In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 240 dagen opgelegd, waarvan 187 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsman pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigden. Het hof legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe. Het hof overwoog dat het ongeoorloofd bezit van vuurwapens een ernstig risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De verdachte had in het verleden veelvuldig strafbare feiten gepleegd, wat het hof zorgelijk achtte. De beslissing van het hof is in lijn met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die een gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte aanbevelen.