ECLI:NL:GHAMS:2025:2828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
23-000782-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot verkrachting met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot verkrachting. De feiten dateren van 5 augustus 2022, toen de verdachte de aangeefster bij de keel greep, haar naar de grond duwde en probeerde haar broek uit te trekken. Het hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte als een begin van uitvoering van het misdrijf verkrachting moeten worden aangemerkt. Het verweer van de verdediging, dat de verdachte door het gebruik van DMT en GHB in een herbeleving verkeerde en geen opzet had, wordt verworpen. Het hof houdt rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, zoals het overwinnen van een GHB-verslaving en het hebben van een vast arbeidscontract. De verdachte hoeft niet terug de gevangenis in, maar krijgt een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die door het hof is toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt € 1.934,35, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de positieve ontwikkelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000782-23
datum uitspraak: 21 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2023 in de strafzaak onder de parketnummers
15-198860-22, 23-003002-18 (TUL) en 15-800053-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 5 augustus 2022 te Beverwijk, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde partij] onverhoeds en/of met kracht bij de keel/nek vast gepakt en/of die [benadeelde partij] naar/richting de grond geduwd en/of naar de struiken getrokken en/of gesleurd en/of
- ( vervolgens) bovenop die [benadeelde partij] gelegen en/of gezeten en/of zijn, verdachtes, hand voor/tegen de neus en/of mond van die [benadeelde partij] gehouden, tengevolge waarvan die [benadeelde partij] geen lucht kreeg en/of niet om hulp kon roepen en/of
- ( vervolgens) geprobeerd om de broek van die [benadeelde partij] uit te trekken door met kracht aan de (knopen van de) die broek te trekken en/of te rukken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 5 augustus 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde partij] bij de keel/nek vast gepakt en/of die [benadeelde partij] naar/richting de grond geduwd en/of getrokken en/of;
- die [benadeelde partij] meermaals in/naar de struiken getrokken en/of gesleurd en/of;
- zijn, verdachtes, handen voor/tegen de neus en/of mond van die [benadeelde partij] gehouden, zodat zij niet kon ademen en/of
- aan de (knopen van de) broek van die [benadeelde partij] getrokken en/of gesjord,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis waartegen het beroep is gericht zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde poging tot verkrachting.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. De in dit kader gevoerde verweren zullen hieronder nader worden besproken.
Uit de aangifte volgt dat de aangeefster de desbetreffende dag op een bankje ging zitten en dat de verdachte haar toen benaderde met de vraag of zij een sigaret had. Na een kort gesprek nam hij plaats op een ander bankje. De aangeefster werd vervolgens plotseling van achteren met twee handen bij haar keel gegrepen en met haar hoofd en gezicht richting de grond geduwd en heen en weer gesjord tussen de bosjes. De verdachte duwde zijn beide handen over haar neus en mond, waardoor de aangeefster moeilijk kon ademen. Vervolgens hield hij één hand voor haar neus en mond en probeerde hij met zijn andere hand haar broek te openen door aan de knopen te sjorren en te trekken. De aangeefster heeft zich gedurende een aantal minuten hevig verzet. Op het moment dat ze echt geen lucht meer kreeg, ging de verdachte van haar af en liep hij weg.
De aangifte vindt steun in het proces-verbaal van het forensisch onderzoek, waarin staat dat er meerdere plukken gras in het haar van de aangeefster zaten en op de in beslag genomen broek grasvlekken zichtbaar waren. Op beide onderarmen, de buik en de rug zaten krassen en ook op de linkerwang en in de hals was letsel zichtbaar. Voorts volgt uit de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat het DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen op de sluiting van de spijkerbroek van de aangeefster.
Anders dan door de verdediging is betoogd, en met de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat de voornoemde gedragingen van de verdachte – in het bijzonder het in de struiken trekken van de aangeefster, het op haar gaan liggen, haar neus en mond bedekken en het proberen te openen van haar broek – naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het misdrijf verkrachting.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte geen opzet had op de tenlastegelegde delicten, omdat hij door het gebruik van DMT in combinatie met GHB een herbeleving ervoer en in die herbeleving met zijn zus aan het worstelen was.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan van het ontbreken van opzet vanwege een geestelijke stoornis slechts sprake zijn als bij de dader ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbreekt. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
Het hof is van oordeel dat een dergelijke uitzonderlijke situatie zich in dit geval niet voordoet.
Het hof hecht geen geloof aan de alternatieve verklaring van de verdachte voor zijn gedrag. Allereerst is daartoe van belang dat de verdachte pas in een laat stadium met zijn alternatieve scenario is gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte het tenlastegelegde ontkend en heeft hij niet vermeld dat hij DMT had gebruikt. Bij de zitting van de raadkamer gevangenhouding, op 17 augustus 2022, heeft de verdachte verteld dat hij DMT had gebruikt, zonder evenwel melding te maken van een herbeleving. Pas veel later, op 31 oktober 2022, heeft de verdachte voor het eerst het alternatieve scenario dat hij een herbeleving had en met zijn zus aan het worstelen was geschetst. Daarbij heeft hij verklaard één keer DMT te hebben genomen toen hij op het bankje in het park zat. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte zijn verklaring nog verder aangevuld en verklaard dat hij die dag al een keer eerder DMT had gebruikt, bij de vriend die hem de DMT had gegeven, en daarna op het bankje in het park nog een keer.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij bij zijn verhoor in raadkamer wel al wist dat hij een herbeleving had gehad.
In de tweede plaats kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat de verdachte in de dagen voorafgaand aan de pleegdatum al verward gedrag vertoonde, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij pas op de pleegdatum in de war is geraakt na het gebruik van DMT in combinatie met GHB.
In de derde plaats duiden de hiervoor omschreven gedragingen van de verdachte op een zekere gerichtheid op de aangeefster die niet kan worden verklaard door de geschetste herbeleving. Immers, uit de aangifte volgt dat de verdachte de aangeefster tot twee keer toe heeft benaderd, waarbij hij ook een gesprek met haar heeft gevoerd en haar vervolgens uit het niets heeft vastgegrepen en heen en weer heeft getrokken de struiken in, voordat hij haar tegen de grond bracht. Hierbij heeft hij haar bij de keel gepakt en zijn handen over haar neus en mond gehouden. Deze handelingen hebben enige tijd geduurd. Van enige actie vanuit de aangeefster richting de verdachte – wat in de door de verdachte geschetste herbeleving nu juist het cruciale punt was – is geen sprake geweest.
Onder deze omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte en biedt deze dus geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het de verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen ontbrak. Ook overigens is van dat laatste niet gebleken. Het betoog van de verdediging slaagt dus niet.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 augustus 2022 te Beverwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde partij] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] ,
- die [benadeelde partij] onverhoeds en met kracht bij de keel/nek heeft vastgepakt en die [benadeelde partij] naar de grond heeft geduwd en naar de struiken getrokken en gesleurd en
- vervolgens bovenop die [benadeelde partij] heeft gelegen en zijn hand voor/tegen de neus en mond van die [benadeelde partij] heeft gehouden, tengevolge waarvan die [benadeelde partij] geen lucht kreeg en niet om hulp kon roepen en
- vervolgens heeft geprobeerd om de broek van die [benadeelde partij] uit te trekken door met kracht aan de knopen van die broek te trekken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting, door het slachtoffer van achteren bij de keel te pakken en met haar gezicht richting de grond te duwen. Vervolgens heeft hij haar meerdere malen de bosjes in gesleurd en geprobeerd haar broeksknopen los te krijgen. Hierbij heeft de verdachte zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en heeft hij geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor het slachtoffer. Door zijn agressieve gedrag heeft hij het slachtoffer niet alleen lichamelijk geweld aangedaan, maar ook psychische schade veroorzaakt. Zij heeft die dag doodsangsten uitgestaan en het handelen van de verdachte heeft, zo volgt ook uit de toelichting op haar schadevordering, haar gevoel van veiligheid ernstig en langdurig aangetast en heeft er zelfs toe geleid dat zij ongeveer twee maanden na het gebeuren wekenlang opgenomen is op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis. Vanwege haar geestelijke problematiek ontvangt ze nog steeds een WIA-uitkering. Het handelen van de verdachte heeft dus nog steeds zeer verstrekkende gevolgen voor de aangeefster.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 september 2025 is hij veelvuldig onherroepelijk veroordeeld voor met name vermogensdelicten. Nu dit andersoortige feiten zijn dan de bewezenverklaarde poging tot verkrachting, kent het hof hier geen strafverzwarende betekenis aan toe.
Ten voordele van de verdachte betrekt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat hij zijn jarenlange GHB-verslaving lijkt te hebben overwonnen. Hij heeft inmiddels een vast arbeidscontract, woont begeleid, heeft contact met zijn dochter en heeft een relatie.
Deze positieve wending vindt steun in het rapport van de reclassering van 3 oktober 2025, waaruit naar voren komt dat beschermende factoren op diverse leefgebieden in ontwikkeling zijn. De verdachte stelt zich meewerkend op in het reclasseringstoezicht, is gemotiveerd voor gedragsverandering, werkt aan zijn positieve levensdoelen, wil abstinent blijven en laat dit al langer zien. De reclassering schat de kans op recidive van een zedendelict laag.
Nu het erop lijkt dat de verdachte op de verschillende leefgebieden vooruitgang heeft geboekt, is het naar het oordeel van het hof niet in het belang van de verdachte of de samenleving dat deze positieve ontwikkelingen worden doorkruist door het opleggen van een langdurige gevangenisstraf die meebrengt dat hij weer terug naar de gevangenis moet.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarbij zal het hof de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden – met uitzondering van het locatieverbod, mede in aanmerking genomen dat de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat dit niet hoeft te worden gehandhaafd – stellen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.934,35, waarvan € 684,35 ter zake materiële schade en € 1.250,00 ter zake immateriële schade. De vordering is door de rechtbank toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden, bestaande uit de kosten voor het daggeld voor de opname in een kliniek van 20 oktober tot en met 25 november 2022, ter hoogte van € 576,00, en de kosten voor de verloren gegane kleding, ter hoogte van € 108,35. De verdediging heeft de vordering en de daarbij gevorderde wettelijke rente niet weersproken. Gelet hierop, en nu de vordering het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De benadeelde is op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit de toelichting van haar vertegenwoordiger volgt dat de benadeelde tijdens de aanval dacht dat zij verkracht en vermoord zou worden. Zij heeft hieraan ernstige psychische klachten overgehouden, zoals hiervoor is toegelicht.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.250,00. De vordering is door de verdediging ook niet weersproken. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2020 met parketnummer 23-003002-18 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Verder heeft het openbaar ministerie gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 24 april 2017 met parketnummer 15-800053-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen met een proeftijd van 2 jaren. Ook deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich in beide zaken voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, is in beginsel essentieel dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. Desondanks acht het hof in dit geval niet opportuun dat de verdachte de eerder opgelegde straffen (deels) dient te ondergaan. Dit gelet op de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hiervoor overwogen. Het hof zal daarom de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich na uitnodiging meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de veroordeelde verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering (dit verblijf is reeds gestart). Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de veroordeelde gebruikt geen harddrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- de veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, die ook kunnen inhouden dat hij deelneemt aan de GI-Leefstijl en/of meewerkt aan behandeling (ambulant) door Fivoor, of een andere forensische polikliniek. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.934,35 (duizend negenhonderdvierendertig euro en vijfendertig cent), bestaande uit € 684,35 (zeshonderdvierentachtig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.934,35 (duizend negenhonderdvierendertig euro en vijfendertig cent), bestaande uit € 684,35 (zeshonderdvierentachtig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
5 augustus 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Noord-Holland van 24 oktober 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2020, parketnummer 23-003002-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Noord-Holland van 13 februari 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 24 april 2017, parketnummer 15-800053-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 35 dagen met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. K.J. Veenstra en mr. B. van der Werf, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2025.
mr. N.R.A. Meerbeek en mr. B. van der Werf zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.