In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de zorgregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft in hoger beroep het verzoek ingediend om een zorgregeling vast te stellen, nadat de rechtbank Amsterdam in een eerdere beschikking van 20 februari 2025 dit verzoek had afgewezen. De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader en heeft verweer gevoerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld in deze zaak.
De vader heeft sinds de scheiding op 2 oktober 2024 geen contact meer gehad met de kinderen en verzoekt om een zorgregeling die hem wekelijks contact met hen zou geven. De moeder daarentegen stelt dat er sprake is van huiselijk geweld en dat de kinderen traumaklachten hebben, waardoor contact met de vader schadelijk zou zijn. Het hof heeft de situatie zorgvuldig beoordeeld, inclusief de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming, en concludeert dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor het vaststellen van een zorgregeling. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de kinderen onder toezicht te stellen, omdat dit verzoek niet op de juiste wijze was ingediend.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangen van de kinderen, die momenteel in een kwetsbare situatie verkeren. Het hof heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen onbelemmerd kunnen werken aan hun herstel en dat de moeder in staat moet zijn om hen te ondersteunen. De vader wordt aangeraden om hulp te zoeken op het gebied van emotieregulatie en om te werken aan zijn eigen situatie, voordat er mogelijkheden voor contactherstel kunnen worden overwogen.