Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
2.[appellant 2] ,
3.[appellant 3] ,
4.[appellant 4] ,
1.. [geïntimeerde 1] ,
2.[geintimeerde] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
- ouderdomspensioen,
- nabestaandenpensioen,
- wezenpensioen,
- bijzonder weduwen-/weduwnaarspensioen,
- pensioenaanspraken vastgesteld in verband met tussentijdse beëindiging
- ingegane nabestaandenpensioenen,
- ingegane bijzondere weduwen-/weduwnaarspensioenen,
- ingegane wezenpensioenen.
4.Beoordeling
uit het onderstaande blijkt” dat de garantieregeling (van [geintimeerde] ) overeenkomt met de pensioenregeling (van PMT). Dit wordt verder in de regeling nader uitgewerkt in o.m. artikel 4, lid 1 (zie 3.6) dat vermeldt dat de pensioenaanspraken op basis van de [geintimeerde] -regeling ‘
gelijk zijn aan’ de aanspraken die bij deelneming aan de PMT-regeling zouden worden verkregen. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof zonneklaar dat beoogd is dat beide regelingen tot gelijke pensioenrechten en aanspraken zouden leiden. Deze bedoeling impliceert daarmee tevens dat beoogd is om de pensioenuitkeringen gelijk te laten zijn, zoals door de kantonrechter dus terecht is vastgesteld. Dat in feite de pensioenen van appellanten in de jaren 2013 tot 2022 hoger zijn geweest vloeit niet zozeer voort uit de tekst van de beide regelingen zelf, maar uit het wettelijk verbod voor [geïntimeerde 1] (die de [geintimeerde] -regeling uitvoert) om de pensioenen te korten, zoals PMT in 2013 en 2014 wel heeft gedaan (omdat dit verbod voor PMT als pensioenfonds niet gold). Omdat het wettelijk verbod van artikel 134 Pensioenwet voor [geïntimeerde 1] onverkort gold, kon en mocht [geïntimeerde 1] in 2013 en 2014 de bedoeling van de pensioenregeling (‘gelijk op blijven lopen’) niet volgen en heeft zij de [geintimeerde] -pensioenen niet gekort, zoals bij de PMT-pensioenen dus wel gebeurde. Aan de bedoeling van de [geintimeerde] -regeling deed dit weliswaar afbreuk, maar [geïntimeerde 1] kon en mocht niet anders, waarvan de deelnemers aan de [geintimeerde] -regeling bovendien dus hebben geprofiteerd. De bedoeling van de regeling is dus hier niet gerealiseerd, maar daarmee op zichzelf niet gewijzigd of verdwenen. De kantonrechter heeft dit uitgangspunt dan ook terecht vastgesteld. Het eerste onderdeel van de eerste grief faalt.
de pensioenen jaarlijks op 1 januari worden verhoogd in dezelfde mate als waarin het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid daartoe overgaat’ (zie 3.7). Deze slotzin van de samenvatting van de ‘wijze’ van indexering verwijst onmiskenbaar naar de ‘bron’ van de mate van verhoging, zijnde het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid, dat daarover zal besluiten. De andersluidende zin die appellanten aan de samenvatting geven verdraagt zich niet met die verwijzing naar de externe bron van besluitvorming. Ook het tweede onderdeel van de eerste grief faalt daarom.
mede beheerst worden door hetgeen de werkgever en de verzekeraar overeenkomen’ (Prod. 4 bij Dagvaarding Eerste Aanleg). Daarmee staat vast dat appellanten er niet op mochten vertrouwen dat de indexeringsregeling uit de PMT-/ [geïntimeerde 1] -pensioenregeling ‘automatisch’ dan wel op enige andere (niet gestelde) grondslag van toepassing zou zijn op de (huidige) excedentregeling. De huidige excedentregeling 2006 kan geacht worden een (latere) invulling van die overeenkomst tussen werkgever en verzekeraar te zijn. De slotsom luidt dat appellanten onvoldoende hebben gesteld om de PMT-indexeringsregeling van toepassing te laten zijn op de excedentregeling, zodat het hof niet toekomt aan het bewijsaanbod van appellanten dat zij die laatste regeling niet geaccepteerd zouden hebben (wat daar verder ook van zij).
Bovendien betwisten appellanten stellig dat er geen overrente is, hetgeen zij in eerste aanleg ook hebben betwist, zie de een na laatste zin van de pleitnota van appellanten.”. Omdat de kantonrechter had geoordeeld dat appellanten de stelling dat er geen overrente gerealiseerd is onvoldoende hadden betwist, beoordeelt het hof deze summiere opmerking van appellanten zekerheidshalve als een (‘verborgen’) grief en zal het hof deze grief beoordelen.
Nergens in de pensioentoezegging staat dat het excedente pensioen afhankelijk is van overrente. Al zou dat er wel staan – quod non – dan is geen bewijs door gedaagden geleverd dat er geen overrente is om de indexatie te betalen.". [geïntimeerde 1] heeft daarover in hoger beroep opgemerkt dat deze betwisting ‘geheel ongemotiveerd’ is (MvA 4.50) en vervolgens zelf toegelicht hoe deze overrente berekend dient te worden, onder verwijzing naar bijlagen (vgl. MvA 4.51-4.58 met bijlagen). Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben appellanten een akte na memories van antwoord mogen nemen. Daarin gaan zij wel in op de excedentregeling, maar volstaan zij op te merken dat zij nooit bericht hebben ontvangen over een depot met overrente (#11). Daarmee kan het hof niet anders dan vaststellen dat appellanten onvoldoende gemotiveerd verweer hebben gevoerd tegen de gespecificeerde stellingen van [geïntimeerde 1] met betrekking tot de niet gerealiseerde overrente. Ook deze grief faalt daarom.