ECLI:NL:GHAMS:2025:2826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.347.562/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de executeur en ontvankelijkheid van de erfgenaam in hoger beroep

In deze zaak verzoekt de erfgenaam, aangeduid als [verzoeker], de executeur te verbieden de aan hem gelegateerde woning te verkopen. De erfgenaam heeft uit de nalatenschap van de erflater, die onder testamentair beschermingsbewind is geplaatst, verkregen. Op basis van artikel 4:153 BW is de erfgenaam onbevoegd om over deze goederen te procederen. De kantonrechter heeft het verzoek van de erfgenaam afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de erfgenaam beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet bevoegd is om te procederen, aangezien de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen. De uitspraak van de kantonrechter is vernietigd en de erfgenaam is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Tevens is de erfgenaam veroordeeld in de proceskosten van de executeur.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.347.562/01
Zaaknummer rechtbank: 11188962/EA 24-485
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
en
mr. [notaris] ,
notaris te [plaats A] ,
in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van wijlen [erflater] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de executeur,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- [de broer] , hierna te noemen: de broer.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of de executeur bevoegd is om de woning van erflater te gelde te maken op grond van artikel 4:147 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), of van de beslissing die de kantonrechter daarover heeft gegeven hoger beroep openstaat, en of [verzoeker] überhaupt bevoegd is om over de tegeldemaking te procederen.
1.2
[verzoeker] heeft aan de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam verzocht om voor recht te verklaren dat de executeur zich voor de duur van negen maanden dient te onthouden van het verder te gelde maken van de tot de nalatenschap behorende woning van zijn overleden vader. Bij beschikking van 22 juli 2024 heeft de kantonrechter dat verzoek afgewezen (hierna: de bestreden beschikking).
1.3
[verzoeker] is het niet met de beslissing van de kantonrechter eens en wil dat zijn verzoek alsnog wordt toegewezen. De executeur heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat tegen een beslissing op grond van artikel 4:147 lid 1 BW geen hogere voorziening openstaat en omdat hetgeen [verzoeker] uit de nalatenschap van zijn vader heeft verkregen onder testamentair beschermingsbewind is geplaatst. Daarnaast is de executeur van mening dat de kantonrechter op inhoudelijk juiste gronden het verzoek van [verzoeker] heeft afgewezen.
2. De procedure in hoger beroep
2.1
[verzoeker] is op 22 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De executeur heeft op 14 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast een e-mailbericht van de zijde van [verzoeker] van 26 november 2024 ontvangen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 3 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat,
- de executeur, bijgestaan door mr. A. Lof, kantoorgenoot van mr. Schipper.
De advocaat van [verzoeker] heeft op de zitting spreekaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
[erflater] (hierna: erflater) is geboren [in] 1927 en overleden [in] 2023. Hij heeft bij testament van 23 augustus 2019 over zijn nalatenschap beschikt.
3.2.
In zijn testament heeft erflater zijn beide zoons, te weten [verzoeker] en zijn broer, tezamen en voor gelijke delen, tot zijn enige erfgenamen benoemd. Verder heeft hij notaris [notaris] tot executeur benoemd. Daarbij is, voor zover hier van belang, bepaald:

Te gelde maken goederen
De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voorzover dit nodig is ter voldoening van schulden van de nalatenschap.
De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen/eventuele vruchtgebruiker.”
3.3
In zijn testament heeft erflater zijn woonhuis aan de [adres] (hierna: de woning) aan [verzoeker] gelegateerd. Daarbij is bepaald dat dit legaat binnen een jaar na het overlijden van erflater dient te worden afgegeven.
3.4
Erflater heeft in zijn testament ten laste van [verzoeker] een testamentair beschermingsbewind ingesteld over al hetgeen [verzoeker] uit de nalatenschap van erflater verkrijgt. Daarbij is bepaald dat het bewind ook omvat de goederen die geacht moeten worden in de plaats van een onder bewind staand goed te treden. Erflater heeft in zijn testament Argalo B.V. tot bewindvoerder benoemd en bepaald dat het bewind op de dag van overlijden begint.
3.5
Bij brief van 11 juni 2024 heeft de executeur aan [verzoeker] laten weten dat hij genoodzaakt is de woning te verkopen en dat, als [verzoeker] het niet met die verkoop eens is, deze zich op grond van artikel 4:147 lid 2 BW tot de kantonrechter kan wenden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van [verzoeker] afgewezen om voor recht te verklaren dat de executeur zich voor de duur van negen maanden dient te onthouden van het verder te gelde maken van de tot de nalatenschap behorende woning van erflater. De kantonrechter heeft dat verzoek afgewezen, omdat erflater in zijn testament heeft opgenomen dat de executeur over de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg hoeft te treden met de erfgenamen. Daarom hoefde de executeur volgens de kantonrechter [verzoeker] ook niet in de gelegenheid te stellen de beslissing van de kantonrechter in te roepen als bedoeld in artikel 4:147 lid 2 BW.
4.2
[verzoeker] vraagt in hoger beroep om zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen. Daartoe stelt hij dat er geen schulden van de nalatenschap zijn in de (eigenlijke) zin van artikel 4:7 BW, en dat de executeur misbruik van recht maakt door desalniettemin toch zonder overleg met de erfgenamen tot tegeldemaking van de woning over te (willen) gaan. Dit geldt te meer nu [verzoeker] in de woning woont, en hij geen zicht heeft op een andere woning.
4.3
De executeur vraagt om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen, zo nodig met verbetering van gronden, en verzoeker te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling van het hoger beroep

Ontvankelijkheid
5.1
In deze zaak speelt allereerst een tweetal ontvankelijkheidsvragen. De eerste vraag is of [verzoeker] bevoegd is om zelf te procederen, nu ten laste van hem een testamentair beschermingsbewind is ingesteld. De tweede vraag is hoe het verzoek van [verzoeker] dient te worden gekwalificeerd. Als het verzoek van [verzoeker] (uitsluitend) als een verzoek in de zin van artikel 4:147 lid 2 BW gekwalificeerd dient te worden, is het de vraag of hij in zijn hoger beroep ontvankelijk is. Artikel 676a sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt immers dat tegen een beslissing ingevolge artikel 4:147 lid 2 BW geen andere voorziening dan cassatie in het belang der wet open staat. Het hof ziet aanleiding om te beginnen met de beoordeling van de eerste ontvankelijkheidsvraag.
5.2
Artikel 4:173 BW bepaalt dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in gedingen ter zake van onder bewind staande goederen. Deze vertegenwoordigings-bevoegdheid is privatief. Dat wil zeggen dat de onderbewindgestelde onbevoegd is om zelf met betrekking tot deze goederen te procederen (vgl. Hoge Raad 30 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6341 en HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525). Vast staat dat al hetgeen [verzoeker] uit de nalatenschap van erflater heeft verkregen, en hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, door erflater onder bewind is gesteld. Dat betekent dat zowel het aandeel van [verzoeker] in de woning als het legaat onder het bewind valt. Hetzelfde geldt voor hetgeen op het legaat wordt geïnd. [verzoeker] is op grond van artikel 4:153 BW dus onbevoegd om over deze goederen te procederen. Daaronder valt ook een procedure waarin wordt verzocht om de executeur te verbieden de woning aan een derde te verkopen.
5.3
Aan deze onbevoegdheid van [verzoeker] doet niet af dat de bewindvoerder zijn benoeming nog niet heeft aanvaard en/of niet op berichten van [verzoeker] en de executeur reageert, zoals [verzoeker] heeft betoogd. Op grond van het testament van erflater is het bewind bij het overlijden van erflater in werking getreden. Vanaf dat moment zijn de gevolgen van het bewind ingetreden en is [verzoeker] onbevoegd om over de onderbewindgestelde goederen te procederen. Mocht de bewindvoerder zijn benoeming niet aanvaarden, dan kan [verzoeker] op grond van artikel 4:157 lid 1 BW aan de kantonrechter verzoeken een (andere) bewindvoerder te benoemen. Daarbij kan op grond van artikel 4:157 lid 4 BW ook een tijdelijk bewindvoerder worden benoemd. Het had derhalve op de weg van [verzoeker] gelegen om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de bewindvoerder zijn benoeming aanvaardt en, zo nee, om aan de kantonrechter te vragen een andere bewindvoerder te benoemen die vervolgens over de tegeldemaking van de woning kan procederen.
5.4
De conclusie van het voorgaande is dat de uitspraak van de kantonrechter zal worden vernietigd, en dat [verzoeker] in zijn verzoek alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daarbij maakt het niet uit dat de kantonrechter [verzoeker] wel ontvankelijk heeft geacht, en de executeur zich in eerste aanleg nog niet op het standpunt had gesteld dat [verzoeker] onbevoegd is om te procederen. Het hof dient de ontvankelijkheid van [verzoeker] immers ambtshalve te toetsen en de herstelfunctie van het hoger beroep brengt met zich mee dat de executeur zich ook voor het eerst in hoger beroep op het standpunt kan stellen dat [verzoeker] onbevoegd is om over de woning te procederen.
5.5
Bij deze stand van zaken komt het hof niet toe aan beoordeling van de tweede ontvankelijkheidsvraag. Ook aan een inhoudelijke beoordeling komt het hof niet toe.
Proceskostenveroordeling
5.6
Omdat [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard en daarmee in de procedure in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep van de executeur. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 349,-;
- salaris advocaat € 2.428,- (tarief II x 2 punten).
5.7
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, in zoverre, opnieuw rechtdoende;
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de executeur vastgesteld op € 2.777,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. A.R. Sturhoofd en mr. R.M. Troost, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.