ECLI:NL:GHAMS:2025:2818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.353.839/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over de goederen van betrokkene

In deze zaak gaat het om de opheffing van het bewind over de goederen van betrokkene, die sinds 18 oktober 2018 onder bewind staan. Betrokkene heeft in hoger beroep het verzoek ingediend om het bewind op te heffen, nadat de kantonrechter in een eerdere beschikking op 31 januari 2025 dit verzoek had afgewezen. De bewindvoerder is het eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft in de procedure naar voren gebracht dat betrokkene moeite heeft met budgetteren en dat er een reëel risico bestaat op het ontstaan van nieuwe schulden als het bewind wordt opgeheven. Betrokkene stelt echter dat zij inmiddels geen schulden meer heeft en openstaat voor hulp van een budgetcoach. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 augustus 2025 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, gezien de financiële situatie van betrokkene en haar huidige privésituatie, waarin meerdere kinderen bij haar wonen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter en wijst het verzoek van betrokkene af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.353.839/01
zaaknummer rechtbank: 11311767 EB VERZ 24-10563 (BM 25018)
beschikking van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. T.C. ten Rouwelaar-Hoogland te Amstelveen.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [X] Bewindvoering B.V., vertegenwoordigd door [naam 1] (hierna: de bewindvoerder),
- [dochter 1] (hierna: dochter [dochter 1] ),
- [dochter 2] (hierna: dochter [dochter 2] ), en
- [dochter 3] (hierna: dochter [dochter 3] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De goederen van betrokkene staan sinds 18 oktober 2018 onder bewind. De zaak gaat over de vraag of het bewind nu moet worden opgeheven.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 31 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen. Betrokkene is het daarmee niet eens en wil dat het bewind alsnog wordt opgeheven. De bewindvoerder is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 24 april 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 20 augustus 2025 een schriftelijke reactie ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- op 14 mei 2025 het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van de rechtbank,
- een bericht van de zijde van betrokkene van 15 mei 2025 met bijlagen, en
- een bericht van de kantonrechter van 3 juni 2025 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 27 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij was aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat.
De bewindvoerder heeft via een digitale beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
Dochters [dochter 1] , [dochter 2] en [dochter 3] zijn niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1974 te [plaats A] . Zij is de moeder van (meerderjarige) dochters [dochter 1] , [dochter 2] en [dochter 3] . Daarnaast heeft zij nog een minderjarige zoon genaamd [zoon] (hierna: zoon [zoon] ) en een minderjarige dochter genaamd [dochter 4] (hierna: dochter [dochter 4] ).
3.2
De kantonrechter heeft op 18 oktober 2018 de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden met benoeming van Stichting Florijn Civiel Bewind tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter van 18 april 2024 is het verzoek van Stichting Florijn Civiel Bewind tot opheffing van het bewind afgewezen, is Stichting Florijn Civiel Bewind op eigen verzoek ontslagen en is [naam 2] , vennoot van V.O.F. [X] Bewindvoering, benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.4
Bij beschikking van de kantonrechter van 2 mei 2025 (wijziging rechtsvorm) is [naam 2] , vennoot van V.O.F. [X] Bewindvoering ontslagen als bewindvoerder en is [X] Bewindvoering B.V. benoemd tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het inleidende verzoek tot beëindiging van het bewind (alsnog) wordt toegewezen met ingang van de datum van de beschikking.
4.3
Het standpunt van de bewindvoerder houdt in dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De bewindvoerder heeft voorafgaand aan de zitting verzocht om via een beeldverbinding (Teams) deel te nemen aan de zitting. Mr. Ten Rouwelaar-Hoogland heeft bezwaar gemaakt tegen dat verzoek. Het hof heeft het verzoek voorafgaand aan de zitting toegewezen, gelet op het belang bij een tijdige behandeling van de zaak en omdat de bewindvoerder anders niet aanwezig kon zijn bij de mondelinge behandeling. Het hof is van oordeel dat in deze zaak bij deelname van de bewindvoerder via digitale beeldverbinding het beginsel van hoor en wederhoor en het processuele evenwicht tussen partijen voldoende is gewaarborgd.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.3
Betrokkene stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen (en onvoldoende heeft onderbouwd) dat zij nog steeds niet in staat is om haar financiën zelf te behartigen. De bewindvoerder heeft dat ook niet aangetoond. Betrokkene heeft haar schuld inmiddels afbetaald en heeft nu geen schulden meer. Daarnaast staat betrokkene open voor de hulp van een budgetcoach. De psycholoog van betrokkene, met wie zij wekelijks contact heeft, geeft aan dat betrokkene weer in staat kan worden geacht om in haar eigen behoeften te voorzien en hiervoor haar beschikbare financiële middelen aan te wenden. Betrokkene zorgt voor haar jonge kinderen, onder wie haar hulpbehoevende en ernstig zieke dochter [dochter 4] . Betrokkene heeft geen vertrouwen in de bewindvoerder. De bewindvoerder reageert niet binnen 48 uur op verzoeken van betrokkene om extra geld, hetgeen de rechtbank eist. Bovendien is de stelling van de bewindvoerder dat het inkomen van betrokkene (onder meer) uit kindgebonden budget bestaat onjuist. Betrokkene heeft slechts eenmaal het kindgebondenbudget ontvangen en ontvangt verder geen (deel van het) kindgebondenbudget, ook niet nadat zij hierom heeft verzocht. Verder merkt betrokkene op dat “derden” slechts in de eerste helft van 2024 stortingen hebben verricht op de leefgeldrekening en dat dit na 1 juli 2024 niet meer is gebeurd.
5.4
De bewindvoerder voert aan dat het contact met betrokkene moeizaam verloopt en vaak
onprettig is. Betrokkene stuurt dagelijks meerdere e-mails met dezelfde verzoeken en vraagt wekelijks om extra leefgeld voor diverse zaken die volgens haar noodzakelijk zijn. In het afschrift van de leefgeldrekening van de maand juli 2025 is te zien dat er van 1 juli tot en met 16 juli 2025 € 1.600,- is uitgegeven en ook daarna vraagt betrokkene nog om extra geld. Dit buitensporige uitgavenpatroon geeft volgens de bewindvoerder aan dat het bewind een passende maatregel is voor betrokkene. Mocht betrokkene in de toekomst beter in contact zijn en willen samenwerken met de bewindvoerder dan kan er wellicht gewerkt worden aan zelfredzaamheid, maar dat is nu nog geen optie. Daarnaast heeft de bewindvoerder aangevoerd dat een budgetcoach helpend zou kunnen zijn, maar dat betrokkene dan zelf het beheer over haar rekening heeft. De bewindvoerder vermoedt dat het contact tussen betrokkene en een budgetcoach niet positief zal verlopen, gelet op haar eigen ervaringen met betrokkene.
De beoordeling
5.5
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter om het bewind niet op te heffen. Betrokkene heeft naar het oordeel van het hof in hoger beroep onvoldoende aangetoond dat zij zelf in staat is (al dan niet met hulp) haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het volgende is daartoe van belang.
5.6
Hoewel betrokkene op dit moment geen schulden heeft en het Wsnp-traject dat betrokkene doorlopen heeft in januari 2024 met een schone lei is beëindigd, is voor het hof vast komen te staan dat betrokkene moeite heeft met budgetteren. Zo heeft de bewindvoerder – door de betrokkene onweersproken – toegelicht dat betrokkene wekelijks om extra leefgeld vraagt. Daarnaast blijkt uit de afschriften van de leefgeldrekening dat betrokkene een hoog uitgavepatroon heeft. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder verder aangegeven dat zij zich erover zorgen maakt dat de vaste lasten niet betaald kunnen worden als betrokkene geen bewindvoering meer heeft, omdat het geld dan uitgegeven wordt aan andere spullen. Het hof ziet dan ook een reëel risico op het ontstaan van nieuwe schulden, wanneer het beschermingsbewind nu zou worden opgeheven.
5.7
Ook is vast komen te staan dat de privésituatie van betrokkene momenteel aan veranderingen onderhevig is. Zo is ter zitting in hoger beroep gebleken dat, naast dochter [dochter 4] en zoon [zoon] , ook dochters [dochter 3] en [dochter 1] op dit moment (respectievelijk gedeeltelijk en tijdelijk) bij betrokkene in huis wonen. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij hiervan niet op de hoogte is gesteld en de inkomsten van [dochter 1] van invloed zijn op de huurtoeslag die betrokkene ontvangt. Betrokkene lijkt zich niet bewust te zijn van deze consequenties.
5.8
Betrokkene heeft gesteld dat zij eerder een zelfredzaamheidstraject goed doorlopen heeft, maar dat met die uitkomst niets is gedaan. Uit de brief van 11 januari 2024 van Stichting Florijn Civiel Bewind blijkt dat betrokkene een zelfredzaamheidstraject heeft gevolgd bij het buurtteam [plaats A] , maar dat zij ondanks de begeleiding van het buurtteam destijds niet heeft laten zien dat zij de juiste keuzes en beslissingen maakt om (voldoende) zelfredzaam te zijn.
Gelet op het feit dat betrokkene geen nieuwe schulden heeft gemaakt en ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er een spaar- of reserveringssaldo is van ongeveer € 8.000,- acht het hof het van belang dat er op korte termijn een nieuw zelfredzaamheidstraject gestart zal worden voor betrokkene. In dat kader zou, zoals de bewindvoerder ter zitting heeft aangevoerd, toegewerkt kunnen worden naar maandelijks leefgeld, waarbij betrokkene minder vaak contact opneemt met de bewindvoerder. Betrokkene kan dan de aankomende zes maanden samen met de bewindvoerder toewerken naar een opheffing van het bewind. Betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep nog een voorstel gedaan om een budgetcoach in te schakelen die contact met de bewindvoerder zal opnemen en gedurende drie maanden zal toewerken naar een overdracht van de financiële zaken aan de budgetcoach en betrokkene. Het hof acht de enkele hulp van een budgetcoach op dit moment echter te vrijblijvend, mede gelet op het feit dat betrokkene dan zelf het beheer over haar rekening zou hebben.
5.9
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de gronden voor het bewind nog aanwezig zijn, dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat en dat voortzetting van het bewind nog zinvol is. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. M.C. Braak, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.