ECLI:NL:GHAMS:2025:3149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
200.350.986/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en financiële gevolgen van echtscheiding met betrekking tot auto’s, inboedel en bankrekeningen

In deze zaak gaat het om de financiële gevolgen van de echtscheiding tussen de man en de vrouw, met name de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank Amsterdam had eerder beslissingen genomen over de verdeling van de beperkte gemeenschap, waaronder auto’s, inboedel en bankrekeningen. De man was het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betwistte onder andere dat een auto van hen was en vond het onterecht dat hij een bedrag aan de vrouw moest betalen voor de inboedel. De vrouw was ook niet tevreden met de uitspraak en wilde dat een vinylplatencollectie werd verdeeld en dat de waarde van de auto’s opnieuw werd getaxeerd. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw opzettelijk een bedrag van € 27.000,- heeft verzwegen en dat zij dit bedrag aan de man moet betalen. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de Mercedes Pagode voor de helft tot het te verdelen vermogen behoort en dat de vrouw de man moet vergoeden voor kosten van de Mercedes Benz GLK en de Porsche. De overige beslissingen van de rechtbank zijn bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.350.986/01
zaaknummer rechtbank: C/13/749058 / FA RK 24-2362
beschikking van de meervoudige kamer van 25 november 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B ] , gemeente [gemeente ] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. du Bois te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de financiële gevolgen van de echtscheiding tussen partijen, in het bijzonder de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 11 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) beslissingen genomen over de verdeling van de beperkte gemeenschap die partijen zijn overeengekomen. De beslissingen gaan onder meer over vijf auto’s, inboedel en saldi van bankrekeningen.
De man is het met veel beslissingen niet eens. Eén van de door de rechtbank verdeelde auto’s is volgens de man niet van partijen. De man vindt het bovendien onterecht dat hij een bedrag aan de vrouw moet betalen voor het deel van de inboedel dat hij houdt. Naar de mening van de man zou de vrouw juist hem een bedrag moeten betalen, omdat ze kort voor het echtscheidingsverzoek geld heeft weggesluisd naar haar ouders en omdat de man kosten heeft gemaakt voor een auto die verkocht moet worden en een auto waar de vrouw in rijdt.
De vrouw is het ook niet eens met de bestreden beschikking en vindt dat ook een vinylplatencollectie moet worden verdeeld. De vrouw wil dat vier van de auto’s en de platencollectie (opnieuw) getaxeerd worden. Ook vindt de vrouw dat de man informatie achter houdt en haar nog een bedrag van € 310.331,08 schuldig is.
Het hof zal beslissen dat één van de auto’s slechts voor de helft eigendom van partijen is. Ook moet de vrouw geld aan de man betalen vanwege de geldbedragen die zij aan haar ouders heeft overgemaakt en omdat een deel van de kosten die de man voor twee auto’s heeft gemaakt (voor de helft) voor rekening van de vrouw komt. Het hof laat de andere beslissingen van de rechtbank in stand.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 10 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 23 april 2025 een verweerschrift met daarin ook een incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 30 juni 2025 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft daarnaast een bericht van de zijde van de man ontvangen van 14 juli 2025 met bijlage.
2.5
De vrouw heeft op 15 en 17 juli 2025 stukken ingediend bij het hof. De man heeft in een bericht van 22 juli 2025 en op de zitting bezwaar gemaakt tegen de op 15 en 17 juli 2025 door de vrouw ingediende stukken.
2.6
De zitting heeft op 24 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man en de vrouw hebben zich tijdens de zitting van pleitnotities bediend, die aan het hof zijn overgelegd.
2.7
De vrouw heeft tijdens de zitting op het bezwaar van de man tegen de op 15 en 17 juli 2025 door haar ingediende stukken, gereageerd. Het hof heeft op de zitting beslist dat de stukken niet toelaatbaar zijn omdat deze te laat zijn ingediend, namelijk binnen tien dagen voor de mondelinge behandeling en dus op grond van artikel 87, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) buiten beschouwing worden gelaten, aangezien niet is gebleken dat de goede procesorde zich daartegen verzet.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2021 te [plaats A] gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. De man heeft op 10 juli 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. Het huwelijk is op 2 oktober 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 juni 2024 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In de echtscheidingsbeschikking van 6 juni 2024 is bepaald dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning en dat de man aan de vrouw € 2.000,- per maand aan partneralimentatie moet betalen.
3.3
In de door partijen op 14 december 2021 overeengekomen huwelijkse voorwaarden is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

Wettelijke gemeenschap van goederen
Artikel 1
Tussen de echtgenoten zal een wettelijke gemeenschap van goederen bestaan, zoals die gold naar Nederlands recht op eenendertig december 2017 en voor zover daarvan niet bij deze akte is afgeweken, met dien verstande dat de gemeenschap omvat, wal haar baten betreft, alle goederen van de echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen of zullen verkrijgen met uitzondering van:
a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen;
b. aandelen in besloten vennootschappen zowel huidige (bestaande holding van de comparant sub 1 (man)), als toekomstig op te richten besloten vennootschappen);
c. rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit een overeenkomst van levensverzekering (...)
(. . .)
Nominale vergoedingsrechten
Artikel 4
In alle gevallen waarin tussen de echtgenoten een vermogensverschuiving plaatsvindt die leidt tot vermogensachteruitgang van een van beiden, ontstaat in beginsel een recht op een nominale renteloze vergoeding ten bedrage van de verrijking van de ander. Geen vergoeding is verschuldigd voor zover wordt voldaan aan een op die echtgenoot rustende verbintenis.
Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, en er ontstaat een vergoedingsrecht dan ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot eveneens slechts een plicht tot vergoeding van het nominale bedrag, anders dan bepaald in artikel 87 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.
Een vergoeding draagt de wettelijke rente vanaf het moment dat de vergoedingsplichtige echtgenoot volgens de wet in gebreke is gesteld.
Een en ander tenzij de redelijkheid en billijkheid anders met zich brengt. Het bepaalde in dit artikel geldt niet indien de echtgenoten anders overeenkomen.
Bewijsovereenkomsten
Artikel 5
( ... )
Thans in het bezit van partijen zijnde vervoersmiddelen alsmede toekomstige vervoersmiddelen zullen partijen gezamenlijk toebehoren tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen.

4.De omvang van het hoger beroep

Bestreden beschikking
4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang:
- de MG zonder kentekennummer voor een waarde van € 5.000,- aan de man toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 2.500,- aan de vrouw te voldoen;
- de Mercedes Pagode SL 230 zonder kentekennummer voor een waarde van € 45.000,- aan de man toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 22.500,- aan de vrouw te voldoen;
- de Mercedes Benz GLK met kentekennummer [kenteken 1] voor een waarde van € 19.620,- aan de vrouw toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 9.810,- aan de man te voldoen;
- de boot ( [boot] ) voor een waarde van € 9.000,- aan de vrouw toegedeeld onder de verplichting een bedrag van € 4.500,- aan de man te voldoen;
- bepaald dat de Porsche Carrera met kentekennummer [kenteken 2] en de Tesla Roadster met kentekennummer [kenteken 3] dienen te worden verkocht en dat de verkoopopbrengst aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
- bepaald dat ieder de saldi van de bankrekeningen behoudt die op zijn of haar naam staan, onder de verplichting de saldi per peildatum (10 juli 2023) bij helfte te verdelen, dan wel de verplichting de helft van het tekort aan de ander te vergoeden;
- bepaald dat de man en de vrouw ieder de zich onder hen bevindende inboedelgoederen houden;
- bepaald dat de man uit hoofde van overbedeling ter zake de inboedelgoederen een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw dient te vergoeden.
De verzoeken van de man
4.2
De man verzoekt in het beroepschrift, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
1. de vrouw te veroordelen de door haar toegebrachte (en nader door de man op te geven) schade aan de (beperkte) huwelijksgemeenschap van partijen te vergoeden en in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen 50% van het schadevergoedingsbedrag aan de man te voldoen, dan wel de vrouw ex artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te veroordelen om binnen 14 dagen het volledige schadevergoedingsbedrag aan de man te voldoen;
2. in het kader van de verdeling van de tussen partijen bestaande (beperkte) gemeenschap de boot (De [boot] met de naam [naam 1] , inclusief de motor Yanmar 3GM30-93 Diesel en de stalling trailer) aan de man toe te scheiden, onder de verplichting van de man een bedrag van € 4.500,- aan de vrouw te voldoen;
3. te bepalen dat de inboedelzaken die tot de huwelijksgemeenschap behoren tussen partijen als verdeeld beschouwd moeten worden en dat in verband met de verdeling van deze zaken geen van partijen aan de ander enig bedrag is verschuldigd;
4. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen in verband met de aan haar toegescheiden Mercedes Benz GLK met kenteken [kenteken 1] aan de man te voldoen een bedrag ad € 2.943,26, te vermeerderen met de door de man betaalde verzekeringspremie vanaf 1 februari 2025 totdat de man van de vrouw een vrijwaringsbewijs heeft ontvangen en een voortzetting van de verzekering door de man niet meer noodzakelijk is;
5. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen aan de man te voldoen een bedrag ad € 9.464,38, te vermeerderen met de wegenbelasting en stallingskosten vanaf 1 februari 2025 en eventuele andere nog te maken de kosten voor de Porsche Carrera met kenteken [kenteken 2] , althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag;
6. de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen aan de man te voldoen 50% van de door hem betaalde en te betalen stallingskosten van de Tesla met kenteken [kenteken 3] , oftewel een bedrag van € 90,75 per maand, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, en wel vanaf 1 september 2024 tot aan de dag dat deze auto door partijen zal zijn verkocht;
7. de beschikking voor het overige te bekrachtigen, kosten rechtens.
De man verzoekt in het bericht van 14 juli 2025:
- primair te bepalen dat de vrouw gelet op het bepaalde in art. 3:194 lid 2 BW haar aandeel in de banksaldi tot een bedrag van € 27.000,- heeft verbeurd en gehouden is dit bedrag aan de man te voldoen, en
- subsidiair te bepalen dat de vrouw gehouden is een schadebedrag van € 27.000,- aan de gemeenschap te vergoeden op grond van artikel 3:164 BW dan wel aan de man een bedrag van € 13.500,- te voldoen.
De man heeft grief 3 en het daaraan verbonden onder 2. genoemde verzoek (met betrekking tot de boot ‘ [naam 1] ’) en het onder 6. genoemde verzoek (met betrekking tot de stallingskosten van de Tesla) op de zitting ingetrokken, zodat het hof hierop niet meer hoeft te beslissen. De man heeft verder verzocht de grieven van de vrouw in incidenteel hoger beroep ongegrond te verklaren en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans dit hoger beroep af te wijzen, kosten rechtens.
De verzoeken van de vrouw
4.3
De vrouw verzoekt de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn vorderingen te ontzeggen en af te wijzen en voorts te bepalen dat de man in het kader van de vermogensverdeling in elk geval een bedrag van € 310.331,08 aan de vrouw voldoet.
4.4
De vrouw heeft verder verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te bepalen dat aan de man bevel wordt gegeven mee te werken aan de taxaties van de platencollectie en van de volgende auto’s:
- de Porsche,
- de Tesla Roadster,
- de MG C, en
- de Mercedes Pagode.

5.De motivering van de beslissing

Overboekingen van bankrekening vrouw rondom peildatum (grief 1 man)
Wettelijk kader
5.1
Artikel 3:194, tweede lid, BW bepaalt dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten.
5.2
Artikel 1:164, eerste lid, BW bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
Standpunten van partijen
5.3
De vrouw heeft volgens de man bedragen van haar bankrekening (in totaal € 27.000,-) bij haar ouders geparkeerd, een en ander niet gemeld en haar bankafschriften steeds niet willen overleggen. Het geld was onderdeel van de huwelijksgemeenschap en had verdeeld moeten worden. Zij heeft daarmee dat bedrag verzwegen dan wel verborgen gehouden en daarom haar aandeel in het bedrag verbeurd. Subsidiair stelt de man dat de vrouw gemeenschapsgeld heeft verspild door overboeking naar haar ouders zonder dat daar iets tegenover stond. Daarom heeft de gemeenschap schade geleden. Omdat de gemeenschap inmiddels is verdeeld, moet de vrouw ter vergoeding € 13.500,- aan de man voldoen.
5.4
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat zij op 8 juli 2023 een bedrag heeft overgemaakt aan haar ouders, omdat de situatie met de man en het financiële misbruik door de man aan het licht kwamen en escaleerden. De vrouw heeft opnames gedaan uit het vermogen van de vennootschap onder firma (vof), die partijen gezamenlijk voerden. Het was volgens de vrouw nodig om vof-vermogen veilig te stellen. De man had voordien al aanzienlijk meer geld opgenomen uit de vof dan zij. Over de verdeling van het vof-vermogen wordt een aparte procedure gevoerd. Dit bedrag hoort uitsluitend in die procedure thuis.
De vrouw heeft daarnaast in mei 2023 € 13.000,- aan haar ouders overgemaakt. De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek om vergoeding van dat bedrag, omdat het verzoek in strijd is met de twee-conclusieregel. Het verzoek vloeit voort uit een nieuwe grief in de brief van de man van 14 juli 2025. Inhoudelijk voert de vrouw aan dat zij dit bedrag heeft overgemaakt om een van haar ouders in 2019 geleend bedrag terug te betalen. Deze lening heeft zij ontvangen ter ondersteuning van een onderneming die de vrouw toen startte. Zij heeft de lening in mei 2023 volledig terugbetaald. Beide partijen hadden overigens leningen bij hun ouders die niet in de echtscheidingsprocedure zijn benoemd.
Beoordeling door het hof
5.5
Het hof acht de verzoeken die de man in het bericht van 14 juli 2025 heeft gedaan toelaatbaar. De man heeft in het op 10 februari 2025 ingediende beroepschrift verzocht om de vrouw te veroordelen om nader door de man op te geven schade aan de huwelijksgemeenschap te vergoeden. Daarbij heeft hij ook al gewezen op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW. De vrouw heeft op 23 april 2025 haar bankafschriften als productie bij het verweerschrift ingediend. De man had pas vanaf dat moment inzage in de overboekingen die de vrouw had gedaan. Het was voor de man daarom niet mogelijk om al bij beroepschrift zijn verzoek aan de hand van deze overboekingen concreet te maken. De man heeft tien dagen voor de zitting het verzoek in het beroepschrift nader gepreciseerd op basis van de overboekingen die hem toen bekend waren geworden. Dat is een nadere uitwerking van zijn grief, en daarmee dus niet in strijd met de tweeconclusieregel.
Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat de man niet voor het eerst in hoger beroep deze verzoeken zou mogen doen, gaat het hof hieraan voorbij. De man heeft in eerste aanleg verzoeken gedaan die hij in hoger beroep (in het beroepschrift) mag veranderen of vermeerderen. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake, nu de vrouw niet onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt. Zij is immers in de gelegenheid geweest zich tegen de wijziging/vermeerdering van het verzoek te verweren en zij heeft ter zitting van het hof haar standpunt daaromtrent kenbaar gemaakt. Dat partijen hierdoor een (feitelijke) instantie missen, maakt dit niet anders.
5.6
De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding op 10 juli 2023 ontvangen. Op die dag is de gemeenschap ontbonden. De vrouw heeft op 8 juli 2023 een bedrag van € 13.000,- van haar privé bankrekening overgemaakt naar de bankrekening van haar ouders met omschrijving ‘Lightship’. Daarnaast heeft zij op 22 mei 2023 een bedrag van € 7.000,-, een bedrag van € 5.000,- en een bedrag van € 2.000,-, steeds met omschrijving ‘lening’, overgemaakt naar haar ouders. De vrouw heeft daarmee kort voor het verzoek tot echtscheiding grote bedragen van haar rekening gehaald.
5.7
De vrouw heeft langdurig geen enkele inzage willen geven in (het verloop van) haar bankrekening. De man heeft in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank bij brief van 19 september 2024 verzocht om inzage in bankafschriften in de periode voorafgaand aan 10 juli 2023. De man heeft toen al erop gewezen dat de saldi van haar betaalrekening en spaarrekening lager waren dan kon worden verwacht op basis van de bedragen die in de maanden ervoor op haar bankrekening waren komen te staan. De man heeft op 8 januari 2025 de vrouw opnieuw verzocht om die bankafschriften. Nadat de vrouw die bankafschriften niet verstrekte, heeft de man op 28 februari 2025 de vrouw in kort geding gedagvaard en onder meer gevorderd de vrouw te veroordelen om de bankafschriften te verstrekken. Partijen zijn vervolgens op de zitting van de voorzieningenrechter op 10 maart 2025 overeengekomen dat zij binnen veertien dagen elkaar hun privébankafschriften over de periode 10 januari 2023 tot 10 juli 2024 zouden verstrekken. De vrouw verstrekte haar bankafschriften vervolgens niet en de man heeft haar op 23 april 2025 opnieuw gedagvaard en gevorderd haar te veroordelen de man kopieën van de bankafschriften te verstrekken. De vrouw heeft op diezelfde dag de bankafschriften als productie bij haar verweerschrift in hoger beroep in deze procedure ingediend, zonder daarbij enige toelichting te geven over de overboekingen. Zij is in haar verweerschrift voornamelijk ingegaan op overboekingen die de man naar haar mening ten onrechte van de vof-rekening heeft gedaan.
5.8
De vrouw heeft over het bedrag van € 13.000,- ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij dat geld (van de vof) veilig heeft willen stellen. Wat daarvan ook zij, daarmee heeft zij gelden kwijtgemaakt c.q. verborgen gehouden die tot de gemeenschap behoorden. Zij heeft immers dit bedrag twee dagen voor de peildatum van haar privérekening naar haar ouders overgeboekt en daarmee aan het zicht van de man onttrokken. Zij heeft deze overboeking vervolgens langdurig verborgen gehouden door te weigeren haar bankafschriften over te leggen, zelfs nadat zij dat in een kort geding procedure overeengekomen was met de man. Daarmee heeft zij naar het oordeel van het hof opzettelijk een tot de gemeenschap behorende goed verzwegen en verborgen gehouden. Zij heeft daarom haar aandeel in dit bedrag verbeurd.
5.9
Ten aanzien van de drie bedragen die op 22 mei 2023 zijn overgeboekt, heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij een lening heeft afgelost. De ouders van de vrouw hebben in 2019 geld aan haar geleend omdat zij een onderneming was gestart en haar ouders daarvan de huur betaalden. Toen de vrouw wist dat zij van de man zou scheiden, wilde de vrouw die lening afronden en heeft zij het geld terugbetaald, aldus de vrouw.
Het hof overweegt dat de vrouw het bestaan van de lening niet eerder in de procedure heeft genoemd en ook niet heeft onderbouwd. De man heeft het bestaan van die lening betwist. Onder die omstandigheden is het bestaan van de lening niet komen vast te staan. Voor de overboekingen van in totaal € 14.000,- geldt hetzelfde als voor het op 8 juli 2023 overgeboekte bedrag. Deze geldbedragen zijn in de periode kort vóór de peildatum naar de ouders van de vrouw verplaatst en daarmee bewust aan het zicht van de man onttrokken, waarbij de vrouw lange tijd weigerde inzage te geven in het verloop van haar bankrekening. De vrouw heeft om die reden ook haar aandeel in deze geldbedragen aan de man verbeurd. Het hof zal de vrouw daarom veroordelen tot betaling van in totaal € 27.000,- aan de man.
Mercedes Pagode (grief 2 man)
Standpunten van partijen
5.1
Volgens de man was de Mercedes Pagode geen eigendom van de man, maar van [naam 2] . De man ging aanvankelijk ervan uit dat hij samen met [naam 2] eigenaar van de auto was, maar bij nader onderzoek ble(e)k(en) (de onderdelen van) de Mercedes Pagode alleen aan [naam 2] te zijn geleverd. De man helpt slechts bij de opbouw van de auto. De Mercedes Pagode behoort daarom niet tot het te verdelen vermogen.
5.11
De vrouw brengt naar voren dat alle vervoersmiddelen op basis van de huwelijkse voorwaarden gezamenlijk eigendom van partijen zijn. Dat een ander klust aan een auto, maakt die eigendomsverhouding niet anders. De man heeft in de echtscheidingsprocedure van veel vrienden verklaringen overgelegd waarin staat dat (een deel van) een voertuig van hen is. In het taxatierapport staat echter dat de Mercedes Pagode in eigendom toebehoort aan de man. De Mercedes Pagode staat gestald bij een garage met de naam van de man erboven. De Mercedes Pagode is dus eigendom van de man en daarmee deel van de gemeenschap.
Beoordeling door het hof
5.12
De man komt in grief 2 op tegen het oordeel van de rechtbank dat de Mercedes Pagode aan hem is toegedeeld en hij dienaangaande een bedrag van € 22.500,- aan de vrouw verschuldigd is. Het hof zal over dit geschilpunt beslissen. De enkele omstandigheid dat in het petitum niet is verzocht de bestreden beschikking op dit punt te vernietigen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook bij de vrouw heeft geen misverstand bestaan dat de man hierover een beslissing van het hof wenste.
5.13
Inhoudelijk overweegt het hof als volgt. De man heeft in de procedure bij de rechtbank aanvankelijk een verklaring van [naam 2] van 19 maart 2024 overgelegd die inhoudt dat [naam 2] en de man ieder voor 50 % eigenaar zijn van de Mercedes Pagode. Later heeft de man een verklaring van [naam 2] van 30 juli 2024 overgelegd. Daarin staat dat het voor [naam 2] voelt alsof hij en de man samen eigenaar zijn, maar dat de auto alleen aan [naam 2] is verkocht en geleverd.
5.14
De man heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat [naam 2] acht of negen jaar geleden een auto op Marktplaats had gevonden die helemaal gerestaureerd moest worden en aan de man vroeg of hij daaraan mee wilde doen. De man heeft daarmee ingestemd. [naam 2] heeft de auto gekocht en de man heeft meebetaald aan de onderdelen. In jaren dat de man ruimer in het geld zat, betaalde hij meer aan de auto en als [naam 2] meer te besteden had, betaalde [naam 2] . Als de Mercedes Pagode af is, wil de man de auto verkopen en de opbrengst delen met [naam 2] . In de procedure bij de rechtbank heeft de man aanvankelijk naar voren gebracht dat de Mercedes Pagode van hem en [naam 2] samen was, maar later realiseerde hij zich dat de auto aan [naam 2] was geleverd en juridisch gezien niet van de man was, aldus de man.
5.15
Het hof stelt vast op basis van de verklaringen van [naam 2] en hetgeen de man ter zitting heeft aangevoerd dat het de bedoeling van [naam 2] en de man is geweest om samen een auto te kopen en samen te betalen voor de aanschaf en het opknappen van de auto. Onder die omstandigheden is niet doorslaggevend of de auto feitelijk uitsluitend aan [naam 2] is geleverd. Tussen de man en [naam 2] bestond immers een rechtsverhouding op basis waarvan de auto, door middel van bezitsverschaffing aan [naam 2] , ook mede door de man is verkregen (artikel 3:110 BW). De auto is daarmee door [naam 2] en de man gemeenschappelijk verkregen, waardoor de man voor de onverdeelde helft eigenaar is geworden van de Mercedes Pagode. Dit onverdeelde aandeel van de man in de Mercedes Pagode is in de beperkte huwelijksgemeenschap van partijen gevallen en dient daarom in de verdeling te worden betrokken. Het hof zal dit aandeel in de auto daarom toedelen aan de man, onder de verplichting om aan de vrouw de helft van de waarde daarvan te voldoen. Het hof zal de hoogte van dat bedrag behandelen bij de bespreking van grief 1 van de vrouw.
Inboedel (grief 4 man)
Standpunten van partijen
5.16
De man wil dat de inboedel als verdeeld wordt beschouwd zonder dat hij aan de vrouw een bedrag verschuldigd is. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de man voor € 20.000,- is overbedeeld, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Bovendien heeft de vrouw veel meer zaken meegenomen dan zij stelt, waaronder zaken van [Y] (een bedrijf van de man).
5.17
De vrouw meent dat de man onvoldoende heeft gesteld om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, met dien verstande dat zij van mening is dat ook de privé platencollectie van de man nog moet worden verdeeld.
Beoordeling door het hof
5.18
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de inboedelzaken opgesomd en daarvan benoemd welke niet tot het te verdelen vermogen behoren en welke zaken de vrouw al heeft meegenomen. Voor zover de man stelt dat de vrouw nog meer zaken heeft meegenomen, heeft hij onvoldoende kenbaar gemaakt om welke zaken het gaat. De man heeft weliswaar een lijst opgesteld van wat de vrouw zou hebben meegenomen, maar die bestaat deels uit zaken die volgens de man eigendom zijn van [Y] – en daarmee niet tot het te verdelen vermogen behoren – en voor een ander deel uit zaken waarvan in de bestreden beschikking is genoemd dat de vrouw deze heeft meegenomen. De vrouw heeft betwist dat zij veel meer zaken heeft meegenomen dan uit de bestreden beschikking blijkt en heeft dat onderbouwd met een e-mailbericht, dat zij direct na het meenemen heeft gestuurd aan een derde. De man heeft tegenover die betwisting onvoldoende onderbouwd dat de vrouw veel meer heeft meegenomen.
5.19
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de waarde van de inboedelzaken geschat. De man is het oneens met die schatting. De man heeft echter niet gespecificeerd wat volgens hem de waarde is van alle inboedelzaken die bij hem zijn gebleven dan wel door de vrouw zijn meegenomen, laat staan dat hij die waarde heeft onderbouwd. Het hof ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat de schatting in de bestreden beschikking onjuist is. De grief van de man faalt en het hof zal dit onderdeel van de bestreden beschikking bekrachtigen.
Kosten Mercedes Benz GLK en Porsche (aanvullende verzoeken man)
Standpunten van partijen
5.2
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot vergoeding aan hem van de kosten voor de verzekeringspremie en de wegenbelasting van de Mercedes Benz GLK en boetes. De vrouw heeft in september 2023 de Mercedes Benz GLK meegenomen, terwijl de auto nog op de naam van de man stond. Zij heeft pas op 19 december 2024 gehoor gegeven aan het verzoek van de man om de auto op haar naam te zetten. De vrouw heeft het vrijwaringsbewijs niet aan hem toegezonden, waardoor hij de auto niet kan afmelden bij de verzekering. De man heeft daardoor kosten moeten maken, terwijl hij niet meer het gebruik van de auto had. Deze kosten bedragen € 2.943,26.
De man verzoekt ook een vergoeding van de kosten die voor de Porsche Carrera zijn gemaakt. Het gaat om kosten nadat de verkoop van de auto in augustus 2024 geen doorgang kon vinden en de kosten die verband houden met die verkoop. Die bedragen minimaal € 9.464,38,86 aan wegenbelasting, verzekeringspremie, stallingskosten, kosten van het vergeefs verkoop klaar maken en de factuur van Triple en Crown, die de Porsche Carrera in consignatie had.
5.21
De vrouw brengt ter verweer naar voren dat de Mercedes Benz GLK sinds oktober 2024 geschorst is. Bovendien heeft niet de man, maar de vof de kosten voor de auto betaald.
De man heeft de Porsche zonder overleg te koop gezet en verkocht zonder instemming van de vrouw. De stallingskosten zijn niet noodzakelijk, aangezien de Porsche op het eigen terrein van de man kan staan. De man heeft bovendien niet bewezen dat hij de kosten maakt. Een deel van de kosten is door de BV gemaakt.
Beoordeling door het hof
5.22
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw de Mercedes Benz GLK vanaf september 2023 in gebruik heeft en dat deze op 19 december 2024 op haar naam is gezet. In de tussenliggende periode heeft de vrouw niet zelf betaald voor de verzekeringspremie en de wegenbelasting. Uit de door de man overgelegde facturen en bankafschriften blijkt dat de man (dus niet de vof) deze kosten heeft betaald. Partijen zijn het erover eens dat de Mercedes Benz GLK vóór 19 december 2024 enige tijd geschorst is geweest. De vrouw heeft haar standpunt dat dat al vanaf oktober 2024 het geval was niet onderbouwd. Het standpunt van de man, dat de schorsing enkele weken vóór 19 december 2024 plaatsvond, is in overeenstemming met de door de man overgelegde bankafschriften. Daaruit blijkt dat hij tot en met eind november 2024 wegenbelasting heeft betaald voor de Mercedes Benz GLK. Het hof zal de vrouw daarom veroordelen om in totaal een bedrag van € 1.655,- aan wegenbelasting over de periode van 1 september 2023 tot 1 december 2024 aan de man te vergoeden.
De man heeft daarnaast verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling aan hem van de verzekeringspremie voor de periode tot toezending van het vrijwaringsbewijs door de vrouw aan hem. Volgens de vrouw heeft zij het vrijwaringsbewijs nooit gehad. Het hof overweegt dat de man het vrijwaringsbewijs vanaf 19 december 2024 zelf had kunnen aanvragen bij de RDW (op het moment dat de auto op naam van de vrouw was gesteld), zodat hij in elk geval vanaf 1 januari 2025 geen kosten meer had hoeven maken voor de verzekering. Het hof zal de vrouw daarom veroordelen om in totaal € 1.114,05,- aan verzekeringspremie over de periode van 1 september 2023 tot 1 januari 2025 aan de man te betalen.
Ook moet de vrouw de door haar veroorzaakte geldboetes in de periode van 1 september 2023 tot 19 december 2024 van in totaal € 111,- aan de man betalen.
In totaal is de vrouw de man € 2.880,05 verschuldigd ter zake van door de man betaalde kosten voor de Mercedes Benz GLK.
5.23
De man heeft voor de Porsche kosten gevorderd vanwege twee facturen van Triple & Crown: een factuur voor opstartkosten en annuleringskosten van € 2.117,50 en een factuur voor het vergeefs verkoop klaar maken van € 4.100,68. De vrouw heeft betwist dat de man deze kosten zelf heeft gemaakt en uit de door de man overgelegde bankafschriften blijkt dat deze door [X] B.V. zijn betaald. Omdat de man niet heeft aangetoond dat hij de kosten zelf heeft betaald, wijst het hof dit deel van zijn verzoek af.
5.24
De wegenbelasting, verzekeringspremie en de stallingskosten heeft de man wel van zijn eigen rekening voldaan. De man heeft de Porsche op 30 juli 2024 in consignatie gegeven bij Triple & Crown B.V. om de auto te verkopen. De man heeft niet gesteld dat de vrouw daarmee had ingestemd en dit is ook niet op andere wijze gebleken. In september 2024 had de man een koper gevonden. De vrouw heeft toen niet ingestemd met de verkoop (en haar beslag op de Porsche niet opgeheven), omdat partijen het niet eens werden over de kosten die werden ingehouden op het verkoopbedrag. Het hof verbindt daaraan niet de door de man getrokken conclusie dat de vrouw de verkoop heeft gefrustreerd en vanaf dat moment bij uitsluiting van hem de volledige wegenbelasting, verzekeringspremie en de stallingskosten voor de Porsche moet dragen. De man is immers zonder instemming van de vrouw de consignatieovereenkomst aangegaan en de vrouw was niet gehouden om akkoord te gaan met de verkoop inclusief de bijbehorende kosten die daaruit voortvloeiden. In april 2025 is opnieuw een koper voor de Porsche gevonden voor een koopprijs van € 40.000,-. In dat kader zouden partijen wel akkoord moeten gaan met onder meer forse reparatiekosten (€ 16.441,12). De koop is opnieuw niet doorgegaan omdat de vrouw niet kon instemmen met de voorwaarden. Ook dit valt naar het oordeel van het hof niet aan de vrouw te verwijten. In de daarop volgende kort gedingprocedure heeft de voorzieningenrechter op 26 mei 2025 het beslag opgeheven en bepaald dat de man exclusief bevoegd is de Porsche mede namens de vrouw aan een derde te verkopen. Vanaf 26 mei 2025 heeft de man de Porsche dus kunnen verkopen zonder dat daarvoor instemming van de vrouw vereist was. De man heeft tijdens de zitting in hoger beroep op 24 juli 2025 verklaard dat hij actief bezig is om de Porsche te verkopen en reeds meerdere biedingen heeft ontvangen. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om de vrouw te veroordelen tot betaling van alle door de man voor de Porsche betaalde kosten. De vrouw moet wel de helft van die kosten voldoen, omdat de Porsche mede aan haar toebehoort. Het is het hof onbekend of de Porsche inmiddels (na de zitting) is verkocht. Het hof neemt de kosten in aanmerking tot 1 september 2025, aangezien de man, gelet op zijn uitlatingen op de zitting, in staat moet zijn om de Porsche binnen korte tijd te verkopen. De man heeft verzocht om vergoeding van de kosten vanaf september 2024 (met uitzondering van de verzekeringspremie, die per 1 oktober voor een heel jaar is betaald). Die kosten bedragen € 864,- (12 x € 72,-) aan wegenbelasting, € 1.978,70 aan verzekeringspremie en € 2.178,- (12 x € 181,50) aan stallingskosten per maand. Het hof zal bepalen dat de vrouw (864 + 1.978,70 + 2.178 : 2 =) € 2.510,35 aan kosten voor de Porsche aan de man moet betalen.
Bedrag van € 310.331,08 (verzoek vrouw)
Standpunten van partijen
5.25
De vrouw heeft in het petitum van haar verweerschrift verzocht te bepalen dat de man in het kader van de vermogensverdeling in elk geval een bedrag van € 310.331,08 aan haar voldoet.
5.26
De man heeft ter zitting aangevoerd gemeld dat hij de stellingen van de vrouw in haar verweer op zijn eerste grief, waarbij de vrouw het bedrag van € 310.331,08 noemt, niet als een aparte grief heeft gezien, en dit dus ook niet als een gewijzigd/aanvullend verzoek van de vrouw heeft opgevat.
Beoordeling door het hof
5.27
Het door de vrouw in het petitum van haar verweerschrift genoemde bedrag van € 310.331,08 is gelijk aan het door haar genoemde bedrag in het kader van haar verweer tegen grief 1 van de man inzake de door de vrouw naar haar ouders overgemaakte gelden. Het hof dient de vraag te beantwoorden of de vrouw daarmee een voldoende kenbare grief heeft gericht tegen de bestreden beschikking, dan wel een voldoende gemotiveerd aanvullend/gewijzigd verzoek heeft gedaan. Op grond van vaste jurisprudentie geldt het volgende. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. De voor vernietiging aangevoerde gronden behoeven door de appellant niet uitdrukkelijk te worden aangeduid als (al dan niet genummerde) ‘grief’. Die gronden moeten wel behoorlijk naar voren zijn gebracht in het geding, zodat zij voldoende kenbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij, welke laatste immers moet kunnen weten waartegen zij zich in de procedure in hoger beroep heeft te verweren. Bij de uitleg van de memorie van grieven of het appelverzoekschrift kan mede een rol spelen de wijze waarop de geïntimeerde respectievelijk de verweerder in hoger beroep de inhoud van dat stuk, blijkens zijn reactie daarop, heeft begrepen.
5.28
De vrouw heeft in haar verweerschrift tevens houdende incidenteel appel niet expliciet een grief geformuleerd waaruit blijkt tegen welk deel van de bestreden beschikking zij zich richt bij haar verzoek om het door haar genoemde geldbedrag. Evenmin heeft zij expliciet aangegeven dat zij in incidenteel appel haar oorspronkelijke verzoeken aanvult of wijzigt. Punt 4 tot en met punt 9 van haar verweerschrift lijken deels betrekking te hebben op dit verzoek, maar hieruit valt niet af te leiden hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Ook is niet duidelijk op welke grondslag zij zich baseert, aangezien zij zowel van een vergoedingsrecht als van een bedrag aan schade spreekt. De enkele verwijzing naar een productie (‘vermogensopstelling privé per 10-7-2023’) is onvoldoende om te spreken van een grief dan wel een voldoende gemotiveerd aanvullend verzoek dat voldoende kenbaar is voor het hof en de man. Die vermogensopstelling lijkt bovendien erop te wijzen dat de vordering in elk geval deels ziet op overbedeling van de man in plaats van op schadevergoeding of op een vergoedingsrecht. De vrouw heeft geen duidelijke stellingen ingenomen die het hof kan beoordelen. De man heeft hetgeen de vrouw omtrent het verzoek naar voren heeft gebracht ook niet opgevat als een grief of gewijzigd/aanvullend verzoek. Wat de vrouw naar voren heeft gebracht, kan daarom niet als grief of gewijzigd verzoek worden aangemerkt. Omdat het verzoek om € 310.331,08 niet samenhangt met een grief en evenmin voldoende duidelijk is op basis van welke grondslag de vrouw (welk deel van) dit bedrag vordert, zal het hof dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Waarde MG C, Mercedes Pagode, Porsche en Tesla (grief 1 vrouw)
Standpunten van partijen
5.29
De vrouw wil dat de voertuigen (MG C, Mercedes Pagode, Porsche en Tesla) opnieuw en objectief worden getaxeerd. Na de bestreden beschikking is gebleken dat de door de man aangedragen waarden van de voertuigen niet in overeenstemming zijn met de daadwerkelijke waarden. Uit de kort geding procedure volgt dat in elk geval de Porsche en Tesla een hogere waarde vertegenwoordigen, aangezien deze voor een hoger bedrag te koop aan zijn geboden.
5.3
De man heeft erop gewezen dat van de voertuigen taxatierapporten zijn opgemaakt. Er is geen reden voor een nieuw taxatierapport van de Porsche en de Tesla, aangezien deze auto’s voor de hoogst mogelijke prijs moeten worden verkocht. De vrouw had voor de overige auto’s zelf een taxatierapport (van de onderdelen) van de auto kunnen laten maken, maar heeft dat niet gedaan.
Beoordeling door het hof
5.31
Het had op de weg van de vrouw gelegen om nader te onderbouwen waarom de taxatierapporten die de man heeft laten opstellen de waarde niet reëel weergeven. Tussen partijen staat bovendien vast dat de MG C en de Mercedes Pagode op de peildatum niet volledig waren gerestaureerd. Inmiddels zijn die auto’s in (verder) gerestaureerde staat, zodat de huidige waarde niet meer de waarde op de peildatum is. Een taxatierapport dat nu nog opgesteld zou worden, zou dus niet goed bruikbaar zijn. Het hof gaat daarom, net als de rechtbank, uit van de getaxeerde waarde, namelijk € 5.000,- voor de MG C en € 45.000,- voor de Mercedes Pagode.
5.32
De omstandigheid dat de Tesla en Porsche voor een hoger bedrag te koop staan dan de waarde die uit de taxatierapporten volgt, is onvoldoende om te concluderen dat de taxatierapporten de waarde niet reëel weergeven. Bovendien hebben beide partijen belang bij een hoge verkoopopbrengst. Een hogere taxatiewaarde zou geen gevolg hebben voor de beslissing in de bestreden beschikking. Die beslissing houdt immers in dat de Porsche en Tesla moeten worden verkocht en dat de verkoopopbrengst ieder voor de helft toekomt. Grief 1 van de vrouw faalt.
Vinylplaten (grief 2 vrouw)
Standpunten van partijen
5.33
Volgens de vrouw hoort de vinylplatencollectie tot het te verdelen vermogen. Deze zijn een privé vermogensbestanddeel, wat onder meer blijkt uit het feit dat de man deze verkoopt en daarvoor op zijn privérekening betalingen ontvangt.
5.34
De man stelt dat de vinylplaten toebehoren aan Met een […] B.V. en dat deze niet tot het te verdelen vermogen behoren. De man woonde lang naast een platenwinkel en kocht daar soms voor een vriend een plaat of CD, die dan vervolgens via een Tikkie werd afgerekend. Dat heeft echter niets te maken met de platencollectie van Met een […] B.V.
Beoordeling door het hof
5.35
De man heeft met bankafschriften onderbouwd dat Met een […] B.V. tussen 2015 en 2019 een aanzienlijk bedrag heeft besteed bij Concerto B.V., een winkel die platen verkoopt. De man heeft een verklaring gegeven voor de ontvangen geldbedragen voor vinylplaten op zijn privérekening. De vrouw heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de vinylplaten aan de man in privé toebehoren, gelet op deze gemotiveerde betwisting van de man. Grief 2 van de vrouw faalt.
Proceskosten
5.36
Het hof ziet in de aard van de procedure aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de volgende beslissingen betreft:
- de afwijzing van het verzoek van de man omtrent onttrekkingen van de vrouw in zes maanden voorafgaand aan 10 juli 2023,
- de toedeling van de Mercedes Pagode aan de man;
en in zoverre - alsmede in aanvulling op de bestreden beschikking - opnieuw recht doende:
bepaalt dat de vrouw, gelet op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW, haar aandeel in de door haar overgeboekte bedragen op 22 mei 2023 tot een bedrag van € 14.000,- en op 8 juli 2023 tot een bedrag van € 13.000,- aan de man heeft verbeurd, en veroordeelt de vrouw tot betaling van € 27.000,- aan de man wegens overboekingen van haar bankrekening;
bepaalt dat de Mercedes Pagode SL 230 voor de onverdeelde helft tot het te verdelen vermogen behoort en deelt deze onverdeelde helft voor een waarde van € 22.500,- aan de man toe onder de verplichting een bedrag van € 11.250,- aan de vrouw te voldoen;
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 2.880,05 aan de man vanwege kosten voor de Mercedes Benz GLK;
veroordeelt de vrouw tot betaling van € 2.510,35 aan de man vanwege kosten voor de Porsche;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. T.M. Subelack en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 25 november 2025 uitgesproken in het openbaar.