ECLI:NL:GHAMS:2025:2971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-003020-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in hoger beroep tegen vonnis politierechter

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001, was aangeklaagd voor medeplegen van witwassen. De tenlastelegging omvatte het verbergen van de herkomst van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 17 november 2022, waarin zij was veroordeeld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk een wezenlijke bijdrage had geleverd aan het witwassen door haar bankpas en pincode ter beschikking te stellen aan haar mededaders. Het hof verwierp de verweren van de raadsman en achtte de verdachte schuldig aan het primair tenlastegelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.000,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat het witwassen een bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had. De uitspraak werd gedaan in het kader van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003020-22
datum uitspraak: 28 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 02-127230-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 1 juni 2020 te Haarlem en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal 2635,39 euro, althans enig (groot) geldbedrag,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen, op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 1 juni 2020 te Haarlem en/of Schiedam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van in totaal 2635,93 euro, althans enig (groot) geldbedrag
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt, terwijl een/of meer onbekend gebleven personen en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 1 juni 2020 te Haarlem en/of Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die onbekend gebleven personen/persoon (meermalen) haar, verdachtes, bankpas en/of pincode (mee) te geven en/of bankrekeningnummer ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bespreking verweren

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde omdat het dossier onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden bevat voor plegen, medeplegen en opzet. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte enige rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde. Er is niets bekend over de gang van zaken en uit het dossier blijkt niet dat de verdachte een ‘intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht’ heeft geleverd. Ook blijkt nergens uit dat de verdachte op de hoogte is geweest van de ontvangst of de aanwezigheid van het geldbedrag.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat niet blijkt dat de verdachte (opzettelijk) haar pas en/of pincode ter beschikking heeft gesteld. Een derde heeft zonder toestemming de pinpas en de pincode van de verdachte misbruikt. De verdachte heeft verklaard dat sommige mensen haar code kenden en dat zij haar code een tijdje bij haar bankpas heeft bewaard. Op die wijze kunnen de pas en de code in handen zijn beland van fraudeurs of witwassers. Zij heeft de vermissing van haar pas niet meteen opgemerkt, omdat zij bijna altijd met haar mobiele telefoon betaalde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 31 mei 2020 om 19.47 uur [1] is de limiet van de bankpas behorende bij de rekening met nummer [iban] van de verdachte voor geldautomaten verhoogd tot € 5.000,00. Op dat moment was telebankieren ten aanzien van voornoemd rekeningnummer alleen aan de telefoon van de verdachte gekoppeld. Op 31 mei 2020 om 20.17 uur is bij een geldautomaat van de Rabobank in Haarlem een geldbedrag opgenomen van € 100,00. Volgens gegevens van de Rabobank kon destijds bij een geldautomaat nog geen geld worden opgenomen met een mobiele telefoon of met een digitale bankpas. Deze geldopname moet dus met de fysieke bankpas van de verdachte zijn gebeurd. Op 1 juni 2020 om 00.55 uur is de mogelijkheid om te telebankieren met de rekening van de verdachte geregistreerd op de iPhone van een zekere [persoon 1] . Hierbij zijn een Rabo Scanner en de bankpas van de verdachte gebruikt.
Op 1 juni 2020 om 12.47 uur vindt een storting van € 2.635,39 plaats vanaf de bankrekening van [benadeelde partij] naar voornoemde bankrekening met nummer [iban] van de verdachte. [benadeelde partij] heeft naar aanleiding hiervan aangifte gedaan van ‘phishing’. Kort daarna, om 13.13 uur, is met de bankpas van de verdachte bij een geldautomaat van Geldmaat in Schiedam een bedrag van € 2.000,00 van de bankrekening van de verdachte opgenomen.
De verdachte was op 1 juni 2020 blijkens de schriftelijke verklaring van 9 maart 2022 van [persoon 2] van 8.00 tot 18.00 uur bij haar in Haarlem en is rond 14.00 uur naar de verjaardag van haar opa gegaan.
Het hof vindt deze feiten redengevend voor het bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van witwassen. Zij heeft een wezenlijke bijdrage aan het witwassen geleverd door de limiet van haar pas te verhogen en haar bankpas en pincode aan haar mededader(s) ter beschikking te stellen. Uit de gegevens van de Rabobank maakt het hof op dat haar mededader(s) op 1 juni 2020 om 00.55 uur telebankieren ten aanzien van voornoemde rekening van de verdachte aan hun telefoon hebben gekoppeld en later die dag in Schiedam met de bankpas van de verdachte vlak na de overboeking door de aangever een bedrag van € 2.000,00 bij een geldautomaat hebben opgenomen. Het verweer van de raadsman dat het dossier onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden bevat voor plegen, medeplegen en opzet wordt derhalve verworpen.
Het geschetste alternatieve scenario dat de verdachte haar fysiek bankpas (inclusief pincode die daarbij zat) kwijt zou zijn geraakt zonder dat te merken en zonder te weten wanneer dit zou zijn gebeurd en dat een derde zonder toestemming de pinpas en de pincode van de verdachte zou hebben misbruikt, acht het hof niet geloofwaardig. Dit scenario wordt ook weersproken door de verklaring die de verdachte op 4 juni 2020 bij de politie heeft afgelegd. Op die dag heeft de verdachte aangifte gedaan van fraude met betaalproducten en heeft zij verklaard (pagina 47 van het dossier) dat zij haar bankrekening met nummer [iban] niet veel gebruikt omdat van die rekening haar schulden automatisch worden afgelost. Op 2 juni 2020 wilde zij met de bankpas betalen
omdat zij die bij haar had. Zij kon echter niet met haar pas betalen,omdat de pas geblokkeerd was. Het hof leidt uit deze verklaring af dat de verdachte het hier over haar fysieke betaalpas heeft en dat zij tegen de politie zegt dat zij daar op 2 juni 2020 de beschikking over had. Bovendien acht het hof het onwaarschijnlijk dat de verdachte het niet zou hebben gemerkt als zij haar Rabobankpas was verloren. Uit de door de bank verstrekte gegevens blijkt dat deze rekening – in tegenstelling tot hetgeen de verdachte daarover tijdens voornoemde aangifte verklaard heeft – veel werd gebruikt en dat met de bankpas met enige regelmaat geld werd opgenomen. Zo blijkt uit deze gegevens dat er met deze bankpas op 8 mei 2020, 12 mei 2020, 14 mei 2020, 18 mei 2020, 20 mei 2020, 21 mei 2020, 25 mei 2020 en 31 mei 2020 geldbedragen zijn opgenomen bij een geldautomaat in [adres], de woonplaats van de verdachte.
Het verweer strekkend tot vrijspraak wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 1 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (van) een geldbedrag van in totaal 2.635,39 euro
- heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en
- heeft voorhanden gehad en heeft omgezet
terwijl zij, verdachte, en haar mededader(s) wist(en), dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde (met uitzondering van medeplegen) zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen strafblad heeft en het niet makkelijk heeft. Zij heeft medische problemen, waaronder een dubbele scoliose en heeft – mede door deze witwasverdenking – veel problemen ondervonden, zoals het niet kunnen krijgen van een bankrekening en het oplopen van schulden. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf van 50 uren bovenmatig is, zeker met de forse overschrijding van de redelijke termijn die niet aan de verdediging te wijten is. Hij heeft het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van strafrecht, dan wel een korte geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van witwassen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2025 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht een schuldigverklaring zonder oplegging van straf dan wel oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf van korte duur, zoals door de raadsman bepleit, geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde en zal derhalve een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn bij behandeling van deze zaak in hoger beroep met 9,5 maanden is overschreden. Gelet op de duur van de op te leggen taakstraf, volstaat het hof met de constatering dat een overschrijding heeft plaatsgevonden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.635,39 te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering bedraagt echter € 2.000,00 omdat een bedrag van € 635,39 reeds is vergoed en dat bedrag niet gevorderd wordt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij (€ 2.000,00) zal toewijzen.
De raadsman heeft primair het hof verzocht, vanwege de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege onvoldoende rechtstreeks verband. De schade is immers door de fraude ontstaan. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de politierechter een onjuiste beslissing heeft genomen door € 2.635,39 toe te kennen terwijl de vordering € 2.000,00 betreft.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof merkt daarbij op dat het bewezenverklaarde witwassen dusdanig samenhangt met de oplichting die daaraan direct voorafging en dat het witwassen zodanig faciliterend is geweest voor het doen ontstaan van de schade dat de schade van de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van dat witwassen moet worden aangemerkt. Derhalve is de verdachte (met haar mededader(s)) tot vergoeding van die schade gehouden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 juni 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. N.E. Kwak en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 augustus 2025.

Voetnoten

1.In de gegevens van de Rabobank is steeds GMT-tijd vermeld. Die GMT tijd is in de zomer dus twee uur vroeger dan de NL-tijd. Het hof heeft de tijden omgezet naar de NL-tijd.