ECLI:NL:GHAMS:2025:3157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
000753-25
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding als gevolg van voorlopige hechtenis en loonderving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift dat was ingediend door de appellant, die in voorlopige hechtenis was genomen. Het hoger beroep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2025. De appellant verzocht om schadevergoeding voor immateriële en materiële schade die hij had geleden als gevolg van zijn ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Het hof heeft de verzoekschriften beoordeeld en vastgesteld dat de appellant recht had op een vergoeding van € 520,00 voor immateriële schade en € 189,54 voor loonderving. Daarnaast werd een vergoeding van € 680,00 voor kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg en € 340,00 voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep toegewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het appellant een totaalbedrag van € 1.729,54 toekende. Het verzoek om schadevergoeding voor loonderving in verband met een bezoek aan de reclassering werd afgewezen, omdat dit niet als rechtstreekse schade van vrijheidsbeneming werd beschouwd. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000753-25 (530 Sv) en 000261-25 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-167697-23
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 27 januari 2025 op de verzoekschriften op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1981,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. L. Snel,
Disketteweg 14, 1033 NW Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 26 februari 2025 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 20 oktober 2025 is het standpunt van de advocaat-generaal kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 4 november 2025 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

De verzoekschriften - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep met het verzoek onder e – strekken tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 520,00;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 224,66;
materiële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de schorsingsvoorwaarden in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 112,33;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Omdat het hof deels tot andere beslissingen komt dan de rechtbank, zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, zoals verzocht onder a tot een bedrag van € 520,00.
Onder b wordt verzocht om schadevergoeding, te weten loonderving, vanwege de inverzekeringstelling en bewaring van appellant.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen wordt de standaardvergoeding - welke is vastgesteld door het LOVS - voor schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, geacht met name de immateriële schade te vergoeden (ECLI:NL:GHDHA:2014:4159). Mits deugdelijk onderbouwd kan ook bijkomende materiële schade, zoals inkomensschade, worden vergoed. Het is aan verzoeker om deze bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken.
Appellant heeft verzocht om een vergoeding van inkomensschade geleden op 7 juli 2023 en 10 juli 2023. Appellant zat die dagen in verzekering dan wel bewaring. Appellant werkte in loondienst en uit een overgelegde urenspecificatie is gebleken dat appellant die dagen steeds 7,6 uren zou werken, maar dat hij in plaats daarvan vakantieverlof heeft opgenomen. Volgens een eveneens overgelegde salarisspecificatie verdiende appellant een bedrag van € 14,78 bruto per uur en uit diezelfde specificatie is af te leiden dat dit overeen komt met een netto uurloon van € 12,47. De schade wegens loonderving wordt daarom vastgesteld op € 189,54.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van de onder b verzochte materiële schade als gevolg van de door appellant ondergane verzekering en bewaring tot een bedrag van € 189,54:
Onder c wordt verzocht om schadevergoeding, te weten loonderving, vanwege een bezoek aan de reclassering. Tot dit bezoek was appellant verplicht, het was hem als voorwaarde opgelegd bij de schorsing van de bewaring.
Het hof is van oordeel dat de loonderving hier geen rechtstreekse schade is van vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 533 Sv en dat genoemd artikel daarom geen grondslag geeft voor vergoeding van deze schade. Nu ook geen ander wetsartikel grondslag geeft voor het vergoeden van een dergelijke schade, zal het hof appellant in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg als verzocht onder d ten bedrage van € 680,00.
Voorts acht het hof gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep als verzocht onder e ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek onder c.
Kent aan appellant een vergoeding toe van € 1.729,54 (duizend zevenhonderdnegenentwintig euro en vierenvijftig cent).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en D. Greven, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 25 november 2025.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
  • € 709,54 (zevenhonderdnegen euro en vierenvijftig cent) op bankrekeningnummer [iban 1] t.n.v. [verzoeker] o.v.v. schadevergoeding:
  • € 1.020,00 (duizend twintig euro) op bankrekeningnummer [iban 2] t.n.v. Blindfold Law o.v.v. 530 13-167697-23 .
Amsterdam, 25 november 2025,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.