ECLI:NL:GHAMS:2025:3250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
23-003482-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langlopende procedure over internationale fraude met valutahandel beëindigd door procesafspraken

Op 5 december 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2021. De zaak betreft een langlopende procedure over internationale fraude met valutahandel, waarbij de verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en een beroepsverbod van drie jaar opgelegd. In hoger beroep zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte, waarbij de verdachte heeft ingestemd met de bewezenverklaring en de kwalificatie van de feiten. Het openbaar ministerie vorderde een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, en het hof heeft deze strafeis overgenomen. De verdachte heeft zijn volledige medewerking verleend aan het schadeherstel van de benadeelden, die voor meer dan 95% zijn gecompenseerd. Het hof heeft de gemaakte procesafspraken overgenomen, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beleggingsfraude en oplichting, waarbij aanzienlijke schade is aangericht aan een internationale groep slachtoffers. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij onder het receivership vallen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in strafprocedures en de impact van procesafspraken op de afdoening van strafzaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003482-21
datum uitspraak: 5 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-996515-12 (zaaksdossier Cayenne) en 15-996500-16 (zaaksdossier Panamera) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer
15-996515-12 (zaaksdossier Cayenne) onder 2 tenlastegelegde (medeplegen van) verduistering en het in de zaak met parketnummer 15-996500-16 (zaaksdossier Panamera) onder 1 tenlastegelegde, voor zover dit ziet op (medeplegen van) oplichting van [persoon] . Wat betreft laatstgenoemd feit, gaat het hof gaat uit van een impliciet cumulatieve tenlastelegging.
Tegen dit vonnis is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld, waardoor het hoger beroep zich ook richt tegen de vrijspraken. Gelet op artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze vrijspraken geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 en 23 september 2022, 4 en 11 maart 2025, 18 en 21 november 2025 en 5 december 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft eveneens hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht, waaronder begrepen de door procespartijen ondertekende procesafspraken van 10 februari 2025 en het door hen ondertekende addendum op die overeenkomst van 28 februari 2025.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen,
- met dien verstande dat het hof de zinsnede “
telkens ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om” in de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 15-996500-16 onder 1 primair tenlastegelegde als kennelijke misslag zal verwijderen, nu dit feit, gezien ook de rest van de tenlastelegging, de bewezenverklaring en de kwalificatie ‘medeplegen van oplichting’, onmiskenbaar ziet op het voltooide feit; en
- met uitzondering van de straf, de beslissingen op het beslag en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd, te weten [1] : [benadeelde 1] ,
[benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] en (de erven van) [benadeelde 14] , in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

Inhoud van de procesafspraken

De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland op 28 oktober 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld. Daarnaast is aan de verdachte een beroepsverbod opgelegd voor de periode van 3 jaren en is de openbaarmaking van het vonnis gelast. Ook is de verbeurdverklaring van diverse goederen bevolen, zijn de buitenlandse partijen die in het
receivershipvallen niet-ontvankelijk verklaard en zijn beslissingen genomen over twee Nederlandse benadeelde partijen ( [benadeelde 10] en [benadeelde 14] ) die buiten het
receivershipzouden vallen.
Op 9 en 23 september 2022 hebben in hoger beroep regiezittingen bij het hof plaatsgevonden, waarbij getuigenverzoeken zijn toegewezen. Met het oog op het horen van een deel van de getuigen ( [getuige 1] ,
[getuige 2] en [getuige 3] ), heeft het hof de zaak verwezen naar het kabinet van de raadsheer-commissaris en zijn rechtshulpverzoeken uitgegaan naar Australië en de Verenigde Staten. De getuigen in Australië en de Verenigde Staten zijn uiteindelijk niet gehoord.
Op 10 februari 2025 - met daarop een addendum van 28 februari 2025 - zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman. Deze procesafspraken zijn op schrift gesteld, door de advocaat-generaal en door de verdachte ondertekend en op 2 maart 2025 door het openbaar ministerie aan het hof verstrekt.
Het openbaar ministerie en de verdachte zijn - samengevat en voor zover van belang- tot de volgende procesafspraken gekomen:
- het openbaar ministerie en de verdachte aanvaarden de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan zoals door de rechtbank is bepaald in het vonnis van 28 oktober 2021;
- het openbaar ministerie zal ter terechtzitting een gevangenisstraf vorderen voor de duur van 40 maanden waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- het openbaar ministerie zal vorderen dat overeenkomstig het vonnis van de rechtbank de vorderingen van 9 in het buitenland wonende benadeelden, die zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd, opnieuw niet-ontvankelijk worden verklaard;
- het openbaar ministerie zal vorderen dat de vorderingen van twee in Nederland woonachtig benadeelden, [benadeelde 14] en [benadeelde 10] , beperkt worden tot 5% van het door hen ingelegde bedrag, alsmede de door de rechtbank toegewezen wettelijke rente vanaf 4 november 2021 en de aan benadeelde [benadeelde 14] toegewezen proceskosten van € 40.320,09;
- het openbaar ministerie zal de inbeslaggenomen horloges, waarvoor de verdachte een zekerheidstelling aan het openbaar ministerie heeft overgemaakt, aan de verdachte retourneren en verbeurdverklaring vorderen van de overige inbeslaggenomen goederen, zoals opgenomen in de aan de overeenkomst tot procesafspraken gehechte beslaglijst;
- de verdachte heeft toegezegd af te zien van de ingediende en toegewezen onderzoekswensen en geen nieuwe onderzoekswensen in te dienen;
- de verdachte zal het beroepsverbod accepteren, zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank;
- de verdachte zal blijvend zijn volledige medewerking verlenen aan het
receivership;
- de verdachte zal geen cassatie instellen en zal het hof vragen een straf op te leggen overeenkomstig de vordering van het openbaar ministerie.
Voornoemde afspraken zijn gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat het gerechtshof de procesafspraken aanvaardt.
Ter terechtzitting van 4 maart 2025 is het hof door de verdediging en de advocaat-generaal verzocht overeenkomstig de procesafspraken te beslissen. Het hof heeft op die zitting de procesafspraken met de verdediging en de advocaat-generaal besproken, maar vooralsnog geen termen aanwezig geacht deze te volgen. Bij het hof bestond behoefte aan meer duidelijkheid over de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de benadeelde partijen. Vervolgens heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak een aanvang genomen, waarbij ook een getuige ( [getuige 4] ) ter zitting is gehoord. Het hof heeft op die zitting beslist dat onaannemelijk wordt geacht dat de eerder toegewezen getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] binnen aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord en het aanhoudingsverzoek van de verdediging met het oog op het horen van deze getuigen afgewezen. Na onderbreking van het onderzoek ter zitting op 4 maart 2025 en de hervatting daarvan op 11 maart 2025 is het onderzoek op laatstgenoemde datum alsnog aangehouden, omdat geen advocaat-generaal beschikbaar was voor de (verdere) inhoudelijke behandeling.
Vervolgens is de zaak nader inhoudelijk behandeld op 18 en 21 november 2025. Partijen zijn op die zitting tot een aanpassing van de procesafspraken gekomen, in die zin dat is overeengekomen dat ook de benadeelde partijen [benadeelde 10] en (de erven van) [benadeelde 14] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat zij ook onder het
receivershipvallen.
Het openbaar ministerie heeft op die zitting primair ingestemd met de procesafspraken en subsidiair bewezenverklaring gevorderd overeenkomstig de procesafspraken, maar met een andere strafoplegging dan in de procesafspraken is vermeld. De verdediging heeft primair verzocht de procesafspraken te volgen en subsidiair inhoudelijk verweer gevoerd.
Het hof heeft ter zitting meegedeeld bij einduitspraak te beslissen over het al dan niet volgen van de procesafspraken.

Beoordeling van de procesafspraken

Procedurele waarborgen
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2025 is de korte inhoud van de procesafspraken voorgehouden en is die inhoud en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht. De verdachte was, voorzien van rechtsbijstand, op deze zitting aanwezig. Op basis van de op de terechtzitting door de verdachte afgelegde verklaringen heeft het hof vastgesteld dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, en daar akkoord mee te gaan. Het hof stelt vast dat de verdachte dit op de terechtzitting van 18 november 2025 heeft bevestigd, in aanwezigheid van zijn raadsman.
Gelet op het voorgaande komen de procesafspraken voor een beoordeling door het hof in aanmerking.
Inhoudelijke beoordeling
In hoger beroep is het mogelijk dat partijen procesafspraken maken over de afdoening van een strafprocedure. Dergelijke afspraken kunnen aansluiten bij het karakter van het voortbouwend appel. Het is echter aan het hof om te beoordelen of die overeengekomen afdoening in het voorliggende geval passend is. De procesafspraken komen er in de kern op neer dat de verdachte het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf, gelet op de aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, reeds heeft uitgezeten en (vooralsnog) niet terug hoeft naar de gevangenis. Het Openbaar Ministerie en de verdachte hebben daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte ook 20 maanden een enkelband heeft gedragen, waarbij beperkende voorwaarden van toepassing waren.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of deze bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of is voldaan aan de vereisten van de artikelen 348 en 350 Sv en of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in die artikelen genoemde vraagpunten.
In dit geval zijn de procesafspraken pas in een laat stadium, na de regiefase in hoger beroep, gemaakt. Het hof achtte zich aanvankelijk ook onvoldoende voorgelicht over de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de (vorderingen van de) benadeelde partijen. Met name de stand van zaken wat betreft de terugbetaling aan de slachtoffers in onderhavige internationale beleggingsfraudezaak was een belangrijk aspect in het kader van de beoordeling, waarover pas ter zitting van 18 en 21 november 2025 voldoende duidelijkheid kwam. Het voordeel van het maken van procesafspraken is, vanwege het late stadium van de procedure en het inmiddels al gedane onderzoek in hoger beroep, derhalve relatief beperkt.
Het hof hecht bij de beoordeling van de procesafspraken echter groot belang aan het feit dat de slachtoffers in deze zaak, mede door medewerking van de verdachte, inmiddels voor meer dan 95% van hun inleg zijn gecompenseerd.
Het hof neemt verder in aanmerking dat sprake is van (zeer) oude feiten, daterend uit 2011, 2012 en 2015. Er is sprake van een langlopende procedure die, wanneer de procesafspraken worden gevolgd, tot een einde komt.
Gelet op al het voorgaande, en met inachtneming van hetgeen hierna zal worden overwogen, is het hof van oordeel dat van het afdoeningsvoorstel niet kan worden gesteld dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof zal daarom de gemaakte procesafspraken overnemen.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor de zaak met parketnummer 15-996515-12 onder 1 en 3 primair tenlastegelegde en in de zaak met parketnummer
15-996500-16 onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld. Tevens is een beroepsverbod voor de duur van drie jaren opgelegd en is openbaarmaking van het vonnis gelast.
De advocaat-generaal heeft primair, op basis van de tussen haar en de verdediging overeengekomen procesafspraken, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daarnaast oplegging van een beroepsverbod zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft zich primair eveneens op het standpunt gesteld dat de overeengekomen procesafspraken gevolgd dienen te worden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof stelt voorop dat het in beginsel aansluiting zoekt bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij een in procesafspraken overeengekomen strafeis die (in grotere mate) afwijkt van de oriëntatiepunten, is inzicht in de redenen hiervoor noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de voorgestelde straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. Daarbij weegt mee dat de overeengekomen strafoplegging in redelijke verhouding moet staan tot straffen die in soortgelijke zaken, waarvoor geen procesafspraken zijn gemaakt, worden opgelegd.
De LOVS-oriëntatiepunten hanteren bij een benadelingsbedrag van 1 miljoen euro als uitgangspunt 24 maanden gevangenisstraf. In dit geval is het benadelingsbedrag van de fraude vele malen hoger en worden de navolgende omstandigheden in strafverzwarende zin meegewogen, waarbij het hof grotendeels aansluit bij de overwegingen van de rechtbank.
De verdachte heeft zich in twee periodes schuldig gemaakt aan beleggingsfraude bij de handel in valuta. Met name in het zaaksdossier Cayenne heeft dit langere tijd plaatsgevonden en door de verdachte en zijn medeverdachte werd op georganiseerde wijze, via (achtereenvolgens) hun organisaties [organisatie 1] en [organisatie 2], misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hun klanten in deze organisaties meenden te mogen stellen. Terwijl al van tevoren een heimelijke afspraak bestond die ertoe strekte dat de beleggers bij de handel in valuta enkel verlies zouden kunnen lijden, hebben de verdachte en zijn medeverdachte hun klanten ertoe bewogen aanzienlijke bedragen in te leggen. Daarvan hebben de verdachte en zijn Nederlandse medeverdachte, samen met hun Amerikaanse mededaders [getuige 2] en [getuige 1] , op grote schaal geprofiteerd. De rol van de verdachte bij deze fraude waardeert de rechtbank, gelet op alle omstandigheden, als gelijkwaardig aan die van de Nederlandse medeverdachte.
Bij het werven van klanten voor hun frauduleuze activiteiten hebben de verdachte en zijn medeverdachte samengewerkt met personen in diverse landen, als gevolg waarvan een internationale groep slachtoffers is benadeeld. Deze beleggers zijn door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte ernstig gedupeerd. Het witwassen van de opbrengsten uit hun criminele handelingen hebben de verdachte en zijn medeverdachte vervolgens zeer geraffineerd uitgevoerd, door het geld weg te sluizen via een serie van overboekingen langs een netwerk van internationale vennootschappen. Een deel van deze overboekingen leken legitiem doordat deze werd verricht op basis van onderliggende overeenkomsten die ogenschijnlijk bonafide leken, maar feitelijk vals waren. De totale financiële schade in het zaaksdossier Cayenne liep aanvankelijk in de tientallen miljoenen euro’s. De verdachte en zijn medeverdachte hebben aldus – uitsluitend gedreven door eigen financieel gewin – enorme schade aangericht. Tevens hebben de verdachte en zijn medeverdachte door hun handelen het vertrouwen geschonden dat men in het algemeen moet kunnen stellen in (verkopers van) financiële producten en het financiële handelsverkeer.
Daarbij komt dat de verdachte, terwijl hij in een schorsing liep van zijn voorlopige hechtenis in het zaaksdossier Cayenne, zich in het zaaksdossier Panamera, zij het op veel kleinere schaal, opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van beleggers in de valutahandel.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdachte
– volgens zijn strafblad van 6 november 2025 - na de bewezenverklaarde feiten niet is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Daarnaast heeft de verdachte zijn volledige medewerking verleend aan het r
eceivership [2] , in het bijzonder door zeer recent forse geldbedragen van rekeningen in Marokko, waarop het conservatoir beslag was opgeheven, over te laten maken naar het
receivership.Aldus heeft de verdachte medewerking verleend aan het schadeherstel van de benadeelden. Onder meer door deze medewerking zijn de slachtoffers in de zaak Cayenne voor meer dan 95% gecompenseerd, zoals hiervoor reeds overwogen. Dat de verdachte heeft meegewerkt om het leed van de slachtoffers zo veel mogelijk ongedaan te maken, vindt het hof belangrijk bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Ook houdt het hof er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft toegegeven dat hij zich destijds enkel liet leiden door zijn hebzucht. Hij ziet (inmiddels) het laakbare van zijn handelen in.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de verdachte, nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst, nog gedurende 20 maanden onder elektronisch toezicht heeft gestaan, met beperkende voorwaarden.
Overschrijding redelijke termijn
Sinds de bewezenverklaarde feiten in onderzoek Cayenne (2011 en 2012) en Panamera (2015) zijn circa 15 respectievelijk 10 jaar verstreken en is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM fors overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. In dit geval is de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden. De verdachte is in onderzoek Cayenne op 11 september 2012 in verzekering gesteld en in onderzoek Panamera op 21 maart 2016. De rechtbank heeft op 28 oktober 2021 vonnis gewezen. De verdachte heeft daartegen op 9 november 2021 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 5 december 2025 arrest wijst.
Uitgaande van de inverzekeringstelling in onderzoek Cayenne als aanvangsdatum van de overschrijding van de redelijke termijn is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van 7 jaren en 1 maand en in hoger beroep van 2 jaren en 1 maand, uitgaande van twee jaar per instantie. In dit geval zijn er redenen die een langere behandelduur dan 2 jaar per instantie rechtvaardigen, te weten de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak Cayenne. Het internationale karakter van het verrichte onderzoek weegt mee omdat door rechtshulpverzoeken een groot aantal in het buitenland verblijvende getuigen dienden te worden gehoord. Dit geldt ook voor het onderzoek naar de gecompliceerde geldstromen via een netwerk van buitenlandse entiteiten. Ook het feit dat de verdachte na de feiten in onderzoek Cayenne is doorgegaan met soortgelijke feiten in onderzoek Panamera, speelt een rol. Gelet hierop is het hof van oordeel dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een jaar extra kan worden gerekend voor de behandelduur, zodat de overschrijding neerkomt op 6 jaren en 1 maand in eerste aanleg, respectievelijk 1 jaar en 1 maand in hoger beroep.
Dit alles leidt ertoe dat het hof tot het oordeel komt dat de in de procesafspraken overeengekomen strafeis in zoverre in redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten. Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte een gevangenisstraf opleggen conform de procesafspraken.
Het hof ziet verder aanleiding om de verdachte, naast deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf, conform de procesafspraken, een beroepsverbod op te leggen. De (eerdere onherroepelijke) veroordeling van de verdachte ter zake van (onder andere) beleggingsfraude, evenals het feit dat hij tijdens een schorsing in onderzoek Cayenne is doorgegaan met soortgelijke feiten in onderzoek Panamera, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof in samenhang met het bewezenverklaarde en de ernst daarvan dat de verdachte voor de duur van 3 jaren wordt ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep waarin de verdachte de misdrijven heeft begaan.

Vordering van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] en (de erven van) [benadeelde 14] hebben zich in eerste aanleg gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding als gevolg van de feiten in zaaksdossier Cayenne. In hoger beroep hebben deze benadeelde partijen zich opnieuw gevoegd.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10] toegewezen tot een bedrag van
€ 91.559, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14] is door de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 454.897,89, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De overige benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De rechtbank heeft in dat kader overwogen dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en daarbij gewezen op de complexiteit van de vorderingen en het
receivershipwaarbinnen de benadeelde partijen vallen, welk
receivershipreeds voorziet in een effectief compensatiemechanisme buiten het strafproces.
Nu ter zitting bij het hof is gebleken dat ook [benadeelde 10] en (de erven van) [benadeelde 14] onder het receivership vallen, zullen zij, ook overeenkomstig de op dit punt ter zitting van 18 en 21 november 2025 aangepaste procesafspraak tussen partijen, niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
Beslag
De aan de verdachte toebehorende horloges onder nummer 3, 32 en 34 op de aan de procesafspraken gehechte lijst met in beslag genomen voorwerpen, voor welke horloges de verdachte een zekerheidsstelling heeft verstrekt, zullen overeenkomstig de procesafspraken aan de verdachte worden geretourneerd.
De overige in beslag genomen voorwerpen op voornoemde lijst behoren aan de verdachte toe of kunnen door de verdachte geheel of ten dele ten eigen bate worden aangewend. Zij zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het in de zaak met parketnummer 15-996515-12 (zaaksdossier Cayenne) onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde zijn verkregen. Deze voorwerpen zullen daarom, met in achtneming van de procesafspraken, worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 33, 33a, 45, 47, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-996515-12 onder 2 tenlastegelegde en de in de zaak met parketnummer 15-996500-16 onder 1 impliciet cumulatief tenlastegelegde (medeplegen van) oplichting, dan wel de poging daartoe, van [persoon]
.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch enkel ten aanzien van de straf, de beslissingen ten aanzien van het beslag en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] en (de erven van) [benadeelde 14] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
24 (vierentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van handelaar in financiële producten, met inbegrip van valuta en cryptovaluta, al dan niet als bestuurder van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap voor de duur van 3 (drie) jaren.
Vordering van de benadeelde partijen[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] en (de erven van) [benadeelde 14] .
Verklaart deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partijen de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
het beslag onder nummers. 5, 6, 7, 8, 10, 19, 20, 21, 24, 25, 28, 29, 30, 31 en 33 zoals opgenomen in de aan de overeenkomst tot procesafspraken aangehechte beslaglijst en achter dit arrest gevoegd.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
het beslag onder nr. 3, 32 en 34 zoals opgenomen in de aan de overeenkomst tot procesafspraken aangehechte beslaglijst en achter dit arrest gevoegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2025.

Voetnoten

1.De benadeelde partij [benadeelde 15] heeft in hoger beroep wel een wensenformulier retour gezonden, maar daarop aangegeven dat hij zijn vordering vermindert met het volledige bedrag dat hij eerder had geclaimd, omdat zijn verlies inmiddels op passende wijze is vergoed (‘suitably reimbursed for my loss’). Het hof stelt daarom vast dat hij zich niet opnieuw heeft gevoegd in hoger beroep, zodat geen beslissing op deze vordering voorligt. De volgende 10 in het buitenland wonende partijen hebben zich opnieuw gevoegd: [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] en [benadeelde 13] . Daarnaast hebben zich 2 in Nederland wonende benadeelde partijen opnieuw gevoegd: [benadeelde 10] en (de erven van) [benadeelde 14] .
2.Dit receivership vloeit voort uit een