ECLI:NL:GHAMS:2025:2880

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
200.354.660/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en ondertoezichtstelling in een echtscheidingszaak met Syrische ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft in hoger beroep het verzoek ingediend om een zorgregeling vast te stellen, nadat de rechtbank Amsterdam in een eerdere beschikking van 20 februari 2025 dit verzoek had afgewezen. De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader en heeft verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld in deze zaak.

De vader heeft sinds de scheiding op 2 oktober 2024 geen contact meer gehad met de kinderen en verzoekt om een zorgregeling die hem wekelijks contact met hen zou geven. De moeder daarentegen stelt dat er sprake is van huiselijk geweld en dat de kinderen traumaklachten hebben, waardoor contact met de vader schadelijk zou zijn. Het hof heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld, inclusief de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming, en concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor het vaststellen van een zorgregeling. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen, omdat dit verzoek niet op de juiste wijze was ingediend.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van de kinderen, die momenteel in een kwetsbare situatie verkeren. Het hof heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen onbelemmerd kunnen werken aan hun herstel en dat de moeder in staat moet zijn om hen te ondersteunen. De vader wordt aangeraden om hulp te zoeken op het gebied van emotieregulatie en om te werken aan zijn eigen situatie, voordat er mogelijkheden voor contactherstel kunnen worden overwogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.354.660/01
zaaknummer rechtbank: C/13/741987 / FA RK 23-7475
beschikking van de meervoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. H. Sanli te Helmond,
en
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam .
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ),
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de zorgregeling van de vader met [minderjarige 1] (10 jaar) en [minderjarige 2] (8 jaar).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 20 februari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling met de kinderen afgewezen.
De vader is het daarmee niet eens en vindt dat er zo spoedig mogelijk moet worden toegewerkt naar contactherstel door de vaststelling van een zorgregeling. Indien het hof geen zorgregeling oplegt, verzoekt de vader de kinderen onder toezicht te stellen. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking. De raad is het ook eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 16 mei 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 10 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast een bericht van de zijde van moeder van 18 juli 2025 met bijlagen ontvangen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, te weten op 12 augustus 2025, met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. De voorzitter heeft de inhoud van deze gesprekken ter zitting zakelijk weergegeven.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 augustus 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door M. Mahassen, tolk in de Syrisch-Arabische taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door H. Assacdi, tolk in de Syrisch-Arabische taal;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn getrouwd geweest en zijn op 2 oktober 2024 gescheiden. Zij hebben beiden de Syrische nationaliteit.
3.2
Deze zaak heeft betrekking op de volgende kinderen van de ouders:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te [plaats B] (Jordanië);
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2017 te [plaats B] (Jordanië).
3.3
Verder is uit de relatie van de ouders geboren: [minderjarige 3] , [in] 2020 te [gemeente] (hierna: [minderjarige 3] ). Deze zaak heeft geen betrekking op [minderjarige 3] .
3.4
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.5
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
3.6
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2024 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en het huurrecht van de echtelijke woning gegeven. Ook is bepaald dat het verloop van het contact tussen de vader en de kinderen op geleide van Altra zal worden vormgegeven en is iedere verdere beslissing met betrekking tot de zorgregeling pro forma aangehouden tot 12 maart 2025.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het inleidende verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen. Ook het subsidiaire verzoek van de vader om een raadsonderzoek te gelasten is afgewezen. Naar aanleiding van de opmerking van de advocaat van de vader ter zitting dat beslist moet worden op het (voorwaardelijke) verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken, heeft de rechtbank overwogen dat bij de rechtbank een dergelijk verzoek niet is gedaan, noch van de zijde van de raad, noch van de zijde van de vader, zodat op dit punt geen beslissing behoeft te worden gegeven.
4.2
De vader verzoekt - na vermeerdering van zijn inleidend verzoek - de bestreden beschikking te vernietigen en:
1.
primairte bepalen dat zo spoedig mogelijk wordt toegewerkt naar contactherstel althans een zorgregeling vast te leggen die inhoudt dat:
- de vader wekelijks op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur recht heeft op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de vader wekelijks op woensdag en op de vrijdag van 16.00 uur tot 17.00 uur (beeld)belcontact heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- de vader gedurende een aaneengesloten periode van de helft van de (school)vakanties, (Islamitische) feestdagen en bijzondere dagen het recht heeft op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans een dusdanige regeling vast te stellen als het hof juist acht.
2. Ingeval het primaire verzoek van de vader niet op voorhand toewijsbaar is,
subsidiairde raad te gelasten advies uit te brengen naar aanleiding van zijn verzoeken.
3. een ondertoezichtstelling uit te spreken ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van een datum die het hof juist acht en voor de duur van één jaar althans voor de duur die het hof juist acht.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vermeerdering van verzoek, althans deze af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Allereerst dient te worden beoordeeld – vanwege het internationale karakter van de zaak nu beide ouders en in elk geval ook [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de Syrische nationaliteit hebben – of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling kennis te nemen.
Ten tijde van de indiening van het (inleidend) verzoekschrift tot vaststelling van een zorgregeling hadden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek rechtsmacht toekomt (artikel 7, eerste lid, Verordening Brussel II ter).
De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld naar Nederlands recht. Dat is in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Het wettelijk kader
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Uit artikel 1:253a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt, voor zover hier van belang, dat de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
De standpunten
5.3
De vader meent dat alsnog een zorgregeling moet worden vastgesteld tussen hem en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij heeft hen inmiddels al twee jaar niet meer mogen zien. Er hebben weliswaar discussies plaatsgevonden tussen hem en de moeder, maar hij betwist dat hij de moeder heeft mishandeld. Als geen zorgregeling wordt vastgesteld bestaat het risico dat de vader steeds verder uit beeld raakt en dat sprake is van ouderonthechting. Indien het hof geen zorgregeling vaststelt, verzoekt de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden in ernstige mate in hun ontwikkeling bedreigd doordat de vader lijkt te zijn verstoten uit hun leven en er geen enkel zicht is op contactherstel. De traumabehandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het vrijwillig kader is ook niet van de grond gekomen.
5.4
De moeder voert aan dat de rechtbank op goede gronden het inleidend verzoek van de vader heeft afgewezen. Het huwelijk van partijen heeft zich gekenmerkt door huiselijk geweld. Dat is ook de reden dat de moeder en de drie kinderen op 11 september 2023 zijn ondergebracht op een geheime locatie van de Blijf Groep. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben traumaklachten en zij hebben gedragsproblemen. De vader heeft al twee jaar geen contact met hen, ontkent huiselijk geweld te hebben gebruikt en door zijn toedoen is de hulpverlening die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben gestaakt. De vader ziet zijn eigen aandeel in de ontstane situatie niet in. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vader om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voert de moeder aan dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, althans dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een andere beleving van de incidenten die zij hebben meegemaakt met de vader dan de vader zelf. Dit maakt dat contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader ingewikkeld voor hen kan zijn en in de weg staat aan hun traumabehandeling. Wel is het van belang dat op termijn wordt toegewerkt naar contactherstel tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. De komende periode is het belangrijk dat de vader hulpverlening zoekt op het gebied van emotieregulatie, bijvoorbeeld bij i-psy. Ook is het van belang dat de vader gesprekken gaat voeren over het gemis van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hoe hij daar op een gezonde manier mee om kan gaan.
De beoordeling door het hof
Verzoek tot vaststelling zorgregeling
5.6
Aan het hof ligt de vraag voor of een zorgregeling moet worden vastgesteld tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de vader. Het hof acht zich voldoende voorgelicht op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep en ziet geen aanleiding om een nader onderzoek te laten verrichten door de raad, zoals (subsidiair) verzocht door de vader.
5.7
Als uitgangspunt geldt dat een kind en een ouder recht hebben op contact met elkaar. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Het kan echter ook voorkomen dat een situatie ontstaat waarin het in strijd met zwaarwegende belangen van het kind is om een poging te doen tot contact of contactherstel. Van een dergelijke situatie is in deze zaak sprake. Naar het oordeel van het hof is het vaststellen van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.8
Uit de stukken en uit het besprokene ter in hoger beroep blijkt dat de ouders ieder een andere beleving hebben van wat is gebeurd tijdens de relatie. Volgens de moeder is tijdens de relatie sprake geweest van huiselijk geweld van de vader jegens haar en de kinderen. De vader ontkent dit. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat er signalen zijn van huiselijk geweld. Verklaringen c.q. interventies van derden en medische gegevens duiden erop. De vader heeft ter zitting (uiteindelijk) erkend dat hij op 18 augustus 2025 moet voorkomen bij de strafrechter in verband met een incident op of omstreeks 6 juni 2023, waarbij de moeder een snijwond op haar hoofd heeft opgelopen. Ook staat vast dat traumabehandeling ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is ingezet, en dat ten aanzien van [minderjarige 2] therapie nog loopt. De moeder en de drie kinderen verblijven sinds eind augustus 2023 op geheime locaties. De vader heeft de kinderen opgezocht op het geheime adres bij de Blijf Groep in [plaats] , tegen de gemaakte veiligheidsafspraken in. Tijdens dit onaangekondigde bezoek heeft de vader tevens een foto van de moeder zonder hoofddoek gemaakt en doorgestuurd aan de broer van de moeder. Deze actie van de vader heeft vervelende gevolgen gehad voor de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De moeder is bedreigd door haar broer. Door de dreigende situatie zijn de moeder en de kinderen met spoed overgeplaatst naar een andere geheime locatie, en daarna weer doorgeplaatst. Ter zitting in hoger beroep heeft zowel het hof als de raad de vader hierover bevraagd. Het hof constateert dat de vader onvoldoende inzicht heeft in de gevolgen van zijn handelen op de moeder en daarmee op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.9
Verder acht het hof het aannemelijk dat de trauma’s van de moeder dusdanig groot zijn dat, wanneer de vader – op welke manier dan ook – weer in haar leven wordt betrokken, zij daar zoveel klachten door krijgt dat zij niet langer voldoende beschikbaar zal zijn voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Vanwege deze traumaklachten lijkt er voor haar geen enkele mogelijkheid te zijn om op dit moment enige vorm van (minimaal) contact met de vader te kunnen dragen. Aannemelijk is dat de moeder niet in staat zal zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te begeleiden en ondersteunen bij contact met de vader. Ook ter zitting heeft het hof kunnen waarnemen dat bij de moeder op dit moment geen draagvlak bestaat om een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te ondersteunen. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gelet op hun leeftijd, nog grotendeels afhankelijk zijn van hun moeder, is het in hun belang dat de moeder er voor hen kan zijn. Voorkomen moet worden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbedoeld (nog meer) belast worden met de traumaklachten van de moeder.
De afgelopen jaren is hulpverlening ingezet voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die onderbroken is geweest als gevolg van het gedwongen moeten verhuizen naar een andere veilige locatie. In ieder geval [minderjarige 2] ontvangt op dit moment nog steeds (trauma)therapie in de vorm van EMDR- of speltherapie. Ook hierom is het hof van oordeel dat op dit moment het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich verzet tegen contactherstel met de vader. Het hof acht het van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de komende jaren onbelemmerd kunnen werken aan hun (trauma)herstel, zoals ook door de raad is geadviseerd. Het hof geeft de vader mee om aan zichzelf te werken door hulpverlening te zoeken op het gebied van emotieregulatie en het leren praten over gevoelens ten aanzien van het gebrek aan contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.1
Gezien het voorgaande ziet het hof, in lijn met het advies van de raad, op dit moment geen mogelijkheden voor de vaststelling van een zorgregeling. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Verzoek tot ondertoezichtstelling
5.11
De vader verzoekt voorts om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de voet van artikel 1:255 BW onder toezicht te stellen. De vader stelt in de procedure in eerste aanleg in een e-mail aan de rechtbank van 30 juli 2024 te hebben verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:257 BW, terwijl de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat een dergelijk verzoek niet was binnengekomen. Het hof overweegt dat in die e-mail aan de rechtbank inderdaad dat verzoek te ontwaren valt, zij het dat de vader dat verzoek herkenbaarder had kunnen formuleren, reeds nu hij eerder in dezelfde alinea dat verzoek ook richtte tot de raad, en uitsluitend dat stuk van die alinea had onderstreept. Artikel 278 lid 1 Rv schrijft voor dat een verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek bevat. Het moet voor andere belanghebbenden in een procedure immers duidelijk zijn wat precies wordt verzocht en waar zij zich tegen moeten verweren en voor de rechter waarover hij heeft te beslissen. In beginsel is daarom vereist dat het desbetreffende processtuk, op een voldoende in het oog springende wijze, een afzonderlijk en als zodanig herkenbaar petitum bevat (vgl. HR 15 november 1991, NJ 1992, 724). Daaraan voldeed de genoemde e-mail niet.
5.12
Wat hier verder van zij, in de e-mail van de advocaat van de vader ging het niet om een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255 BW, maar om een voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:257 BW. De vader heeft zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd in een op artikel 1:255 BW gegronde ondertoezichtstelling. Een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige dient echter te worden ingediend bij de kinderrechter. Een dergelijk verzoek kan niet voor het eerst bij het gerechtshof worden gedaan (zie HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1361). De vader zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 28 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.