In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw is uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend. De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt om het verzoek tot echtscheiding af te wijzen en het huurrecht aan hem toe te kennen. De vrouw is het eens met de beschikking van de rechtbank en verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.
De man heeft op 17 juli 2025 hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft op 7 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 20 oktober 2025 zijn beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De man heeft zijn verzoek tot echtscheiding ingetrokken, waardoor het hof de man niet-ontvankelijk verklaart in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding.
Het hof overweegt dat beide partijen een groot belang hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning, maar komt tot de conclusie dat het huurrecht aan de vrouw moet worden toegekend. Dit is voornamelijk gebaseerd op de ernst van de gezondheidsklachten van de vrouw, die door medische stukken zijn onderbouwd. De man heeft zijn gezondheidsklachten niet met bewijsstukken onderbouwd. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank, voor zover het huurrecht aan de vrouw is toegekend, en wijst het verzoek van de man af.