ECLI:NL:GHAMS:2025:3104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
23-001319-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in de zaak van openlijke geweldpleging en vernieling tijdens demonstratie aan de Universiteit van Amsterdam

Op 18 november 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van een aantal feiten. De zaak betreft openlijke geweldpleging en vernieling tijdens een demonstratie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) tegen het geweld in Gaza. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het vernielen van twee beeldschermen en zich verzet tegen zijn arrestatie. Het hof oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de politie betrouwbaar was en dat de verdachte zich niet had gehouden aan de grenzen van het recht om te demonstreren. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover dat betrekking had op de vrijspraak van de politierechter, maar bevestigde de verdenking van het Openbaar Ministerie. De opgelegde straf door de politierechter werd vernietigd en het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij het hof de ernst van de feiten en het gedrag van de verdachte in aanmerking nam. Het hof benadrukte dat het recht om te demonstreren moet worden beschermd, maar dat vernieling daarbuiten valt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001319-24
datum uitspraak: 18 november 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-162709-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
postadres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2025 en 18 november 2025, en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde feit. Zijn hoger beroep is ook tegen die vrijspraak ingesteld, maar dat kan niet volgens de wet (artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering [Sv]). Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep tegen feit 3.
Omdat het Openbaar Ministerie ook onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld, is de verdenking van feit 3 in hoger beroep echter alsnog aan de orde.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dus bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de bewijsmotivering aanvult naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, en
  • een bewijsmiddel toevoegt, en
  • de bewezenverklaring van feit 1 verbeterd leest, in die zin dat het woordje ‘deze’ uit de laatste zin van de bewezenverklaring van dat feit wordt gehaald, zodat blijft staan: “(…)

Aanvulling bewijsmotivering

Hetgeen door de verdediging in hoger beroep ten aanzien van de bewijsvraag naar voren is gebracht, heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan de politierechter.
In aanvulling op de overwegingen van de politierechter overweegt het hof als volgt. Naast de herkenningen die de politie heeft gedaan, is voor het vaststellen van het daderschap van de verdachte nog het volgende van belang. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de persoon is op de foto’s 2, 3, 4 en 5, zoals afgebeeld op de pagina’s 10 en 11 van het dossier. De verdachte heeft ontkend dat hij de persoon is afgebeeld op foto 1 (pagina 10), die genomen is in het universiteitsgebouw. Het hof heeft ter zitting de foto’s getoond en uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Op de foto’s 3, 4 en 5 is de verdachte te zien, waarbij hij ook een rood-witte keffiyeh draagt. Op foto 1 is de man te zien die vernielingen heeft gepleegd. Naast de man staat een vrouw. Op foto 2 is de verdachte te zien met een rood-witte keffiyeh om zijn hoofd gewikkeld. Op die foto is bij de verdachte eveneens een vrouw te zien. Die vrouw toont volgens het hof een zeer grote gelijkenis met de vrouw bij de dader op foto 1. Daarbij heeft het hof gelet op de kleding (een wit mouwloos topje, een spijkerbroek en een lichte trui die om haar middel geslagen is), het postuur van de vrouw en de zwart-witte keffiyeh die op beide foto’s op dezelfde wijze om haar hoofd en gezicht wordt gedragen. Gezien deze overeenkomsten en dat in onderling verband met de overwegingen van de politierechter en de gebruikte bewijsmiddelen, ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door de politie. De persoon op de foto’s 1, 2, 3, 4 en 5 is een en dezelfde persoon, te weten de verdachte. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De overige verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in de overwegingen van de politierechter en de gebruikte bewijsmiddelen, waarmee het hof zich in dit geval verenigt.

Toevoeging bewijsmiddel

Het hof voegt het volgende bewijsmiddel toe:
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 oktober 2025.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
U houdt mij voor de foto’s op pagina’s 10 en 11 van het dossier. Ik ben de persoon op de foto’s 2, 3, 4 en 5.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en wederspannigheid tijdens een demonstratie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) tegen het geweld in Gaza. Wat aanvankelijk een vreedzame demonstratie was, werd door de verdachte en anderen ruw verstoord toen zij de universiteit binnengingen met gezichtsbedekkende kleding en zich daar schuldig maakten aan fors geweld tegen goederen. Binnen het gebouw van de UvA heeft de verdachte daaraan een grote bijdrage geleverd door opzettelijk (in ieder geval) twee beeldschermen te vernielen, waarbij hij grof geweld gebruikte door met een plaat tegen die schermen te slaan. Dit is een wettelijke strafverzwarende omstandigheid die het hof meeweegt in de bepaling van de straf.
Het recht om te demonstreren is een fundamenteel recht, dat niet alleen moet worden beschermd, maar waarvoor ook ruimte is en moet zijn, binnen de grenzen van de wet. De verdachte en zijn mededemonstranten hadden het volste recht om zich uit te spreken tegen het geweld in Gaza en hun steun te betuigen aan het Palestijnse volk. Het vernielzuchtig kapot slaan van beeldschermen is echter iets heel anders dan demonstreren en ondermijnt juist het draagvlak voor het demonstratierecht in het algemeen en in het bijzonder voor demonstraties die zich uitspreken tegen het geweld in Gaza. De verdachte heeft samen met anderen de demonstratie misbruikt om grove vernielingen aan te richten.
Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen zijn arrestatie, wat een inbreuk is op het gezag van de politie en het uitoefenen van haar taken bemoeilijkt. Dergelijk gedrag getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor de rechtsorde. Het hof rekent de verdachte beide feiten zwaar aan.
De raadsvrouw heeft verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, een taakstraf op te leggen en niet ook een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, echter enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op het voorgaande oordeelt het hof dat ook de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de feiten en daarom zal het hof een hogere straf opleggen dan is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 141 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat ziet op de in eerste aanleg gegeven vrijspraak voor feit 3.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.T.C. de Vries, mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 november 2025.