ECLI:NL:GHAMS:2025:3198

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
23-000226-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf en vordering TUL, oplegging gevangenisstraf voorhanden hebben pistool

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 240 dagen opgelegd, waarvan 187 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsman pleitte voor een mildere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte een zwaardere straf rechtvaardigden. Het hof legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, met aftrek van voorarrest, en wees de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe. Het hof overwoog dat het ongeoorloofd bezit van vuurwapens een ernstig risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De verdachte had in het verleden veelvuldig strafbare feiten gepleegd, wat het hof zorgelijk achtte. De beslissing van het hof is in lijn met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die een gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte aanbevelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000226-24
datum uitspraak: 6 november 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 13-268511-23 en
13-114668-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof in de bewijsoverweging op pagina 2 van het vonnis de zinsnede ‘artikel 1, onder 33’ verbeterd leest als ‘artikel 1, onder 3e’.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 187 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden bevolen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft al langere tijd geen strafbare feiten meer gepleegd en het gaat nu de goede kant op in zijn leven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de openbare ruimte, in zijn auto een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongeoorloofde bezit van vuurwapens draagt sterk bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte – over hoe hij aan het wapen is gekomen en dat hij bij een incident voorafgaand aan zijn aanhouding de-escalerend zou hebben opgetreden – niet aannemelijk is geworden. Het hof weegt deze verklaring dan ook niet mee bij het bepalen van soort en zwaarte van de op te leggen straf.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig en met regelmaat is veroordeeld wegens onder meer straatroven dan wel pogingen daartoe en geweldpleging. Daarbij zijn in gevallen van afpersing en poging tot afpersing in respectievelijk 2018 en 2022 taakstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen van aanzienlijke duur opgelegd. Daarnaast heeft de verdachte het onderhavige feit gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep. Dit acht het hof zorgelijk.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van het feit, noch aan de persoon van de verdachte, in het bijzonder zijn strafblad. Een taakstraf of een voorwaardelijke vrijheidsstraf zijn niet langer passende sancties. Het hof acht enkel een straf die vrijheidsbeneming van enige duur met zich brengt, passend.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, heeft het hof gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hierin wordt voor het voorhanden hebben van een pistool in de openbare ruimte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden genoemd. Het hof ziet, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen reden om hiervan af te wijken. Het hof ziet evenmin aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende, acht het hof daarom een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, in die zin dat een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 240 uren, en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen op de grond dat het geen passende reactie op het feit zou zijn. Subsidiair heeft hij verzocht de proeftijd te verlengen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen en de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van een beperkte duur.
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De proeftijd van deze veroordeling is echter reeds verlopen. Reeds daarom kan de proeftijd niet langer verlengd worden.
Het hof acht termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van een deel van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten. De overwegingen van het hof in het kader van de straftoemeting zouden niet in de weg staan aan volledige toewijzing van de vordering. Het hof slaat evenwel acht op de omstandigheid dat de rechtbank de door haar opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard. Blijkens de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep gegeven summiere informatie heeft de verdachte zich aan de meldplicht gehouden en heeft hij zich enigszins meewerkend opgesteld in het kader van de behandeling. Hierin is grond gelegen voor een gematigde toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2022, parketnummer 13-114668-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Wijst de vordering tenuitvoerlegging voor het overige af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R.M. Steinhaus en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2025.
=========================================================================
[…]