ECLI:NL:GHAMS:2025:2802

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
200.360.101
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van tenuitvoerlegging in hoger beroep tegen kortgedingvonnis met executoriaal beslag

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een kortgedingvonnis waarin een executoriaal beslag gedeeltelijk is opgeheven. De appellanten, Stichting Hulptroepen Alliantie en een andere partij, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Dit vonnis, gewezen op 6 oktober 2025, veroordeelde de geïntimeerden tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de appellanten. De appellanten hebben executoriaal beslag gelegd op de bezittingen van de geïntimeerden. In het incident vorderen de appellanten schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, omdat zij vrezen dat de executie hen zal benadelen in hun verhaal op de geïntimeerden. De geïntimeerden verzetten zich tegen deze schorsing en stellen dat zij het bedrag dat door het beslag is opgeheven dringend nodig hebben voor advocatenkosten. Het hof heeft op 13 oktober 2025, na mondelinge behandeling, besloten de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen. Het hof oordeelt dat het belang van de appellanten bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij tenuitvoerlegging. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord op 21 oktober 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.360.101/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/774813/KG ZA 25-690
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 oktober 2025
inzake

1.STICHTING HULPTROEPEN ALLIANTIE,

gevestigd te Amsterdam,
2. [appellant],
gevestigd te [plaats 2] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. I. Spinath te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2. [geïntimeerde 2],
gevestigd te [plaats 3] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding tevens memorie van grieven en vordering in het incident met producties van 9 oktober 2025 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank [plaats 2] van 6 oktober 2025, onder bovenvermeld nummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie tevens verweerders in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie.
[geïntimeerden] hebben bij monde van hun advocaat aan de hand van spreekaantekeningen mondeling voor antwoord geconcludeerd in het incident tijdens de mondelinge behandeling van 13 oktober 2025.
Partijen hebben hun standpunten in het incident tijdens voornoemde mondelinge behandeling verder toegelicht bij monde van hun advocaten, [appellanten] aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest in het incident gevraagd.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 13 oktober 2025 de beslissing gegeven in de vorm van een kopstaartarrest. Het hierna volgende bevat de uitwerking daarvan en is afgegeven op 15 oktober 2025.

2.Feiten

Kort gezegd en voor zover van belang voor de beoordeling van het incident gaat het om het volgende.
2.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2025 zijn [geïntimeerden] en een aantal andere personen en entiteiten hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van in hoofdsom € 20.733.550 bij wijze van voorschot op schadevergoeding. Voor het vaststellen van de schade is de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
2.2.
[appellanten] hebben ten laste van [geïntimeerden] executoriaal beslag gelegd.

3.Beoordeling

3.1.
De incidentele vordering van [appellanten] strekt ertoe dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voor de duur van de procedure in het hoger beroep wordt geschorst.
[geïntimeerden] verzetten zich tegen toewijzing van de incidentele vordering.
3.2.
Het hof concludeert dat de vordering in het incident toewijsbaar is, kort gezegd omdat het belang van [appellanten] bij bevriezing van de bestaande situatie terwijl het hoger beroep wordt behandeld, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerden] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis terwijl het hoger beroep wordt behandeld. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.3.
De hoofdzaak is een executiegeschil over het door [appellanten] ten laste van [geïntimeerden] gelegde executoriale beslag. Kort gezegd en voor zover voor het incident van belang heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis het door [appellanten] ten laste van [geïntimeerden] gelegde executoriale beslag tot een bedrag van € 150.000 opgeheven onder de voorwaarde dat dit bedrag wordt overgeboekt op de derdenrekening van de procesadvocaat van [geïntimeerden] Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
[appellanten] leggen aan hun incidentele vordering onder meer ten grondslag dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ertoe zal leiden dat € 150.000 definitief wordt onttrokken aan hun verhaal op [geïntimeerden] van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde hoofdelijke veroordeling tot betaling van het voorschot van ruim € 20 miljoen van onder meer [geïntimeerden] bij het onder 2.1 bedoelde vonnis. Het belang van [appellanten] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is gelegen in het tegengaan van een onomkeerbare onttrekking van gelden aan hun ten laste van [geïntimeerden] gelegde executoriale beslag terwijl het hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter loopt.
3.5.
Anders dan [geïntimeerden] betogen, is de uitvoerbaar bij voorraad verklaring niet gemotiveerd in rov. 4.3-4.4 van het bestreden vonnis. Deze rechtsoverwegingen gaan over de toewijsbaarheid van de door [geïntimeerden] gevorderde voorlopige voorziening.
3.6.
Voor beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van een vonnis waarin, zoals in dit geval, over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, geldt het volgende (zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
3.7.
Het komt dus aan op een afweging van belangen. [geïntimeerden] dienen in beginsel de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde maatregel die de voorzieningenrechter heeft getroffen, hangende het daartegen ingestelde hoger beroep ten uitvoer te kunnen leggen. [geïntimeerden] betogen dat zij het bedrag waarvoor het beslag is opgeheven dringend nodig hebben om reeds gemaakte en te maken advocatenkosten te betalen en dat zij ernstig worden belemmerd in hun effectieve toegang tot de rechter als de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst hangende het hoger beroep.
3.8.
Hoewel [geïntimeerden] een zwaarwegend belang hebben bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, legt het in rov. 3.4 weergegeven belang van [appellanten] bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep in de gegeven omstandigheden meer gewicht in de schaal. Het bedrag van € 150.000 zal immers worden besteed aan betaling van advocaten en zal dus definitief niet beschikbaar zijn voor betaling van het voorschot van ruim € 20 miljoen. Relevant is voorts dat toewijzing van de incidentele vordering leidt tot een betrekkelijk korte ‘pas op de plaats’. Gezien het ter zitting met partijen besproken verdere procesverloop van de hoofdzaak die als turbo spoed appel in kort geding wordt behandeld zal de hoofdzaak naar redelijke verwachting immers ongeveer half november 2025 zijn afgedaan.
3.9.
Het voorgaande leidt reeds tot toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Dit arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.10.
Een beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindarrest.
in de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 21 oktober 2025 voor memorie van antwoord.
3.12.
Het hof gelast een mondelinge behandeling op 29 oktober 2025 om 10.00 uur.
3.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis per direct voor de duur van het geding in hoger beroep;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
4.3.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van 21 oktober 2025 voor memorie van antwoord;
4.5.
gelast een mondelinge behandeling op 29 oktober 2025 om 10.00 uur;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, K.A.J. Bisschop en door de voorzitter in het openbaar in verkorte vorm uitgesproken op 13 oktober 2025 om 14.10 uur en in deze vorm op 16 oktober 2025.