ECLI:NL:GHAMS:2025:2783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
200.332.202
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming duurovereenkomst tot levering van paardenmest met aanpassing van dwangsommen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin [appellant] werd verboden om aan anderen dan [geïntimeerde] paardenmest te leveren, op straffe van een dwangsom. [appellant] stelt dat de veroordelingen te ruim zijn geformuleerd en dat de exclusieve leveringsverplichting beperkt moet blijven tot paardenmest die afkomstig is van directe leveranciers. Het hof oordeelt dat de veroordelingen inderdaad te ruim zijn geformuleerd en vernietigt deze. Het hof herformuleert de veroordelingen zodat [appellant] alleen verplicht is om paardenmest te leveren die geschikt is voor de bereiding van Fase 1 compost en afkomstig is van directe leveranciers. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.332.202/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/337938 / KG ZA 23-142
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellant],
gevestigd te [plaats 1] , gemeente Schagen,
appellante,
advocaat: mr. M.A. Mak te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats 2] , gemeente Maasdriel,
geïntimeerde,
advocaat: mr. S.P. Kamerbeek te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] komt in hoger beroep van een vonnis in kort geding waarbij haar op straffe van een dwangsom een verbod is opgelegd om aan anderen dan [geïntimeerde] te leveren alsmede een verplichting om aan [geïntimeerde] te blijven leveren. Partijen zijn het erover eens dat het verbod en de verplichting in het licht van de overeenkomst die zij hebben gesloten, te ruim is geformuleerd. Het hof past dit aan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een kortgedingvonnis van 17 mei 2023 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met tien producties (nrs. 11 tot en met 20).
2.3.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gewezen in conventie in die zin dat de toewijzingen beperkt dienen te worden, een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met rente en uitvoerbaar bij voorraad.

3.Feiten

Het hof gaat in dit hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1.
[geïntimeerde] produceert compost voor de champignonteelt. Paardenmest en slachtkuikenmest zijn daarvan wezenlijke bestanddelen, naast stro, gips en water.
3.2.
[appellant] is vanouds leverancier van paardenmest; zij verzorgt daarvan ook de afvoer bij onder meer maneges en koopt paardenmest in bij anderen. Sinds geruime tijd levert zij ook slachtkuikenmest, stro en gips.
3.3.
Op 28 januari 2011 hebben [geïntimeerde] en [appellant] met elkaar een ‘Overeenkomst levering grondstoffen’ gesloten (hierna: de Grondstoffenovereenkomst). Deze overeenkomst loopt tot 28 januari 2026 en is niet tussentijds opzegbaar.
- In de aanhef van de Grondstoffenovereenkomst is vermeld dat zij voor een aldaar nader aangeduide composteerinrichting van [geïntimeerde] is overeengekomen “ten behoeve van de productie van Fase 1 Champignoncompost”.
- In artikel 2 is bepaald dat [appellant] niet, behoudens met goedkeuring van [geïntimeerde] , enige paardenmest (…) bestemd voor compostering zal leveren aan derden.
- In artikel 3 heeft [geïntimeerde] zich verplicht “alle benodigde grondstoffen, bestemd voor de bereiding van Fase I compost, uitsluitend af te nemen van [appellant] ”. Het artikel kent verder nog een aantal voorzieningen die gericht zijn op mogelijke toekomstige ontwikkelingen.
3.4.
Op 1 juli 2019 zijn partijen een ‘ [naam] bij de overeenkomst levering grondstoffen [geïntimeerde] en [appellant] van 28 januari 2011’ (hierna: het [naam] ) overeengekomen.
- In artikel 2 sub a van het [naam] hebben partijen artikel 3 van de Grondstoffenovereenkomst als volgt gewijzigd per datum van het [naam] :
“ [geïntimeerde] verplicht zich alle bij [appellant] [plaats 1] beschikbare paardenmest, bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost en afkomstig van de directe leveranciers (zoals bijvoorbeeld maneges en pensionstallen; niet zijnde paardenmest-handelaren), af te nemen van [appellant] [plaats 1] . [geïntimeerde] is vrij en gerechtigd paardenmest bij andere paardenmest-handelaren rechtstreeks af te nemen en dus zonder interventie van [appellant] [plaats 1] .
Voor de overige grondstoffen (slachtkuikenmest, gips en stro) bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost, geldt dat [geïntimeerde] verplicht is deze af te nemen van [appellant] [plaats 1] .
De afnameverplichtingen, zowel met betrekking tot paardenmest als tot de overige grondstoffen bestemd voor de bereiding van Fase 1 compost, gelden niet indien bijzondere marktomstandigheden het [geïntimeerde] redelijkerwijs onmogelijk maken daaraan te voldoen. Indien zich deze omstandigheid voordoet zal de afname naar rato over alle leveranciers gereduceerd worden.”
- In artikel 2 sub c van het [naam] wordt artikel 9 van de Grondstoffenovereenkomst (waarin een prijsbepalingsmechanisme was afgesproken) gewijzigd.
3.5.
Sinds 1 juli 2019 is [geïntimeerde] ook bij andere handelaren paardenmest gaan inkopen. [geïntimeerde] neemt sindsdien van [appellant] geen paardenmest meer af die [appellant] heeft ingekocht bij paardenmesthandelaren.
3.6.
In deze zaak heeft [geïntimeerde] op 18 april 2023 [appellant] in kort geding gedagvaard. [appellant] heeft daarop vorderingen in reconventie ingesteld, waarna de voorzieningenrechter op 17 mei 2023 het bestreden vonnis heeft gewezen.

4.Het geschil in eerste aanleg

4.1.
Voor zover nog relevant voor het geschil in hoger beroep, heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg gevorderd, kort samengevat, (i) [appellant] te verbieden aan anderen dan [geïntimeerde] de bij haar beschikbare paardenmest te leveren, en (ii) [appellant] te veroordelen de bij haar beschikbare paardenmest exclusief aan [geïntimeerde] te (blijven) leveren tegen een door [geïntimeerde] verlangde prijsstelling conform een en in haar dagvaarding nader toegelicht en uitgewerkt prijsmechanisme.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft in het dictum van het bestreden vonnis onder 7.1 [appellant] op straffe van een dwangsom verboden aan anderen dan aan [geïntimeerde] de bij haar beschikbare paardenmest te leveren, en onder 7.2 [appellant] veroordeeld om de bij haar beschikbare paardenmest exclusief aan [geïntimeerde] te blijven leveren tegen een voorlopige prijs van € 14,00 per ton plus de overeengekomen toeslagen en vergoedingen, totdat partijen een nieuwe marktconforme prijs voor de paardenmest zijn overeengekomen.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft tegen de veroordelingen in het dictum onder 7.1 en 7.2 één grief aangevoerd. Daarin verzet zij zich niet tegen deze beide veroordelingen als zodanig, maar klaagt zij dat deze te ruim zijn. Volgens [appellant] moet de in deze veroordelingen vervatte exclusieve leververplichting van haar aan [geïntimeerde] beperkt blijven tot de bij haar beschikbare paardenmest die zij van
directeleveranciers betrekt (zoals maneges) én
“die geschikt/bestemd is voor de bereiding van Fase 1 compost”.De veroordelingen onder 7.1 en 7.2 zien echter op
allebij haar beschikbare paardenmest en zijn dus te ruim geformuleerd, aldus [appellant] .
5.2.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bevestigd dat de exclusieve leveringsverplichting die partijen destijds met elkaar waren overeengekomen en die ten grondslag ligt aan de veroordelingen onder 7.1 en 7.2, beperkt is tot paardenmest die afkomstig is van directe leveranciers en die geschikt is voor de bereiding van Fase 1 compost. Omdat dit voor beide partijen ook nooit ter discussie heeft gestaan, heeft [appellant] volgens haar geen enkel belang bij haar grief. De werkelijke reden voor de grief is dat [appellant] van plan is te bewerkstelligen dat de bij haar beschikbare ‘geschikte’ paardenmest, (alsnog) ‘ongeschikt’ wordt zodat deze niet valt onder een veroordeling die beperkt is tot ‘geschikte’ paardenmest, aldus [geïntimeerde] . Zij concludeert dat de grief moet worden verworpen.
5.3.
Het hof oordeelt als volgt.
5.4.
De in hoger beroep bestreden veroordelingen strekken tot nakoming van een eerder tussen partijen overeengekomen exclusieve leveringsverplichting van [appellant] aan [geïntimeerde] . Partijen zijn het erover eens dat de in 7.1 en 7.2 van het dictum opgenomen veroordelingen ruimer zijn verwoord en méér omvatten dan de leveringsverplichting die destijds tussen hen is bedoeld en overeengekomen en waarop [geïntimeerde] recht heeft jegens [appellant] . Het hof stelt daarom vast dat deze beide veroordelingen te ruim zijn geformuleerd en in zoverre te ver gaan, zodat ze wat betreft dat meerdere in aanmerking komen voor vernietiging.
5.5.
Het hof verwerpt de verweren die [geïntimeerde] daartegen heeft aangevoerd. [appellant] heeft er een evident belang bij dat zij jegens [geïntimeerde] niet tot iets meer of anders wordt veroordeeld dan waarop [geïntimeerde] recht heeft, temeer nu de veroordeling met een (forse) dwangsom is versterkt. Dat [geïntimeerde] het eens is dat de veroordeling te ruim is geformuleerd, verandert daar niets aan. Ook als [appellant] bijbedoelingen zou hebben met haar grief, zoals [geïntimeerde] beweert, is dat geen reden om een rechterlijke veroordeling in stand te laten die aan [geïntimeerde] meer toekent dan waarop zij recht heeft.
5.6.
De conclusie is dat de grief slaagt. Het hof zal omwille van de leesbaarheid de beslissingen onder 7.1 en 7.2 van het bestreden vonnis geheel vernietigen en deze beslissingen opnieuw formuleren in overeenstemming met het hiervoor overwogene. Het vonnis zal voor het overige worden bekrachtigd.
[geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- explootkosten € 106,73
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.214,00tarief II, 1 punt)
totaal € 2.103,73

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft het dictum onder 7.1 en 7.2
en in zoverre opnieuw recht doende:
verbiedt [appellant] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis zonder toestemming van [geïntimeerde] aan andere partijen dan [geïntimeerde] de bij haar beschikbare paardenmest die geschikt/bestemd is voor de bereiding van Fase 1 compost en afkomstig is van directe leveranciers te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met een maximum van € 200.000,00;
veroordeelt [appellant] om de bij haar beschikbare paardenmest die geschikt/bestemd is voor de bereiding van Fase 1 compost en afkomstig is van directe leveranciers, exclusief aan [geïntimeerde] te (blijven) leveren, tegen een voorlopige prijs van € 14,00 per ton paardenmest (en de overeengekomen toeslagen en (additionele) vergoedingen die thans nog van toepassing zijn), totdat partijen een nieuwe marktconforme prijs van paardenmest zijn overeengekomen, althans totdat hierover in de bodemprocedure is beslist;
6.2.
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 2.103,73;
6.4.
verklaart de veroordelingen onder 6.1 en 6.3 uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. J.F. Aalders en mr. J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.