In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsverklaring van [appellant]. De rechtbank Amsterdam had op 26 augustus 2025 [appellant] in staat van faillissement verklaard, maar [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat zij inmiddels haar schuldeisers heeft betaald en een regeling heeft getroffen met de curator. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] op 17 november 2025 aan de curator heeft bevestigd dat alle vorderingen van de pensioenfondsen zijn voldaan en dat een bedrag van € 3.000,- aan de curator is betaald voor faillissementskosten. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden om [appellant] de gelegenheid te geven om aan haar verplichtingen te voldoen. Na bevestiging van de curator dat er een regeling is getroffen, heeft het hof geoordeeld dat niet langer sprake is van de toestand van opgehouden te betalen. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzet van [appellant] gegrond verklaard, met als gevolg de vernietiging van het faillissementsvonnis en de afwijzing van het inleidend verzoek van de pensioenfondsen. Het salaris van de curator is vastgesteld op € 13.707,41, dat ten laste van [appellant] komt.