ECLI:NL:GHAMS:2025:2813
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Toetsing machtiging uithuisplaatsing bij de vader met gezag en de noodzaak van de machtiging
In deze zaak gaat het om de toetsing van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] bij de vader, die op 10 juli 2025 door de kinderrechter is verleend. De moeder is het niet eens met deze machtiging en heeft hoger beroep ingesteld. De kinderrechter had de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 10 januari 2026. De moeder verzoekt om de machtiging af te wijzen en de werking van de beschikking te schorsen. Tijdens de zitting op 26 september 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er meer informatie beschikbaar is gekomen over de situatie van de moeder, waaronder haar behandeltraject en de omgang met de minderjarige. Het hof concludeert dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer voldoende aanwezig zijn, maar dat een directe terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder niet in haar belang is. Het hof besluit de uithuisplaatsing nog een korte periode voort te zetten tot 1 december 2025, om te werken naar een gelijkwaardige zorgverdeling tussen beide ouders. Het verzoek van de moeder om de beschikking van de kinderrechter te schorsen wordt afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan.