ECLI:NL:GHAMS:2025:2833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
200.330.642/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in hoger beroep civiele zaak

In deze zaak is op 22 oktober 2025 door de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekers, die in hoger beroep waren gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verzoekers voerden aan dat de raadsheren, mr. J.C. Toorman, mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en mr. L. Alwin, vooringenomenheid vertoonden door hun processuele beslissingen tijdens de mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De raadsheren hadden immers niet onbegrijpelijke beslissingen genomen die alleen verklaard konden worden door vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de raadsheren niet zo onbegrijpelijk waren dat ze alleen door vooringenomenheid verklaard konden worden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.330.642/03
zaaknummer hoofdzaak : 200.330.642/01
Beslissing van de wrakingskamer van 22 oktober 2025
op het wrakingsverzoek ingediend door

1.[verzoeker 1] ,

2.
[verzoeker 2] ,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door mr. D. Pieterse, advocaat te Den Haag,
hierna: verzoekers.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het door verzoekers ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2023, waarbij verzoekers deels niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering en de vordering voor het overige is afgewezen, en waarbij verzoekers zijn veroordeeld in de proceskosten.
1.2.
Verzoekers hebben op 11 september 2025 op de zitting van dit hof in de hoofdzaak mondeling de wraking verzocht van de raadsheren mr. J.C. Toorman, mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en mr. L. Alwin.
1.3.
Op 12 september 2025 hebben verzoekers hun wrakingsverzoek schriftelijk nader toegelicht. Op 7 oktober 2025 is een door mr. Pieterse ondertekende nadere toelichting op het wrakingsverzoek ingediend.
1.4.
De raadsheren hebben op 10 oktober 2025 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.5.
Het wrakingsverzoek is op 14 oktober 2025 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- [verzoeker 2] (hierna: verzoeker [verzoeker 2] ), bijgestaan door mr. Pieterse;
- mr. J.C. Toorman, mr. E.K. Veldhuijzen van Zanten en mr. L. Alwin.
De advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, mr. P.H.A. Bonenkamp, was als toehoorder aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de nadere schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van mr. Pieterse alsmede de nadere toelichting van verzoeker [verzoeker 2] en mr. Pieterse op de zitting van de wrakingskamer. Kort samengevat stellen verzoekers dat de raadsheren hebben gehandeld in strijd met artikel 6 van het EVRM, gelet op het feit dat de raadsheren hebben geweigerd de mondelinge behandeling aan te houden toen bleek dat verzoekers niet (meer) werden bijgestaan door een advocaat en het hen vervolgens niet werd toegestaan hun pleitnota c.q. spreekaantekeningen integraal voor te dragen, hetgeen heeft geleid tot de schijn van partijdigheid.
2.2.
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie en op de zitting meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Samengevat hebben zij aangevoerd dat het niet-aanhouden van de zaak geen grond voor wraking oplevert, terwijl zij verzoekers nadat de beslissing de zaak niet aan te houden aan hen was medegedeeld wel degelijk hebben toegestaan hun standpunt mondeling toe te lichten, zodat uit hun handelswijze geen vooringenomenheid noch (schijn van) partijdigheid valt af te leiden.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
3.3.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om beslissingen van het hof inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of zelfs onjuiste beslissingen. Dit geldt eveneens voor processuele beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dus niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd.
Ook als de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Alleen als uit de motivering van een beslissing in het licht van alle omstandigheden en objectief gezien blijkt dat de raadsheren die haar hebben gegeven vooringenomen zijn, is dat een grond voor wraking.
Beoordeling in deze zaak
3.4.
De wrakingskamer acht de volgende gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak aannemelijk geworden. Op 11 september 2025 heeft verzoeker [verzoeker 2] na het openen van de mondelinge behandeling aan de raadsheren meegedeeld dat verzoekers geen advocaat meer hadden. Vervolgens heeft verzoeker [verzoeker 2] verzocht om 30 minuten te mogen pleiten. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, niet enkel vanwege het gebrek aan procesvertegenwoordiging, maar ook omdat aan de (voormalig) advocaat van verzoekers al eerder desverzocht was meegedeeld dat hij maximaal 15 minuten mocht pleiten. Daarop heeft verzoeker [verzoeker 2] om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht. Na schorsing en beraad hebben de raadsheren dit verzoek afgewezen, waarna aan verzoeker [verzoeker 2] de gelegenheid is gegeven een korte toelichting op zijn visie in de hoofdzaak te geven. Verzoeker [verzoeker 2] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt maar een wrakingsverzoek ingediend. Tot een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak is het daarom niet gekomen.
3.5.
Het wrakingsverzoek richt zich tegen door de raadsheren gegeven processuele beslissingen. Alsdan kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de raadsheren beslissingen hebben genomen die zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval geen sprake. Dat volgt noch uit de afwijzing van het verzoek tot aanhouding, noch uit het niet toestaan van het houden van een pleidooi van 30 minuten door verzoeker [verzoeker 2] . In dat kader wijst de wrakingskamer op artikel 7.6 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR), waarin wordt bepaald dat onttrekking van de advocaat voorafgaand aan de zitting onvoldoende reden vormt voor uitstel van de zitting, tenzij het hof anders beslist. Tevens wordt daarbij in aanmerking genomen dat het verzoekers wel is toegestaan hun standpunt kort toe te lichten. In het licht hiervan kan niet worden gezegd dat de beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven.
3.6.
Uit het vorengaande volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Aalders, mr. F.J.P.M. Haas en mr. A.R. Sturhoofd, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2025.