verzet tijdens zijn aanhouding. Dit zijn nare feiten en getuigen van een gebrek aan respect voor andermans eigendom en het gezag van de politie. Dergelijk gedrag ondermijnt de rechtsorde en kan gevoelens van onveiligheid teweegbrengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2025 is hij (veelvuldig) eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, onder meer wegens vermogensdelicten. Hij is bovendien meermalen onherroepelijk veroordeeld wegens diefstal, wat betekent dat in het onderhavige geval sprake is van recidive. Dit weegt ten nadele van de verdachte mee bij de strafoplegging.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop en gelet de ernst, recidive en het aantal gepleegde feiten acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om een deel van die straf in voorwaardelijk vorm op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak A onder 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00, bestaande uit € 200,00 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 50,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep daarom te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof begroot die schade op € 50,00. Het hof komt de vordering in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak A onder 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 50,68 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 180 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 dagen met proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 15-278868-24) onder 1, 2 en 3 en in de zaak B (parketnummer 15-318448-24) onder primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1, 2 en 3 en in zaak B onder primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 juni 2024.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,68 (vijftig euro en achtenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer in zaak A onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,68 (vijftig euro en achtenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 31 augustus 2024 over een bedrag van € 25,00 ter zake van kosten eigen risico fietsverzekering
- 9 september 2024 over een bedrag van € 25,68 ter zake van kosten ringslot en binnenband.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 oktober 2023, parketnummer 15-282972-23, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A.H. Tiemens, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2025.