ECLI:NL:GHAMS:2025:2979

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
23-002755-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal van een bromfiets met braak en inklimming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor diefstal van een bromfiets. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een bromfiets uit een opslagruimte in IJmuiden tussen 4 en 10 augustus 2022. Het hof stelde vast dat de verdachte ongeveer twee weken na de inbraak in het bezit was van de gestolen bromfiets, en dat er DNA-sporen van de verdachte op de plaats delict waren aangetroffen. Ondanks de verdediging die aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was, concludeerde het hof dat de combinatie van feiten en omstandigheden voldoende bewijs opleverde voor de schuld van de verdachte. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, mede vanwege een eerder opgelegde ISD-maatregel. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 250,00 toegewezen, ter compensatie van de schade aan de bromfiets. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte strafbaar voor diefstal met braak en inklimming.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002755-24
datum uitspraak: 3 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 november 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-086849-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2022 tot en met 10 augustus 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen een bromfiets, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken.
De verdediging heeft eveneens betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de bromfiets heeft weggenomen. Een alternatief scenario waarbij de verdachte de bromfiets op een later moment in zijn bezit heeft gekregen, kan niet worden uitgesloten. Daarbij is van belang dat de diefstal in een breed tijdsbestek heeft plaatsgevonden en de verdachte pas tien tot zestien dagen na de diefstal bij de bromfiets is aangetroffen, waarvoor de verdachte een verklaring heeft gegeven. Het aantreffen van de handschoen met een aangetroffen DNA-mengprofiel is daarbij onvoldoende om te bewijzen dat de verdachte in het pand is geweest waar de bromfiets is weggenomen.
Op basis van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tussen 4 en 10 augustus 2022 is een bromfiets weggenomen uit een opslagruimte behorend bij ‘ [plek] ’ te IJmuiden. Daartoe is het plafond opengebroken om toegang tot die ruimte te verschaffen. Nabij de opening in het plafond lag een handschoen. Van die handschoen wordt in het kader van de inbraak melding gemaakt in de aangifte. De handschoen wordt als kennelijk daderspoor nader onderzocht. Aan de binnenzijde van die handschoen is een humaan biologisch spoor aangetroffen. Na vergelijkend DNA-onderzoek is bevonden dat het DNA in dat spoor van minimaal drie personen afkomstig kan zijn. De conclusie is dat het aangetroffen DNA-mengprofiel ongeveer 67 miljoen keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. Vanwege de dusdanig sterke bewijskracht stelt het hof op basis van het voorgaande vast dat in de handschoen DNA van onder meer de verdachte is aangetroffen.
Op 20 augustus 2022 is de gestolen bromfiets aangetroffen na een verkeersongeval waarbij ook de verdachte betrokken was. Anders dan de verdachte heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de verdachte de bromfiets tijdens voornoemd ongeval heeft bestuurd. Daartoe verwijst het hof naar het ter terechtzitting door de advocaat-generaal ingebrachte proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2022171682-3. In dat proces-verbaal is gerelateerd dat de verdachte heeft verklaard: ‘ik ben gevallen’, en dat hij op de vraag of hij met een scooter heeft gereden antwoordde: ‘ja dat klopt, sorry het spijt mij’. In de bevindingen die zijn opgenomen in dat proces-verbaal, waaronder getuigenverklaringen, wordt bovendien telkens gesproken over één man op een bromfiets en niet over enige (mogelijke) tweede persoon die op de bromfiets zou hebben gezeten.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte ongeveer twee weken na een inbraak beschikte over een bromfiets die bij die inbraak is gestolen, terwijl een daderspoor met verdachtes DNA op de plaats delict is aangetroffen. Die feiten en omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – zijn in hoge mate redengevend voor het bewijs dat het de verdachte was die de inbraak pleegde. Het hof concludeert dat de verdachte voor deze optelsom aan belastende omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, mede nu een deel van zijn verklaring (namelijk dat hij de bromfiets op 20 augustus 2022 niet bestuurde) door het hof onaannemelijk wordt geacht.
Gelet op het voorgaande acht het hof, ook bij gebrek aan verdere (geloofwaardige) contra-indicaties, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal met braak en inklimming, waarbij de bromfiets is buitgemaakt, heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 augustus 2022 tot en met 10 augustus 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, een bromfiets die aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De verdediging heeft verzocht de verdachte – in het geval dat een bewezenverklaring volgt – vanwege het tijdsverloop en het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) enkel een voorwaardelijke straf op te leggen, of met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een bromfiets, door een plaat op het dak van een opslagruimte open te breken, naar binnen te klimmen en de bromfiets mee te nemen. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Dergelijke inbraken veroorzaken bovendien bij slachtoffers en de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid. Kennelijk heeft de verdachte hier uitsluitend zijn eigen gewin voor ogen gehad.
Het hof heeft rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
3 oktober 2025, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om nogmaals soortgelijke feiten te plegen. Gelet hierop kan het feit in beginsel niet anders worden afgedaan dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat de verdachte op 30 juli 2025 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren is opgelegd, welke maatregel op dit moment ten uitvoer wordt gelegd. Hierin ziet het hof aanleiding om de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een ISD-maatregel is immers bedoeld om te bewerkstelligen dat de verdachte zijn leven een andere wending zal geven. Het hof acht het onwenselijk dat de verdachte na het volbrengen van die maatregel opnieuw met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geconfronteerd. Het hof zal de verdachte wel een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zodat hij – na het voltooien van de ISD-maatregel – ervan wordt weerhouden om nogmaals een strafbaar feit te plegen. Voor het toepassen van artikel 9a Sr ziet het hof gelet op de ernst van het feit geen aanleiding. Wel zal het hof de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf beperken, vanwege de overige voorwaardelijke straffen waarvan de proeftijd nog enige tijd voortduurt na de ISD-maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.200,00 en bestaat uit € 1.400,00 voor een buitenboordmotor, € 900,00 voor een golftas en € 900,00 voor de bromfiets (scooter). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00 vanwege schade aan de weggenomen bromfiets. De benadeelde partij heeft zich in het hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering – in het geval van een bewezenverklaring – afgewezen, dan wel gematigd dient te worden, nu de bromfiets aan de benadeelde partij is teruggegeven en onbekend is wat de waarde van de bromfiets nog was.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte heeft immers de bromfiets weggenomen en is daarmee bij een verkeersongeval betrokken geraakt, waardoor de bromfiets
total lossis geraakt. De dagwaarde van de bromfiets ten tijde van de diefstal is niet vast te stellen aan de hand van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing van de vordering. Het hof zal daarom gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en begroot de schade op € 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, volledig zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 augustus 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. B.A.A. Postma en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2025.