ECLI:NL:GHAMS:2025:2966

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-002431-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor rechtspersoon wegens niet scheiden van afvalstoffen en mengen van gevaarlijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het niet scheiden van bouw- en sloopafval en het mengen van gevaarlijke afvalstoffen tijdens sloopactiviteiten in Haarlem tussen 7 mei 2020 en 7 juli 2020. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Regeling Bouwbesluit 2012 en de Wet milieubeheer. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het niet scheiden van afvalstoffen en het mengen van gevaarlijke afvalstoffen. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de economische politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 13.500,00. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de herhaalde overtredingen en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002431-22
datum uitspraak: 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 81-293448-21 tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 september 2025 en 30 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij, op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 4.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012, immers heeft zij, verdachte, bouw- en/of sloopafval als bedoeld in artikel 8.9 van het Bouwbesluit niet gescheiden, door op het bouw- of sloopterrein aan de [adres] , vlakglas en/of armaturen en/of gasontladingslampen, althans fracties genoemd in artikel 4.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012, niet gescheiden te houden en/of gescheiden af te voeren, terwijl de hoeveelheid afval van de betreffende fractie meer dan 1m3 bedroeg;
2.
primair
zij, op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, gevaarlijke afvalstoffen heeft gemengd met andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën gevaarlijke afvalstoffen en/of met andere bij de ministeriële regeling aangewezen afvalstoffen, stoffen of materialen, door gasontladingslampen (waarop Euralcode 20 01 21 van toepassing was) en/of vlakglas en/of armaturen en/of oude metalen bij elkaar te brengen;
2. subsidiair
zij, op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 te Haarlem, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, en toen niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen en/of na te laten die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, immers heeft zij, verdachte, een hoeveelheid sloopafval en/of afval, bestaande uit (oude) metalen en/of vlakglas en/of armaturen en/of gasontladingslampen niet gescheiden gehouden en/of gescheiden afgevoerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de economische politierechter.

Standpunten van partijen

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit.
In dat kader is aangevoerd dat bewijs ontbreekt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode vlakglas, armaturen en/of gasontladingslampen niet heeft gescheiden en gasontladingslampen met andere fracties heeft gemengd. De verbalisant en toezichthouder hebben dit mengen door medewerkers van verdachte niet waargenomen – wel werd geregeld chaos aangetroffen ten gevolge van vandalisme – en in ieder geval geldt dat de tijdens de controles aangetroffen containers met gemengde fracties zijn gecontroleerd en geschoond voordat zij het terrein verlieten. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde overtreding van artikel 4.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012, zoals thans opgenomen in artikel 7.25 en 7.26 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Het onder feit 2 primair ten laste gelegde artikel 10.54a van de Wet milieubeheer (oud) is vervallen en niet elders geregeld. Het artikel zag ook niet op sloopafval op sloopterreinen, maar enkel op inrichtingen, waarvan in casu geen sprake was, nu het slopen een eenmalige bedrijvigheid betrof die binnen een kort tijdsbestek kon worden afgerond. Bovendien zag het artikel op de fase
tijdensafvalbeheer, terwijl de werkzaamheden van verdachte zich in de fase
voorafgaandaan afvalbeheer bevonden. Het nieuwe artikel 10.54 van de Wet milieubeheer is evenmin van toepassing, nu de werkzaamheden van de verdachte niet het inzamelen – waarmee blijkens artikel 10.45 van de Wet milieubeheer wordt bedoeld het
met een vergunning inzamelen van afvalstoffen door inzamelaars– of het vervoeren van gevaarlijke afvalstoffen betroffen.
Ook de onder feit 2, subsidiair ten laste gelegde zorgplicht van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer is niet geschonden, terwijl dit artikel bovendien enkel kan worden toegepast indien niet op andere wijze tegen de betreffende gedraging kan worden opgetreden, hetgeen in casu juist wel mogelijk is, namelijk met toepassing van de specifieke bepalingen als ten laste gelegd onder feit 1.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat, nu bewijs ontbreekt dat medewerkers van de verdachte de verweten gedragingen hebben verricht, deze ook niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zodat ook op die grond vrijspraak moet volgen.
Bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
De verdachte wordt, kort samengevat, verweten dat hij bij de sloop van het pand aan de [adres] in de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 bepaalde afvalstoffen, te weten vlakglas, armaturen en gasontladingslampen, niet heeft gescheiden en een gevaarlijke afvalstof, te weten gasontladingslampen, heeft gemengd met vlakglas, armaturen en/of oude metalen.
Het pand aan de [adres] betrof een oud verzorgingshuis van drie verdiepingen met een oppervlakte van ruim 12.000 m2. Voor het pand was een sloopmelding ingediend voor totaalsloop. Gezien de grootte van het pand was meer dan 1m3 aanwezig van de navolgende afvalstoffen: armaturen, gasontladingslampen en glas. [1] Het sloopproject werd uitgevoerd door de verdachte [2] , wier activiteiten blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel ook het slopen van bouwwerken omvatten. [3]
Het sloopterrein is diverse malen gecontroleerd door de politie, daarbij veelal vergezeld door een toezichthouder van de Omgevingsdienst IJmond. Bij een controle van het sloopterrein op 7 mei 2020 is geconstateerd dat op het terrein een berg met metalen lag, waartussen zich enkele armaturen met tl-buizen (gasontladingslampen) bevonden. Tijdens een controle op 14 mei 2000 waren buiten het pand meerdere hopen met oude metalen gemaakt, tussen welke hopen zich onder andere beschadigde en daardoor niet meer voor recycling geschikte armaturen en gasontladingslampen bevonden. Tijdens een hercontrole op 26 mei 2020 bleek dat met de sloop van het pand verder was gegaan, dat glas aan de voorzijde was verwijderd en er nog geen aparte containers waren geplaatst voor de afvoer van glas, armaturen of gasontladingslampen. Ook bij de hercontrole op 9 juni 2020 ontbraken aparte containers. Verder was van veel ramen het glas verwijderd, dat onder de ramen op de grond lag en niet apart was gesorteerd. Buiten het pand lag een hoop oude metalen met daartussen diverse armaturen met gasontladingslampen, die niet apart gescheiden waren. Op 18 juni 2020 ontbrak nog een aparte container voor vlakglas, die er later, bij de hercontrole op 25 juni 2020, wel stond. Op die datum lagen in een container voor armaturen zowel gasontladingslampen als armaturen. Op 7 juli 2020 bleek de container voor vlakglas nog steeds dezelfde hoeveelheid vlakgas te bevatten als op 25 juni 2020, terwijl in de tussentijd tientallen ramen verwijderd waren. [4]
De in het kader van de controles, met het oog op door verdachte te nemen maatregelen, door de politie gevoerde gesprekken met onder andere de directeur van de verdachte (op 15 mei 2020) en de uitvoerder (op 26 mei 2020) [5] hebben, gelet op de bij herhaling geconstateerde overtredingen, niet tot het gewenste resultaat geleid.
Verwerping van verweren
De verdediging stelt dat sprake is geweest van vandalisme op het sloopterrein, hetgeen – zo begrijpt het hof – een verklaring zou moeten bieden voor het niet gescheiden aantreffen van de afvalstoffen. Dat sprake is geweest van enig vandalisme, wil het hof aannemen. Dit verklaart echter niet het keer op keer in hopen en in containers aantreffen van armaturen met daartussen gasontladingslampen, nu hoogst onaannemelijk moet worden geacht dat vandalen het door hen uit het pand getrokken sloopmateriaal vervolgens zijn gaan verzamelen en opbergen. De brand waarover de gemachtigde van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, zag op een periode ruim voor de controles, op 23 april 2020 [6] , en kan ook overigens geen verklaring bieden voor de vermenging van metalen met armaturen en gasontladings-lampen in de containers. Het hof concludeert dan ook dat het de medewerkers van de verdachte zijn geweest, die bij het verrichten van de sloopactiviteiten op het terrein, de afvalstoffen niet hebben gescheiden.
Dat medewerkers van de verdachte de containers met daarin gemengd de armaturen en gasontladings-lampen nog voor het vertrek van het terrein hebben geschoond, acht het hof ongeloofwaardig, gelet ook op de – op de foto’s zichtbare – kluwen materialen, waarbij het alsnog scheiden nagenoeg onmogelijk moet worden geacht, terwijl het in de container klimmen om de afvalstoffen alsnog te scheiden volgens de getuige [getuige] , werkzaam bij de Omgevingsdienst IJmond, ook zeer gevaarlijk is [7] . Van scheiden bij de bron is op die manier ook geen sprake.
Toepasselijke regelgeving en conclusie
Feit 1
Overtreding van het bepaalde in artikel 4.1 Regeling Bouwbesluit 2012 juncto artikel 1b en 2 van de Woningwet (beide vervallen) is thans strafbaar gesteld in artikel 4.3, eerste lid, van de Omgevingswet en de artikelen 7.25, eerste lid, aanhef en onder d en 7.26, eerste lid, aanhef en onder c en f van het Besluit bouwwerken leefomgeving, juncto de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED).
De Omgevingswet bevat, voor zover hier van belang, geen overgangsrecht. Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Woningwet en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.
Het voorgaande brengt met zich dat verdachte ingevolge het destijds geldende artikel 4.1, eerste lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 gehouden was het bouw en sloopafval ten minste te scheiden in gevaarlijke afvalstoffen en (o.a.) ander afval.
Gasontladingslampen zijn opgenomen onder Euralcode 20 01 21* (tl-buizen en ander kwikhoudend afval) van de Europese afvalstoffenlijst [8] en 17 09 01* (bouw- en sloopafval dat kwik bevat) [9] . Stoffen die op deze lijst met een asterisk zijn aangeduid, worden als gevaarlijk beschouwd. [10]
Het hof stelt op grond van de – bij de verschillende controles aangetroffen en hiervoor weergegeven –situatie op het sloopterrein vast, dat deze afvalstoffen niet op de juiste wijze werden gescheiden. De gasontladingslampen lagen immers met ander afval op hopen en in containers.
De gedragingen kunnen naar het oordeel van het hof ook aan de verdachte worden toegerekend:
  • de gedragingen zijn immers verricht door medewerkers van de verdachte,
  • de gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de verdachte, nu zij zijn verricht in het kader van sloopactiviteiten, één van de bedrijfsactiviteiten van de verdachte, en
  • de verdachte vermocht erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en werden blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte aanvaard of plachten te worden aanvaard; zoals hiervoor overwogen, heeft het aanspreken van onder andere de directeur en uitvoerder van de verdachte immers niet geleid tot de gewenste verbetering, maar werden keer op keer overtredingen geconstateerd.
Gelet op al het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van feit 1.
Feit 2
Ingevolge artikel 10.54a, eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud) is het verboden afvalstoffen te mengen, daaronder begrepen verdunnen, met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen. In het tweede lid is bepaald dat dit verbod niet geldt voor zover het mengen van gevaarlijke afvalstoffen is toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
Dit artikel, dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is komen te vervallen, betrof de implementatie van artikel 18 van
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen(zie PbEU L 312, hierna: de Kaderrichtlijn afvalstoffen) [11] .
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen – opgenomen in hoofdstuk III ‘Beheer van afvalstoffen’ – nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat gevaarlijke afvalstoffen niet worden gemengd met andere categorieën gevaarlijke afvalstoffen, en evenmin met andere afvalstoffen, stoffen of materialen, en wordt onder mengen ook het verdunnen van gevaarlijke afvalstoffen verstaan. Ingevolge het tweede lid mogen lidstaten, in afwijking van het eerste lid, toestaan dat er wordt gemengd, op voorwaarde (onder andere) dat er wordt gemengd door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 23 beschikt.
In de preambule van de Kaderrichtlijn afvalstoffen is onder 15 opgenomen dat bij het begrip ‘inzameling’ “
onderscheid moet worden gemaakt tussen de voorlopige opslag van afvalstoffen voorafgaand aan de inzameling, de inzameling van afvalstoffen en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwerking. Inrichtingen of ondernemingen waarvan de activiteiten afvalstoffen voortbrengen, dienen niet te worden beschouwd als zijnde actief in afvalbeheer noch als vergunningsplichtig voor de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling”.
In artikel 1.1 van de Wet milieubeheer is beheer van afvalstoffen gedefinieerd als ‘inzameling, vervoer, nuttige toepassing, met inbegrip van sortering, en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van de activiteiten van afvalstoffenhandelaars en afvalstoffenmakelaars’.
In lijn hiermee en gelet op de omstandigheid dat het mengen van bouw- en sloopafval, evenals het onder feit 1 ten laste gelegde scheiden van bouw- en sloopafval, ten tijde hier van belang reeds was gereguleerd in artikel 4.1, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 juncto artikel 1b en 2 van de Woningwet (beide vervallen), moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat artikel 10.54a van de Wet milieubeheer (oud), geen betrekking had op de in casu aan de orde zijnde situatie van voorlopige opslag voorafgaand aan inzameling.
Het onder de tenlastelegging opgenomen voorschrift (artikel 10.54a van de Wet milieubeheer) is derhalve niet juist, maar de ten laste gelegde gedraging valt wel onder artikel 4.1, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 juncto artikel 1b en 2 van de Woningwet (beide vervallen) en is thans strafbaar gesteld in artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet en de artikelen 7.25, tweede lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, juncto de artikelen 1a, 2 en 6 van de WED. Het hof is dan ook van oordeel dat deze andere strafbepaling kan worden toegepast. Verdachte wordt hierdoor niet in enig belang geschaad. De Omgevingswet bevat, voor zover hier van belang, geen overgangsrecht. Nu de Omgevingswet dezelfde gedragingen strafbaar stelt als de Woningwet en ook de daarmee corresponderende strafbedreiging niet gewijzigd is in gunstiger zin voor de verdachte, dient het tenlastegelegde te worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van het delict geldende recht.
Het voorgaande brengt met zich dat de verdachte ingevolge het destijds geldende artikel 4.1, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 gehouden was gevaarlijke afvalstoffen niet te mengen.
Zoals onder feit 1 reeds is uiteengezet, worden gasontladingslampen als gevaarlijke afvalstoffen beschouwd. [12]
Het hof stelt op grond van de – bij de verschillende controles aangetroffen en hiervoor weergegeven – situatie op het sloopterrein vast, dat gasontladingslampen waren gemengd met andere stoffen en aldus in strijd met het bepaalde in artikel 4.1, tweede lid, van de Regeling Bouwbesluit 2012 is gehandeld.
De gedragingen kunnen naar het oordeel van het hof ook aan de verdachte worden toegerekend:
  • de gedragingen zijn verricht door medewerkers van de verdachte,
  • de gedragingen passen in de normale bedrijfsvoering van de verdachte, nu zij zijn verricht in het kader van sloopactiviteiten, één van de bedrijfsactiviteiten van de verdachte) en
  • de verdachte vermocht erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en werden blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte aanvaard of plachten te worden aanvaard; zoals hiervoor overwogen, heeft het aanspreken van onder andere de directeur en de uitvoerder van de verdachte immers niet geleid tot de gewenste verbetering, maar werden keer op keer overtredingen geconstateerd.
Gelet op al het voorgaande komt het hof ook tot een bewezenverklaring van feit 2 primair.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op tijdstippen in de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 te Haarlem opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 4.1 van de Regeling Bouwbesluit 2012, immers heeft zij, verdachte, bouw- of sloopafval als bedoeld in artikel 8.9 van het Bouwbesluit niet gescheiden, door op het bouw- of sloopterrein aan de [adres] , vlakglas en/of armaturen en gasontladingslampen, niet gescheiden te houden, terwijl de hoeveelheid afval van de betreffende fractie meer dan 1 m3 bedroeg;
2.
primair
zij op tijdstippen in de periode van 7 mei 2020 tot en met 7 juli 2020 te Haarlem, opzettelijk gevaarlijke afvalstoffen heeft gemengd met andere bij ministeriële regeling aangewezen categorieën gevaarlijke afvalstoffen en/of met andere bij de ministeriële regeling aangewezen afvalstoffen, stoffen of materialen, door gasontladingslampen en armaturen en/of oude metalen bij elkaar te brengen.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de – middels verwijzing in de voetnoten – in dit arrest opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
(feit 1)
overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 1b van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
en
(feit 2, primair)
overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 1b van de Woningwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 8.000,00.
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat betoogd dat, voor zover tot een bewezenverklaring zou worden gekomen, slechts sprake is geweest van enkele gasontladingslampen in de container met armaturen en bovendien sprake is van eendaadse samenloop of een voortgezette handeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in strijd gehandeld met regels die zijn gericht op een juiste omgang met afvalstoffen, onder meer met het oog op het voorkomen van nadelige gevolgen voor mens en milieu.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 september 2025 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Het hof acht de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde, met name gelegen in het bij voortduring overtreden van de regelgeving, ondanks veelvuldig aanspreken. Het hof zal dan ook een hogere geldboete opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 15.000,00 passend en geboden.
Het hof heeft echter geconstateerd dat bij behandeling van deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met bijna 14 maanden is overschreden, aangezien de procedure in hoger beroep is aangevangen op 9 september 2022 – de dag waarop de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld – en het hof op 30 oktober 2025 arrest wijst. Het hof zal de op te leggen geldboete, gelet op voornoemde overschrijding, in die zin matigen dat deze € 13.500,00 bedraagt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a (oud), 2 (oud) en 6 (oud) van de Wet op de economische delicten, artikel 1b (oud) en 2 (oud) van de Woningwet en de artikelen 4.1 en 8.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 13.500,00 (dertienduizend vijfhonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de economische meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Senden en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2021 (proces-verbaalnummer PL1100-2020097819-2), opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 1 e.v.).
2.Verklaring van [persoon] ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende: “
3.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 15 mei 2020 (p. 64 dossier met nummer PL1100-2020097819).
4.Proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2021 (proces-verbaalnummer PL1100-2020097819-2), opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, p. 1-5 met bijlagen, in het bijzonder m.b.t.:
5.Proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2021 (proces-verbaalnummer PL1100-2020097819-2), opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (p. 2).
6.Openbare bron: zie onder meer Haarlem.nieuws.nl d.d. 24 april 2020 met als titel ‘Felle brand in slooppand in Haarlem’ en in het artikel zelf: ‘In een voormalig verzorgingshuis en vluchtelingenopvang aan de [adres] in Haarlem heeft gisteravond brand gewoed’, ter terechtzitting in hoger beroep ook aan de orde gesteld.
7.Verklaring van de getuige [getuige] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 19 september 2025.
8.Zie Handleiding Europese afvalstoffenlijst EURAL, in het bijzonder ook onder paragraaf 3.3 (stap 5) en 4.2.
9.Zie Handleiding Europese afvalstoffenlijst EURAL, in het bijzonder ook paragraaf 8.15.8.
10.Zie Handleiding Europese afvalstoffenlijst EURAL, Hoofdstuk 1 Inleiding, p. 9, 2e alinea.
11.Kamerstukken II 2013/2014, 33919, nr. 3, p. 7 (MvT).
12.Gasontladingslampen zijn opgenomen onder Euralcode 20 01 21* (tl-buizen en ander kwikhoudend afval) van de Europese afvalstoffenlijst en 17 09 01* (bouw- en sloopafval dat kwik bevat). Stoffen die op deze lijst met een asterisk zijn aangeduid, worden als gevaarlijk beschouwd. Zie Handleiding Europese afvalstoffenlijst EURAL, paragraaf 3.3 (stap 5), paragraaf 8.15.8 en hoofdstuk 1 Inleiding, p. 9, 2e alinea, en 4.2.