ECLI:NL:GHAMS:2025:3227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
200.359.816
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissementsvonnis na betaling van schuldeisers door gefailleerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsverklaring van [appellant]. De rechtbank Amsterdam had op 26 augustus 2025 [appellant] in staat van faillissement verklaard, maar [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat zij inmiddels haar schuldeisers heeft betaald en een regeling heeft getroffen met de curator. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] op 17 november 2025 aan de curator heeft bevestigd dat alle vorderingen van de pensioenfondsen zijn voldaan en dat een bedrag van € 3.000,- aan de curator is betaald voor faillissementskosten. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden om [appellant] de gelegenheid te geven om aan haar verplichtingen te voldoen. Na bevestiging van de curator dat er een regeling is getroffen, heeft het hof geoordeeld dat niet langer sprake is van de toestand van opgehouden te betalen. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzet van [appellant] gegrond verklaard, met als gevolg de vernietiging van het faillissementsvonnis en de afwijzing van het inleidend verzoek van de pensioenfondsen. Het salaris van de curator is vastgesteld op € 13.707,41, dat ten laste van [appellant] komt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.359.816/01
zaak-/rekestnummer rechtbank : C/13/25/361-F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 november 2025
inzake
[appellant] .,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H.F.C. Hoogendoorn te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beide gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
Appellante wordt hierna [appellant] genoemd. Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk de pensioenfondsen genoemd en voor zover nodig afzonderlijk aangeduid met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij beroepschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 2 oktober 2025, in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2025, gewezen onder bovenvermeld zaaknummer, waarbij het door [appellant] gedane verzet tegen het (verstek)vonnis van 26 augustus 2025 ongegrond is verklaard (hierna: het bestreden vonnis). Bij laatstgenoemd vonnis, gewezen onder faillissementsnummer C/13/25/361F, is [appellant] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. A.E. de Vos, lid van genoemde rechtbank, tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. F.A.E. Diderich, advocaat te Amsterdam, als curator (hierna: de curator).
Op 23 oktober 2025 is ter griffie van het hof ingekomen het (ongedateerde) verslag over de stand van de boedel tevens inhoudende reactie op het beroepschrift, met bijlagen, van de curator.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 11 november 2025. Bij die behandeling zijn verschenen [naam] , bestuurder van [appellant] , bijgestaan door mr. Hoogendoorn voornoemd die het standpunt van zijn cliënte mondeling heeft toegelicht. Tevens is verschenen de curator die haar standpunt heeft toegelicht aan de hand van het hiervoor genoemde verslag. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. Tuithof voornoemd telefonisch aan de griffier bericht dat hij niet zal verschijnen ter zitting omdat partijen tot een regeling zijn gekomen in welk verband hij heeft verzocht de behandeling aan te houden totdat aan deze regeling uitvoering is gegeven. Partijen hebben - voor zover aanwezig - nadere informatie verstrekt en vragen van het hof beantwoord.
Het hof heeft kennisgenomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en het hiervoor genoemde verslag van de curator. Mr. Hoogendoorn en de curator hebben desgevraagd verklaard eveneens te beschikken over de genoemde stukken.
Mr. Hoogendoorn heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak aan te houden omdat [appellant] druk doende is de vorderingen van de schuldeisers te betalen en voor de faillissementskosten een regeling te treffen met de curator. Uiterlijk maandag 17 november 2025 te 12.00 uur zal het hof geïnformeerd worden waarna op 18 november 2025 arrest kan worden gewezen, aldus mr. Hoogendoorn.
Het hof heeft, gehoord hebbende de instemmende reactie van de curator en het hiervoor weergegeven verzoek van mr. Tuithof, de zaak pro forma aangehouden tot maandag 17 november 2025 te 12.00 uur teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen de vorderingen van de schuldeisers en de kosten van het faillissement te voldoen, althans zodanige betalingsregelingen daarvoor te treffen dat niet meer kan worden gezegd dat zij verkeert in de toestand van hebben opgehouden te betalen.
Bij brief van 17 november 2025 heeft mr. Hoogendoorn geschreven dat de vorderingen van de pensioenfondsen integraal zijn voldaan en dat inmiddels een bedrag van € 3.000,- aan de curator is betaald ter zake van de faillissementskosten. Teneinde met betrekking tot het restant van de faillissementskosten tot definitieve afspraken te komen met de curator en andere openstaande vorderingen te voldoen, heeft mr. Hoogendoorn het hof verzocht nader uitstel te verlenen tot donderdag 20 november 2025 te 17.00 uur.
Mr. Tuithof en de curator hebben desgevraagd verklaard in te stemmen met dit verzoek.
Bij e-mail van 18 november 2025 heeft het hof - mede gelet op de instemmende reacties van de wederpartij en de curator - het verzoek van [appellant] toegewezen in die zin dat [appellant] uiterlijk op donderdag 20 november 2025 te 12.00 uur het hof dient te berichten of zij alle schuldeisers heeft voldaan althans regelingen met hen heeft getroffen (inclusief de curator) en daarbij meegedeeld dat na laatstgenoemde datum en tijdstip nader uitstel (in beginsel) niet meer zal worden verleend waarna op 25 november 2025 arrest zal worden gewezen.
Bij e-mail van 19 november 2025 heeft mr. Tuithof, namens de pensioenfondsen, aan het hof geschreven “
dat de vorderingen van cliënten integraal zijn (naar het hof begrijpt:) voldaan. Dezerzijds bestaat geen bezwaar tegen vernietiging van het faillissement”.
Bij e-mail van 20 november 2025 heeft de curator aan het hof het volgende bericht:
“Hierbij bevestig ik dat voor de faillissementskosten een regeling is getroffen en dat ik instem met vernietiging van het faillissement. Bijgaand stuur ik u ook een concept salarisverzoek tot en met heden, met het verzoek de faillissementskosten van € 13.707,41 incl. btw op te nemen in het te wijzen arrest. Daarvan is een bedrag van € 3.000 reeds betaald.”
Bij e-mail van 20 november 2025 heeft mr. Hoogendoorn, namens [appellant] , aan het hof het volgende bericht:

De aanvrager van het faillissement is voldaan en met de curator is een regeling getroffen en beide partijen hebben u dat zelf al laten weten (…).”
Ten slotte is arrest bepaald op 25 november 2025.

2.Beoordeling

2.1.
Blijkens het verzoek tot faillietverklaring van 24 juli 2025 heeft Pensioenfonds Vervoer een bedrag van € 21.557,18 en [geïntimeerde 2] een bedrag van € 1.339,74 te vorderen van [appellant] , beide vorderingen ter zake van achterstallige pensioenpremies. Nadat [appellant] niet was verschenen, heeft de rechtbank bij (verstek)vonnis van 26 augustus 2025 [appellant] in staat van faillissement verklaard. Op het hiertegen gedane verzet heeft de rechtbank - nadat gebleken was dat [appellant] de vordering van [geïntimeerde 2] had voldaan - de behandeling van de zaak voor één week aangehouden teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen ook de vordering van Pensioenfonds Vervoer te voldoen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] de vordering van Pensioenfonds Vervoer en drie andere vorderingen onbetaald had gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank verkeerde [appellant] daarmee nog steeds in de toestand van opgehouden te betalen. De rechtbank heeft het door [appellant] gedane verzet tegen het vonnis van 26 augustus 2025 vervolgens ongegrond verklaard.
2.2.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 6, derde lid, Faillissementswet (Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en, zo een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Indien de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, dient de rechter in hoger beroep opnieuw te onderzoeken of aan de vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Uitgangspunt in een geding tot faillietverklaring is immers dat de rechter zijn beslissing baseert op de toestand ten tijde van zijn uitspraak (vgl. HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1058, NJ 2013/275, en HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:98, NJ 2014/61). Ook de vraag of is voldaan aan het vereiste dat de aanvrager van het faillissement een vordering op de schuldenaar heeft, dient de rechter te beantwoorden aan de hand van de toestand ten tijde van zijn uitspraak. Op dit uitgangspunt is in HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6204, NJ 2006/610, een nuancering aanvaard. Indien op een daartoe strekkende aanvraag een faillissement is uitgesproken, bepaalt de daarmee ingetreden toestand van faillissement de rechtspositie van alle schuldeisers. Daarbij past dat de appelrechter niet reeds gehouden is het vonnis van faillietverklaring te vernietigen op de enkele grond dat de schuldenaar stelt, en de aanvrager niet weerspreekt of zelfs erkent, dat het aan de rechter in eerste aanleg summierlijk gebleken vorderingsrecht van de aanvrager niet (meer) bestaat.
2.3.
[appellant] heeft in het beroepschrift met één grief betoogd dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd omdat zij met al haar schuldeisers tot overeenstemming zal komen, hetzij door betalingen van de openstaande vorderingen hetzij door het treffen van zodanige betalingsregelingen dat niet langer kan worden gezegd dat zij verkeert in de toestand van opgehouden te betalen. De grief slaagt. Daartoe is het volgende redengevend. Uit de hiervoor onder 1. weergegeven correspondentie van partijen en de curator blijkt genoegzaam dat naast de reeds betaalde vordering van [geïntimeerde 2] ook de vordering van Pensioenfonds Vervoer inmiddels is voldaan. De curator heeft voorts bericht dat de faillissementskosten tot een bedrag van € 3.000,- zijn voldaan en dat een regeling is getroffen voor het restant, zijnde een bedrag van € 10.707,41 (inclusief btw). Ook de overige vorderingen waaronder een (restant)vordering van de Belastingdienst van € 440,- ter zake van loonheffing, en een vordering van € 2.311,87 (inclusief btw) van notariskantoor [bedrijf 1] . ter zake van geleverde diensten, zijn blijkens overgelegde betalingsbewijzen en berichten van mr. Hoogendoorn en de curator voldaan. Daarmee zijn alle openstaande vorderingen betaald. Voor wat betreft de vorderingen van [bedrijf 2] . en [bedrijf 3] heeft de curator bevestigd dat die vorderingen niet ter verificatie bij haar zijn ingediend en mogelijk betrekking hebben op andere entiteiten zodat die vorderingen verder buiten beschouwing blijven.
2.4.
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat niet langer sprake is van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzet tegen het faillissementsvonnis van 26 augustus 2025 zal alsnog gegrond worden verklaard met als gevolg vernietiging van laatstgenoemd vonnis en afwijzing van het inleidend verzoek van de pensioenfondsen.
2.5.
Het salaris van de curator, dat is begroot op € 13.707,41 (inclusief btw), komt ten laste van [appellant] omdat dit volgt uit de met de curator getroffen regeling en het bovendien aan [appellant] is te wijten dat het faillissement is uitgesproken wegens het onbetaald laten van de vordering van [geïntimeerde 1] en [appellant] eerst gedurende het hoger beroep tot betaling van alle openstaande vorderingen is overgegaan, een en ander zoals hiervoor overwogen.

3.Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van 24 september 2025 en doet opnieuw recht:
- verklaart het verzet gegrond;
- vernietigt het vonnis van 26 augustus 2025, gewezen onder faillissementsnummer C/13/25/361 F,
- wijst het inleidend verzoek van de pensioenfondsen af;
- stelt het salaris van de curator – inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting – vast op € 13.707,41;
- brengt dit bedrag ten laste van [appellant] ;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, D.J. Oranje en D.L.M.T. Dankers-Hagenaars en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.