ECLI:NL:GHAMS:2025:3431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
23-002047-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling voorhanden hebben cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord op drie slachtoffers, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij en zijn medeverdachten op de plaats delict aanwezig waren tijdens de aanslag. De verdachte had wel een aansturende rol in de voorbereiding van de aanslag, maar deze gedragingen waren van onvoldoende gewicht om te spreken van medeplegen van de poging tot moord. Daarnaast werd de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van cocaïne, waarbij het hof oordeelde dat hij op 16 juni 2021 in een woning in [plaats 1] 193 gram cocaïne opzettelijk aanwezig had. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, maar het hof matigde deze straf met een week vanwege de schending van het recht op een redelijke termijn van berechting. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002047-22
datum uitspraak: 18 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-995016-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in [PI] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 20, 21, 27 november en 4 december 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op 16 maart 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte (en zijn mededader(s)) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, tezamen en in vereniging, op 16 maart 2019 te Amstelveen, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapens richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 1] hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 16 maart 2019, te Aalsmeer, Amstelveen, [plaats 7] , [plaats 3] , [plaats 1] en/of elders in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, door misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen, inlichtingen en/of gelegenheid, te weten door:
  • aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en/of een of meer (vlucht)auto’s ter beschikking te stellen,
  • aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een opdracht en/of instructies te geven over een te plegen moord,
  • aan het WhatsApp account [bijnaam medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) tekst- en voicebericht(en) te sturen met als inhoud: ‘Je moet ready zijn’, ‘Wij nemen over’, ‘En dan zet ik jullie daar’, ‘Jullie moeten doen’ en/of ‘Hun zelf doen het huiswerk/voorwerk. Het huiswerk’, althans woorden van soortgelijke strekking,
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen met zijn/een auto te vervoeren, af te zetten en/of op te halen bij/in de buurt van de (latere) plaats-delict en/of de locatie van die (vlucht)auto(’s),
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen informatie te geven over [slachtoffer 1] , de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] en/of de auto van die [slachtoffer 1] ,
  • een of meer vuurwapens met munitie te geven aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen,
  • [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een (groot) geldbedrag in het vooruitzicht te stellen, als betaling voor hun aandeel in de (poging) moord en/of na de poging zorg dragen voor of te bemiddelen bij het verrichten van betalingen aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of de andere persoon/personen;
2.
primair
hij op 16 maart 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte (en zijn mededader(s)) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapens richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, tezamen en in vereniging, op 16 maart 2019 te Amstelveen, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapens richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 2] hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of meer anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 16 maart 2019, te Aalsmeer, Amstelveen, [plaats 7] , [plaats 3] , [plaats 1] en/of elders in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, door misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen, inlichtingen en/of gelegenheid, te weten door:
  • aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en/of een of meer (vlucht)auto’s ter beschikking te stellen,
  • aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een opdracht en/of instructies te geven over een te plegen moord,
  • aan het WhatsApp account [bijnaam medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) tekst- en voicebericht(en) te sturen met als inhoud: ‘Je moet ready zijn’, ‘Wij nemen over’, ‘En dan zet ik jullie daar’, ‘Jullie moeten doen’ en/of ‘Hun zelf doen het huiswerk. Het huiswerk’, althans woorden van soortgelijke strekking,
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen met zijn/een auto te vervoeren, af te zetten en/of op te halen bij/in de buurt van de (latere) plaats-delict en/of de locatie van die (vlucht)auto(’s),
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen informatie te geven over [slachtoffer 1] , de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] en/of de auto van die [slachtoffer 1] ,
  • een of meer vuurwapens met munitie te geven aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen,
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een (groot) geldbedrag in het vooruitzicht te stellen, als betaling voor hun aandeel in de (poging) moord en/of na de poging zorg te dragen voor of te bemiddelen bij het verrichten van betalingen aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of de andere persoon/personen;
3.
primair
hij op 16 maart 2019 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte (en zijn mededader(s)) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapens richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 3] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen, tezamen en in vereniging, op 16 maart 2019 te Amstelveen, ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een of meer vuurwapens richting en/of op het lichaam van [slachtoffer 3] hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 16 maart 2019, te Aalsmeer, Amstelveen, [plaats 7] , [plaats 3] , [plaats 1] en/of elders in Nederland, al dan niet door tussenkomst van een of meer anderen, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, door misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen, inlichtingen en/of gelegenheid, te weten door:
  • aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een mobiele telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer 1] en/of een of meer (vlucht)auto’s ter beschikking te stellen,
  • aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een opdracht en/of instructies te geven over een te plegen moord,
  • aan het WhatsApp account [bijnaam medeverdachte 2] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ) tekst- en voicebericht(en) te sturen met als inhoud: Je moet ready zijn’, ‘Wij nemen over’, ‘En dan zet ik jullie daar’, ‘Jullie moeten doen’ en/of ‘Hun zelf doen het huiswerk. Het huiswerk’,, althans woorden van soortgelijke strekking,
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen met zijn/een auto te vervoeren, af te zetten en/of op te halen van bij/in de buurt van de (latere) plaats-delict en/of de locatie van die (vlucht)auto(’s),
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen informatie te geven over [slachtoffer 1] , de verblijfplaats van die [slachtoffer 1] en/of de auto van die [slachtoffer 1] ,
  • een of meer vuurwapens met munitie te geven aan voornoemde [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen,
  • [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of de andere persoon/personen een (groot) geldbedrag in het vooruitzicht te stellen, als betaling voor hun aandeel in de (poging) moord en/of na de poging zorg te dragen voor of te bemiddelen bij het verrichten van betalingen aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of de andere persoon/personen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2019 tot en met 16 maart 2019, te Aalsmeer, Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III en/of categorie II van de Wet Wapens en Munitie en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
5.
hij op 16 juni 2021 te [plaats 1] (in een woning aan de [adres 1] ), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 193 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 5, de strafoplegging en het beslag en ook de motivering van de vrijspraken wordt vervangen door een andere motivering. Een gedeeltelijk bevestiging van het vonnis zou een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen opleveren.

Herhaald verzoek / beroep op artikel 6 EVRM

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 20 november 2025 verzoeken gedaan tot, samengevat, (i) nader onderzoek naar het DNA-spoor dat is aangetroffen op de kentekenplaat in de Renault Captur (hierna: de Captur) die – zoals hierna zal worden toegelicht – bij de aanslag op [slachtoffer 1] en zijn gezin is gebruikt, om vast te stellen of er mogelijk wel een match is. Als dit het geval blijkt te zijn, dan dient (ii) de donor van dit spoor te worden achterhaald om (iii) deze vervolgens via een rechtshulpverzoek als getuige te doen horen.
Ter terechtzitting van 21 november 2025 heeft het hof deze verzoeken afgewezen. Daarbij heeft het hof de volgende omstandigheden betrokken.
- Op de kentekenplaat die is aangetroffen in de Captur achter de bestuurdersstoel is tijdens het politieonderzoek op 13 mei 2019 een DNA-profiel veiliggesteld.
- Bij brief van 10 november 2025 heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan de politie en het Openbaar ministerie bericht dat het DNA-profiel in het kader van de op het verdrag van Prüm gebaseerde EU-raadsbesluiten is vergeleken met een aantal buitenlandse DNA-databanken. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van een persoon uit Frankrijk. In de brief heeft het NFI opgemerkt dat bij een DNA-vergelijking op basis van het Verdrag van Prüm de geslachtskenmerken – en dus ook de vraag in hoeverre die kenmerken matchen – niet worden betrokken.
- In een e-mail van 14 november 2025 heeft het Franse Interpol aan het Nederlandse Interpol bericht dat een verschil bestaat met betrekking tot het zogenoemde amelogenine-gen van het Franse profiel (namelijk X,X, dus vrouwelijk) en dat van het Nederlandse profiel (X,Y, dus mannelijk). In de e-mail zijn de persoonsgegevens van de donor van het Franse profiel (en die van haar ouders) vermeld. Op basis van deze informatie staat vast dat het Franse DNA-profiel van een vrouw is.
- Bij e-mail van 19 november 2025 heeft het Franse Interpol aanvullend aan het Nederlandse Interpol bericht dat door de daartoe bevoegde eenheid is toegelicht dat in deze zaak zeer waarschijnlijk sprake is geweest van een valse hit – en niet van een fout van een van de landen die de analyses heeft uitgevoerd.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 november 2025 geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de informatie van Interpol. Door de verdediging is betoogd dat niet is gebleken dat de medewerker van het Franse Interpol die de e-mails heeft opgesteld deskundig is ter zake van DNA-analyses. Dit is op zich juist, maar dit betoog gaat eraan voorbij dat (deze medewerker van) Interpol slechts de bevindingen heeft meegedeeld van de nadere analyse die in Frankrijk door de daartoe bevoegde instantie is uitgevoerd. Daarbij moet worden bedacht dat de DNA-vergelijking op basis van het Verdrag van Prüm geautomatiseerd is en, zoals opgemerkt, geen rekening houdt met de geslachtskenmerken. In zoverre was dus een nadere analyse nodig en het hof heeft geen reden om te twijfel aan die uitgevoerde analyse.
Het hof heeft op basis hiervan geconcludeerd dat het DNA-profiel op de kentekenplaat die in de Captur lag van een man is en het DNA-profiel van de donor in Frankrijk van een vrouw is. Het staat op basis hiervan vast dat er geen match is tussen beide profielen. Dát sprake is geweest van een mismatch is ook niet onverklaarbaar, gelet op de toelichting van het NFI in de genoemde brief van 10 november 2025 dat in dit geval sprake is geweest van een overeenkomst op zeven loci, zonder geslachtsbepaling. Bij een overeenkomst op slechts zeven loci doen zich regelmatig vals-positieve matches voor.
Nu sprake is van een mismatch, heeft het hof geen aanleiding gezien tot nader onderzoek van de beide profielen. Hieruit volgt eveneens dat geen aanleiding bestaat tot het horen van de donor in Frankrijk.
Ter terechtzitting van 28 november 2025 heeft de verdediging de hierboven onder (i) tot en met (iii) genoemde verzoeken herhaald. Aan die verzoeken heeft de verdediging geen andere motivering ten grondslag gelegd dan hierboven samengevat is weergegeven. Met een verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof vast dat de verzoeken dienen te worden afgewezen nu hiertoe geen noodzaak bestaat.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van een ‘fair trial’ als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) indien de zaak wordt afgedaan zonder dat de verdediging kennis heeft kunnen nemen van de resultaten van het door haar gewenste nadere onderzoek. Dit betoog faalt. Het hof heeft immers vastgesteld dat geen noodzaak bestaat om dit onderzoek te verrichten. Bezwaarlijk valt in te zien, en door de verdediging is dit ook niet nader toegelicht, dat onder deze omstandigheden sprake is van strijd met artikel 6 EVRM.

Vrijspraak feiten 1 tot en met 4

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair, 3 primair en subsidiair en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair
Inleiding
Op 16 maart 2019 rond 12.00 uur heeft een schietincident plaatsgehad voor de woning van [slachtoffer 1] aan [adres 2] te Amstelveen. [slachtoffer 1] , zijn (ex-)partner [slachtoffer 2] en hun dochter [slachtoffer 3] werden bij thuiskomst opgewacht door twee mannen, die beiden een vuurwapen droegen. De mannen openden vervolgens het vuur. [slachtoffer 1] werd in zijn rechterbeen geschoten. Zijn dochter werd geraakt aan haar linkervoet. Eén van de mannen heeft getracht [slachtoffer 2] neer te schieten, maar zijn wapen functioneerde niet.
De beide mannen zijn vervolgens weggerend en in de gereed staande Captur gesprongen, waarin een onbekend gebleven persoon als bestuurder zat te wachten. Zij zijn vervolgens weggereden.
Aan het hof ligt de vraag ter beoordeling voor of [verdachte] , samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op de tenlastegelegde wijze betrokken is geweest bij deze aanslag.
Volgens de advocaten-generaal is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich samen met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun dochter. Op dit standpunt zal hierna verder worden ingegaan.
De verdediging heeft betoogd, in de kern samengevat, dat [verdachte] van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Telefoonnummers en bijnamen
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het door het onderzoeksteam van de politie aan hem toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: * [telefoonnummer 2] ). [verdachte] heeft tijdens de terechtzitting bij de rechtbank ook erkend dat hij dit nummer heeft gebruikt. Daarbij heeft hij weliswaar gesuggereerd dat dit nummer ook door een ander of anderen kan zijn gebruikt, maar hij heeft dit niet op enige wijze onderbouwd. Nu ook het dossier geen aanwijzingen bevat voor de juistheid hiervan, gaat het hof aan deze enkele suggestie voorbij.
Verder blijkt uit het dossier dat:
- [medeverdachte 1] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: * [telefoonnummer 3] ) en de bijnamen ‘ [bijnaam 1] ’, ‘ [bijnaam 2] ’ en ‘ [bijnaam 10] ’ had;
- [medeverdachte 2] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna: * [telefoonnummer 4] ) en de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 2] ’ had;
- [betrokkene 1] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] (hierna: * [telefoonnummer 5] ), de bijnamen ‘ [bijnaam 3] ’ en ‘ [bijnaam 4] ’ en een Telegram-account met de gebruiksnaam ‘ [gebruikersnaam 2] ’ had;
- [betrokkene 2] de bijnamen ‘ [bijnaam 5] ’ en ‘ [bijnaam 6] ’ en een Telegram-account met de gebruiksnaam ‘ [bijnaam 6] ’ had;
- [betrokkene 3] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] en de bijnamen ‘ [bijnaam 7] ’ en ‘ [bijnaam 8] ’ had;
- [betrokkene 4] , de vriendin van [verdachte] , gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] (hierna: * [telefoonnummer 7] ) en ‘ [bijnaam 9] ’ werd genoemd.
Het telefoonnummer * [telefoonnummer 8]
Het telefoonnummer [telefoonnummer 8] (hierna: * [telefoonnummer 8] ) straalde op 15 en 16 maart 2019 zendmasten aan in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] aan [adres 2] in Amstelveen. Op beide dagen heeft het nummer ook op een aantal momenten meebewogen met de Captur, toen deze – zoals hierna zal worden toegelicht – werd gebruikt om in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] voorverkenningen te verrichten ter voorbereiding op de latere aanslag. De telefoon met het nummer * [telefoonnummer 8] kan dus, zoals de politie heeft opgemerkt, worden aangemerkt als een actietelefoon.
De advocaten-generaal hebben betoogd dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] het nummer * [telefoonnummer 8] op 15 en 16 maart 2019 heeft gebruikt. Volgens hen staat daarmee dus ook vast dat hij op 15 maart 2019 voorverkenningen met de Captur heeft verricht en zich op 16 maart 2019 ten tijde van de aanslag bij de woning van [slachtoffer 1] bevond.
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid over het gebruik van het nummer * [telefoonnummer 8] :
( i) Op 23 februari 2019 is het eerste contact te zien van het nummer * [telefoonnummer 8] . Het nummer lijkt die dag dus in gebruik te zijn genomen.
( ii) Op 25 februari 2019 verstuurt [verdachte] via WhatsApp het nummer aan [betrokkene 3] . Daarbij bericht hij [betrokkene 3] dat hij de telefoon bij zich heeft. [verdachte] beschikte op die dag dus over de telefoon met het nummer * [telefoonnummer 8] .
( iii) Nog dezelfde dag is de betreffende telefoon blijkbaar overgedragen aan [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft die dag het nummer * [telefoonnummer 8] namelijk in zijn telefoon opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 10] Signal’ – de bijnaam van [medeverdachte 1] .
( iv) Op 14 maart 2019 beschikt [medeverdachte 2] over de betreffende telefoon. Op die dag vraagt [verdachte] via WhatsApp aan [medeverdachte 2] om hem ‘die nummer’ toe te sturen, waarbij hij hem instrueert om de achterkant van de ‘kleine’ – de telefoon dus – open te doen. [medeverdachte 2] antwoordt dat de telefoon in de auto is en stuurt vervolgens na enkele minuten het nummer * [telefoonnummer 8] aan [verdachte] .
Volgens de advocaten-generaal is aannemelijk dat het nummer * [telefoonnummer 8] ook op 15 en 16 maart 2019 in gebruik was bij [medeverdachte 2] . Uit niets blijkt immers dat hij de telefoon na 14 maart 2019 aan een ander heeft overgedragen.
Anders dan de advocaten-generaal, is het hof van oordeel dat het dossier juist wel een aanwijzing bevat dat de telefoon op 15 maart 2019 bij een ander (of anderen) dan [medeverdachte 2] in gebruik was. Op die dag bericht [medeverdachte 2] via WhatsApp aan [verdachte] dat hij het nummer van zijn ‘kleine’ nodig heeft en hij vraagt [verdachte] vervolgens om hem zijn nummer toe te sturen. Het hof begrijpt dit bericht – mede gelet op het gebruik van het woord ‘kleine’, dat [verdachte] een dag eerder ook gebruikte om de telefoon mee aan te duiden – aldus dat [medeverdachte 2] [verdachte] vraagt om hem het nummer * [telefoonnummer 8] te verstrekken. [verdachte] bericht vervolgens aan [medeverdachte 2] dat het beter is om het nummer niet te sturen: [medeverdachte 2] moet ‘daar’ wachten; ‘die mensen’ komen zo bij hem. Hieruit lijkt te kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 2] op dat moment dus niet over de telefoon met het nummer * [telefoonnummer 8] beschikt, maar ‘die mensen’ die zo bij hem komen wel. Het zou anders niet logisch zijn dat hij [verdachte] om het nummer vraagt, dat blijkens het hiervoor genoemde bericht immers op de achterzijde van de telefoon kon worden gevonden. Dat de telefoon op 15 maart 2019 door een ander of anderen lijkt te zijn gebruikt is ook in lijn met het feit dat de telefoon ook in de daaraan voorafgaande weken (minimaal twee) andere gebruikers heeft gehad. De telefoon rouleerde met andere woorden onder verschillende gebruikers.
De advocaten-generaal hebben gewezen op het feit dat [verdachte] op 16 maart 2019 om 07.50 uur twee WhatsApp-berichten heeft verstuurd aan [medeverdachte 2] , die daar vervolgens niet op heeft gereageerd. Vervolgens heeft [verdachte] om 07.53 uur gebeld naar het nummer * [telefoonnummer 8] , zonder dat overigens een gesprek op gang is gekomen. Hieruit kan volgens de advocaten-generaal worden afgeleid dat het [medeverdachte 2] was die dit nummer toen gebruikte. Hierin volgt het hof de advocaten-generaal niet. Het enkele feit dat [verdachte] kort na het versturen van twee WhatsApp-berichten aan [medeverdachte 2] naar het nummer * [telefoonnummer 8] belt, kan de conclusie dat [verdachte] heeft geprobeerd om [medeverdachte 2] via dit nummer te bereiken niet dragen, zeker niet in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de berichten op 15 maart 2019.
Dat wordt niet anders door de appberichtenwisseling tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] op 16 april 2019, waarvoor de advocaten-generaal aandacht hebben gevraagd. Volgens hen kan uit die berichten worden afgeleid dat [medeverdachte 2] op 16 maart 2019 de telefoon met het nummer * [telefoonnummer 8] heeft weggegooid. Die conclusie deelt het hof niet. Uit de berichtenwisseling volgt dat [medeverdachte 2] één van zijn telefoons ‘die dag’ heeft weggegooid. Hij beschikt, zo volgt uit de berichtenwisseling, nog wel over de telefoon die [verdachte] hem eerder heeft gebracht en hij laat [verdachte] vervolgens weten dat hij op die telefoon geen bericht heeft ontvangen. Volgens de advocaten-generaal is de telefoon die [verdachte] hem eerder heeft gebracht het toestel met het nummer * [telefoonnummer 8] , maar dat is dan niet te rijmen met het feit dat het toestel met dat nummer, zoals zij ook hebben betoogd, op 16 maart 2019 is weggegooid. Wat hier verder van zij, de berichten zijn te moeilijk te duiden om hieruit te kunnen afleiden dat [medeverdachte 2] op 16 maart 2019 over het nummer * [telefoonnummer 8] beschikte.
Tussenconclusie 1: [medeverdachte 2] heeft op 14 maart 2019 de beschikking gehad over het toestel met het nummer * [telefoonnummer 8] , de latere actietelefoon. Het dossier bevat aanwijzingen dat een ander (of anderen) dan [medeverdachte 2] de telefoon op 15 maart 2019 in zijn bezit heeft gehad. Ook overigens is het dossier niet redengevend voor de conclusie dat [medeverdachte 2] op 15 en 16 maart 2019 over deze telefoon de beschikking heeft gehad.
Observatie van [persoon]
In de periode van 20 februari tot 8 maart 2019 gaat [verdachte] bijna dagelijks naar [plaats 2] . Uit de communicatie met [betrokkene 4] blijkt dat hij hier ‘op Djunt’ – voor een klus dus – is. Een criminele klus, zo volgt onmiskenbaar uit de expliciete appberichten met [betrokkene 4] en uit het feit dat hij zijn telefoon op bepaalde momenten op de vliegtuigstand zet en daarbij dan aan [betrokkene 4] uitlegt dat hij buiten het zicht van camera’s wil blijven.
Ook [medeverdachte 1] komt in deze periode veelvuldig in [plaats 2] . Op verschillende dagen zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] samen en regelmatig stralen hun telefoons een zendmast aan in de omgeving van de woning van [persoon] .
In de avond van 3 maart 2019 heeft [verdachte] een ontmoeting met [betrokkene 1] in [plaats 3] . Vlak voor deze ontmoeting overleggen [betrokkene 3] en [verdachte] via WhatsApp met elkaar wat ze met [betrokkene 1] zullen bespreken. [betrokkene 3] legt [verdachte] uit dat hij met [betrokkene 1] moet spreken over de kosten die ze deze dagen maken: het duurt langer dan ze dachten en ze moeten ook nog kosten maken om het af te maken.
Direct na het overleg met [betrokkene 1] instrueert [verdachte] [medeverdachte 2] dat hij klaar moet zijn. [verdachte] bericht hem dat hij hem zo zal ophalen; hij moet omgekleed zijn en niet bang zijn. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens op 4 en 5 maart 2019 samen in [plaats 2] , zo blijkt uit de telefoon van [verdachte] die dan een zendmast in de omgeving van de woning van [persoon] aanstraalt.
Op 7 maart 2019 stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 2] een foto van een chatgesprek met [betrokkene 2] . In dit chatgesprek, vermoedelijk van diezelfde dag, vraagt [betrokkene 2] wanneer de actie is. [verdachte] antwoordt dat er actie is als ze die man zien; hij licht toe dat hij daar elke dag zelf zit.
Op 8 maart 2019 zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] weer samen in [plaats 2] , opnieuw in de buurt van de woning van [persoon] .
Op 12 maart 2019 bericht [verdachte] aan [medeverdachte 2] dat hij net de ‘baas’ heeft ontmoet, die hem heeft verteld dat ‘hij’ – [persoon] dus – naar Suriname is gegaan en dat de reden is dat ze hem niet konden vinden.
Tussenconclusie 2: tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft een samenwerking bestaan bij het verrichten van observaties bij de woning van [persoon] . Het precieze doel van de observaties is, mede door het vertrek van [persoon] naar Suriname, niet helder geworden, maar duidelijk is dat deze dienden ter voorbereiding van een crimineel plan jegens [persoon] .
Nieuwe klus jegens [slachtoffer 1]
Uit de mastgegevens van de telefoon van [verdachte] en [betrokkene 1] , bezien in combinatie met het chatgesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 2] op 11 maart 2019, kan worden afgeleid dat [verdachte] en [betrokkene 1] elkaar op 11 maart 2019 omstreeks 16.23 uur ontmoeten in Capelle aan den IJssel. [verdachte] stuurt vervolgens enkele uren later aan [medeverdachte 2] het bericht dat hij ‘ready’ moet zijn; hij mag ‘geen dingen plannen deze dagen’. [verdachte] legt [medeverdachte 2] uit dat ‘hun het voorwerk, het huiswerk’ doen, dat zij dan door hen worden ‘geconnect’ waarna zij het overnemen. Verder legt hij uit dat hij hen dan ‘daar zet’ en dat zij dan gelijk ‘moeten doen’. Voor [medeverdachte 2] is het bericht duidelijk: hij vindt het goed en stelt verder geen vragen. Zoals ook door de advocaten-generaal ter terechtzitting is betoogd, ziet dit gesprek kennelijk op een nieuwe klus en niet op de klus jegens [persoon] . Die observaties op [persoon] waren immers ten tijde van dit gesprek al enkele dagen beëindigd – en uit het genoemde bericht dat [verdachte] de volgende dag aan [medeverdachte 2] stuurde volgt dat de werkzaamheden jegens [persoon] juist stil waren komen te liggen.
Op 13 maart 2019 – zo volgt uit de mastgegevens van de telefoon van [verdachte] en de berichtenwisselingen tussen [verdachte] en respectievelijk [betrokkene 2] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 4] – heeft bij een [bedrijf 1] in Capelle aan den IJssel een ontmoeting plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Nadat [verdachte] vervolgens [betrokkene 4] heeft bericht dat hij ‘naar die werk gaat’, verplaatst (de telefoon van) [verdachte] zich naar Aalsmeer, op ongeveer zes kilometer afstand van de woning van [slachtoffer 1] in Amstelveen.
Uit de zendmastgegevens van de telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] en de berichten die zij onderling hebben gewisseld volgt dat op 15 maart 2019 in [bedrijf 2] aan de [adres 3] in Capelle aan den IJssel een ontmoeting plaats heeft tussen [betrokkene 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] – door [verdachte] en [betrokkene 1] aangeduid als de ‘nieuwe soldaat’ – en [verdachte] . Laatstgenoemde is slechts korte tijd aanwezig; mogelijk heeft hij [medeverdachte 1] , die hij kort daarvoor in [plaats 4] heeft opgehaald, afgezet om vervolgens naar [plaats 1] door te rijden.
Vlak na deze ontmoeting verplaatst een Citroën C1 met het kenteken [kenteken 1] (hierna: de C1) zich blijkens de beschikbare ARS-gegevens van het voertuig vanaf de [adres 3] in Capelle aan den IJssel naar Amstelveen. Het voertuig rijdt vervolgens tussen 14.41 uur en 15.30 uur meermalen heen en weer ter hoogte van [adres 2] , het woonadres van [slachtoffer 1] . Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de inzittenden zijn van het voertuig, in aanmerking genomen dat:
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de [adres 3] aanwezig waren toen de C1 vanaf die locatie wegreed;
- [betrokkene 1] bij het maken van de afspraak met [verdachte] eerder die dag aan hem had bericht dat de nieuwe soldaat – [medeverdachte 1] dus – en de andere man ‘gelijk kunnen gaan’;
- op beschikbare camerabeelden te zien is dat er twee personen in de C1 zaten;
- de C1 zich om 17.50 uur in de directe omgeving van het stallingsbedrijf [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) aan de [adres 4] bevond, waarna [medeverdachte 2] om 18.07 uur aan [verdachte] berichtte dat ze in ‘ [plaats 6] ’ (het hof begrijpt: [plaats 7] ) zijn waar de auto’s altijd geparkeerd zijn. Een paar minuten later kwam een Citroén C1, van hetzelfde type, met eenzelfde kleur en soortgelijke velgen als de C1, aanrijden.
Tussenconclusie 3: [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben samengewerkt in het kader van een criminele klus ten aanzien van [slachtoffer 1] . Op 15 maart 2019 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de C1 voorverkenningen uitgevoerd bij de woning van [slachtoffer 1] .
Ophalen van de Captur
Op 15 maart 2019 rond 14.10 uur wordt de Captur door [betrokkene 5] , de eigenaar van [bedrijf 3] , aan de buitenzijde van het bedrijventerrein gezet. De Captur is op dat moment niet voorzien van kentekenplaten. Ongeveer tien minuten later komt een bestelbus aanrijden, waar een onbekend gebleven man (hierna: NN1) uitstapt. Om 14.28 uur wordt een Renault Megane (hierna: de Megane) door [betrokkene 5] van het terrein afgereden en buiten het hek naast de Captur geplaatst. NN1 loopt even later met kentekenplaten heen en weer. Op camerabeelden van later die dag te zien is dat de Captur dan is voorzien van (valse) kentekenplaten. Aannemelijk is dan ook dat NN1 deze op de Captur heeft bevestigd. Om 14.43 uur rijdt NN1 in de bestelbus weg.
Om 18.17 uur komen twee auto’s bij het terrein van [bedrijf 3] aanrijden: de C1 en een stationwagen. NN1 stapt uit de stationwagen. Ook uit de C1 stapt een man. Een paar minuten later stapt deze man weer in de C1 en rijdt weg. NN1 stapt in de Megane en rijdt ook weg, achter de C1 aan.
Om 18.28 uur komt de C1 weer aanrijden bij het terrein van [bedrijf 3] Het voertuig wordt geparkeerd bij het hek van het bedrijf. Een minuut later rijden de Captur en de C1 achter elkaar van het terrein weg.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de Captur om 18.29 uur is opgehaald door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Beide mannen reden immers, zoals hiervoor is toegelicht, die namiddag in de C1, waarbij ze zich om 17.50 uur bevonden in de directe omgeving van [bedrijf 3] – dus vlak voordat de C1 het terrein van [bedrijf 3] kwam oprijden. Ook vindt deze vaststelling steun in het hiervoor genoemde bericht dat [medeverdachte 2] om 18.07 uur aan [verdachte] stuurde dat ze in [plaats 7] waren waar de auto’s altijd geparkeerd zijn, en waarbij [medeverdachte 2] nog opmerkte dat ze ‘die waggies – auto’s dus – zo moeten gaan brengen’.
De Captur rijdt vervolgens van [bedrijf 3] naar de [adres 5] in Aalsmeer, waar het voertuig rond 19.30 uur arriveert. Op dat tijdstip bericht [medeverdachte 2] via WhatsApp aan [verdachte] dat hij bijna ‘daar’ is. Een kwartier later heeft de eerder genoemde berichtenwisseling plaats, waarbij [medeverdachte 2] bij [verdachte] naar het nummer * [telefoonnummer 8] vraagt en [verdachte] aan [medeverdachte 2] bericht dat hij ‘daar’ moet wachten en dat de mensen daar zullen komen. Uit het bericht van [medeverdachte 2] aan [verdachte] blijkt dat hij nog steeds samen met [medeverdachte 1] is. [medeverdachte 2] laat [verdachte] immers weten “ik ben met soldaat”, waarop [verdachte] vraagt “Je bent met [bijnaam 10] ?” en waarop [medeverdachte 2] bevestigend antwoordt. Om 20.19 uur verplaatst de Captur zich van Aalsmeer naar Amstelveen, waar hij dan in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] heen en weer rijdt. De Captur rijdt vervolgens terug naar de [adres 5] in Amstelveen, waar de auto wordt geparkeerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] rijden vervolgens naar [plaats 7] , waar [verdachte] hen ophaalt.
Tussenconclusie 4: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben op 15 maart 2019 de Captur bij [bedrijf 3] opgehaald. Zij hebben hiermee vervolgens een observatie verricht in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] . Zij hebben de Captur daarna achtergelaten in Aalsmeer.
Betrokkenheid bij de aanslag op [slachtoffer 1] en zijn gezin
Op 16 maart 2019 om 10.36 uur wordt de Captur, die dan dus nog aan de [adres 5] in Aalsmeer staat, weer gestart. Het voertuig rijdt vervolgens via Amstelveen naar Uithoorn. Om 11.45 uur wordt de Captur daar weer gestart en gedurende ruim een half uur gebruikt. Rond 12.00 uur heeft de aanslag op [slachtoffer 1] en zijn gezin plaats. Het nummer * [telefoonnummer 8] straalt op dat moment een zendmast aan die dekking geeft over [adres 2] .
De Captur rijdt vervolgens terug naar de [adres 5] in Aalsmeer, waar het voertuig wordt geparkeerd. Het zal later die avond worden opgehaald.
Volgens de advocaten-generaal blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten tijde van de aanslag op de plaats delict aanwezig waren. Een aantal omstandigheden is volgens hen daartoe redengevend.
Allereerst het feit dat het nummer * [telefoonnummer 8] ten tijde van de aanslag in de omgeving van de plaats delict aanstraalt en [medeverdachte 2] de gebruiker van dit nummer was. Zoals hiervoor is overwogen, kan dit laatste echter niet worden vastgesteld. Het nummer * [telefoonnummer 8] plaatst [medeverdachte 2] met andere woorden niet op de plaats delict.
In de tweede plaats de signalementen van de schutters en de naar aanleiding daarvan opgestelde compositietekeningen. Volgens de advocaten-generaal wijzen deze op [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
[slachtoffer 2] heeft tijdens haar tweede verhoor tegenover de politie signalementen opgegeven van de twee schutters. De eerste man heeft zij omschreven als een man met een negroïde huidskleur, met een fors postuur, ongeveer 1,70 tot 1,80 meter lang. De man had onder zijn ogen donkere plekken. De tweede man had ook een donkere huidskleur, maar hij was duidelijk lichter dan de eerste man. Hij had een slank postuur, met een dunne baard, en was rond de 1,70 meter lang. Beiden hadden een capuchon op; de eerste man droeg daaronder een pet. Vervolgens zijn op 11 april 2019 compositietekeningen gemaakt van de twee schutters.
Het hof is van oordeel dat aan de signalementen en de compositietekeningen in dit geval geen relevante bewijswaarde kan worden toegekend. De signalementen zijn te weinig onderscheidend om hieraan voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] belastende betekenis toe te kennen. Wat de compositietekening van [medeverdachte 1] betreft is van belang dat op 12 juni 2019 een meervoudige fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden met [slachtoffer 2] . In de fotoselectie was een foto van [medeverdachte 1] opgenomen. [slachtoffer 2] heeft hem niet herkend als één van de schutters. Opmerkelijk is dat zij over twee andere foto’s, die in de set ter vergelijking met [medeverdachte 1] waren opgenomen, heeft opgemerkt dat deze juist gelijkenis vertoonden met de schutter met het vollere postuur – en dat is uitgaande van het scenario van de advocaten-generaal nu juist [medeverdachte 2] . Zoals de advocaten-generaal op zich terecht hebben opgemerkt zijn hiervoor verschillende verklaringen te geven, zoals stress of tijdsverloop, maar dit laat onverlet dat onder de genoemde omstandigheden aan de compositietekeningen geen de verdachten belastende betekenis kan worden toegekend.
Tot slot het feit dat het DNA van [medeverdachte 1] in de Captur is aangetroffen. Dit biedt volgens de advocaten-generaal steun aan de vaststelling dat hij (ook) op 16 maart 2019 in de Captur heeft gezeten. Hierin volgt het hof de advocaten-generaal niet. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat [medeverdachte 1] op 15 maart 2019 in de Captur heeft gezeten, bij welke gelegenheid hij dus ook DNA in de Captur kan hebben achtergelaten. Aan dit DNA komt dan vervolgens bij de beoordeling van de vraag of hij óók op 16 maart 2019 in de Captur heeft gereden geen onderscheidende betekenis toe.
Tussenconclusie 4: het dossier bevat geen bewijs dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ten tijde van de aanslag op de plaats delict aanwezig zijn geweest. De door de advocaten-generaal genoemde omstandigheden zijn daartoe, ook als deze in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet redengevend.
Kan bovengenoemd handelen als medeplegen worden gekwalificeerd?
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Het hof stelt voorop dat uit het voorgaande kan worden afgeleid dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de poging tot moord op [slachtoffer 1] en dat zij voorafgaand aan de poging tot moord op [slachtoffer 1] hebben samengewerkt. De vraag die echter voorligt is of de gedragingen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kwalificeren als ‘medeplegen’ zoals is tenlastegelegd.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet is komen vast te staan. [verdachte] is betrokken geweest bij de voorbereiding van de aanslag op [slachtoffer 1] en zijn gezin en heeft in dat kader een aansturende rol gehad bij de observaties en het verplaatsen van de vluchtauto. Door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op 15 maart 2019 voorverkenningen uitgevoerd en tevens hebben zij die dag de vluchtauto opgehaald en klaargezet.
Naar het oordeel van het hof zijn deze gedragingen van de verdachten echter – hoe verwerpelijk en laakbaar ook – van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van het medeplegen van de tenlastegelegde poging tot moord. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het schietincident zelf betrokken zijn geweest. In zoverre is dus niet gebleken van een gezamenlijke uitvoering. Het gaat hier om gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht. Dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van ieder van de verdachten aan de poging tot moord desondanks van voldoende gewicht is geweest zodat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan op grond van het dossier, in aanmerking wat hierover in het voorgaande is besproken, niet worden vastgesteld.
Daarbij verdient opmerking dat uit het dossier volgt dat ook anderen dan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de voorbereiding en uitvoering van de aanslag betrokken zijn geweest. Zoals hiervoor is toegelicht, heeft de onbekend gebleven NN1 op de dag voor de aanslag de Captur, door deze van de valse kentekenplaten te voorzien, voor gebruik gereed gemaakt. In de avond voor de aanslag zijn onbekend gebleven mannen naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gekomen, vlak voordat deze een voorverkenning zouden gaan doen in de omgeving van de woning van [slachtoffer 1] . Onduidelijk is welke rol deze mannen hebben gehad, maar evident is dat deze rol samenhing met de aanstaande aanslag. Zowel op de dag voorafgaand aan de aanslag als op die dag zelf, en zelfs enkele minuten voor de aanslag, is er meermalen telefonisch contact (of zijn pogingen daartoe verricht) tussen de gebruiker van de actietelefoon en de onbekend gebleven gebruiker van het nummer [telefoonnummer 9] (hierna: * [telefoonnummer 10] ). En tot slot is de Captur direct na de aanslag bestuurd door een onbekend gebleven chauffeur.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat [verdachte] kort na de aanslag een screenshot heeft gemaakt van de website ‘112meldingen.nl’ (waarop de melding van de aanslag stond) en evenmin dat hij later die dag de website ‘crimesite.nl’ (met daarop een artikel over de aanslag) onder de aandacht van [betrokkene 4] heeft gebracht. Het staat immers vast dát [verdachte] betrokken is geweest bij de aanslag op [slachtoffer 1] , zij het niet op de tenlastegelegde wijze. In zoverre bevreemdt het dus ook niet dat hij het nieuws over aanslag op de voet volgde en dit deelde met zijn partner. Hetzelfde geldt voor de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 1] bij het verplaatsen van de Captur in de avond van 16 maart 2019 van Aalsmeer naar Bodegraven. Ook dit onderstreept hun betrokkenheid, maar is voor de verdere juridische duiding van hun rol niet redengevend. Hetzelfde geldt tot slot voor de betaling van ‘3 kop’ (drieduizend euro) minus kosten die op 20 maart 2019 aan [medeverdachte 2] is toegezegd, ervan uitgaande dat deze gerelateerd is aan de aanslag op [slachtoffer 1] . Ook uit deze betaling kan niet meer worden afgeleid dat [medeverdachte 2] betrokkenheid heeft gehad bij deze aanslag, zoals hiervoor ook voor hem is vastgesteld.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van medeplegen van de poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun dochter.
Dit betekent dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde.
Overwegingen ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair
Aan [verdachte] is subsidiair steeds het uitlokken van het medeplegen van een poging tot moord ten laste gelegd.
Uitlokking is een zogenoemde ‘deelnemingsvorm’, een bepaalde manier van deelname aan een misdrijf dat door het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ook strafbaar wordt gesteld. Op grond van artikel 47 Sr worden als daders van een strafbaar feit ook gezien, zij die het feit opzettelijk uitlokken door een zogenoemd ‘uitlokkingsmiddel’. Artikel 47 Sr noemt de volgende uitlokkingsmiddelen:
  • giften,
  • beloften,
  • misbruik van gezag,
  • geweld,
  • bedreiging,
  • misleiding en
  • het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen.
Bij uitlokking gaat het erom dat de uitgelokte door de uitlokker met gebruikmaking van één of meer van deze uitlokkingsmiddelen is aangezet tot het plegen van een strafbaar feit. Voor een bewezenverklaring van uitlokking moet dus vast komen te staan dat:
  • de uitlokker de uitgelokte heeft aangezet het delict te plegen;
  • de uitlokker opzet heeft gehad op de uitlokking én op het delict waartoe de ander is aangezet;
  • de uitlokker daartoe gebruik heeft gemaakt van een of meer van de uitlokkingsmiddelen die in de wet worden genoemd; en
  • het uitgelokte delict is uitgevoerd.
In aanmerking genomen wat hiervoor is overwogen, stelt het hof vast dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat [verdachte] de schutters met een van de in de wet genoemde uitlokkingsmiddelen heeft aangezet de aanslag op [slachtoffer 1] en zijn gezin te plegen. Dit betekent dat niet is bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het onder de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde. Hij zal daarvan dus worden vrijgesproken.
Overweging ten aanzien van feit 4
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet is bewezen dat [verdachte] op 16 maart 2019 te Amstelveen wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Daarom zal [verdachte] ook van dit feit worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging feit 5

De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof stelt vast dat op 16 juni 2021 een doorzoeking in de woning aan de [adres 1] te [plaats 1] heeft plaatsgevonden, nadat [verdachte] hier was aangehouden. Op dit adres stonden de vriendin van [verdachte] en zijn kinderen ingeschreven. Ook [verdachte] verbleef in deze woning. [1] In een kast van de ouderlijke slaapkamer zijn drie boterhamzakjes aangetroffen met cocaïne, met een totaal nettogewicht van 193,56 gram. [2] [verdachte] heeft – als getuige in een strafzaak tegen zijn vriendin – verklaard dat hij de cocaïne in bewaring had genomen voor een derde en dat hij de cocaïne bij zijn spullen in de kast (in zijn eigen la) had gelegd. [3]
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 193 gram cocaïne. Een voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking is niet gebleken. [verdachte] wordt van dat onderdeel dan ook vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2021 te [plaats 1] (in een woning aan de [adres 1] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad 193 gram cocaïne.
Hetgeen onder 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
De advocaten-generaal hebben geëist dat de verdachte voor de feiten 1 tot en met 5 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De verspreiding van harddrugs brengt naast gezondheidsschade onrust in de samenleving met zich en leidt veelal – direct en indirect – tot diverse (andere) vormen van criminaliteit.
Bij het bepalen van de op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 150 tot 200 gram harddrugs betreft een gevangenisstraf van zes weken.
Het hof acht gelet hierop in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden. Het hof stelt echter ook vast dat het in artikel 6, eerste lid, EVRM opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden. De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben op 29 juli 2022 hoger beroep ingesteld en op 18 december 2025 wordt dit eindarrest gewezen. Dit betekent dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak en de redelijke termijn is overschreden met een jaar en bijna vijf maanden. Het hof is van oordeel dat dit een matiging van de straf tot gevolg moet hebben, in die zin dat het hof de gevangenisstraf met een week zal verminderen.

Vordering tot gevangenneming

De advocaten-generaal hebben gevorderd om [verdachte] gevangen te nemen. Nu het hof [verdachte] vrijspreekt van de feiten 1 tot en met 4 en de opgelegde gevangenisstraf al door hem is uitgezeten in voorarrest, is een gevangenneming niet meer aan de orde. Het hof zal de vordering daarom afwijzen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 primair of 1 subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair of subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij J.S. [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 3 primair of subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen (waarbij het hof de aanduiding op de beslaglijst overneemt):
STK Weegschaal weegschaal met wit poederresidu
1.00 ZAK Drugs zakje met wit poeder (positief cocaïne HCL)
1.00 ZAK Drugs zakje met wit poeder (positief cocaïne HCL)
1.00 ZAK Drugs zakje met wit poeder (positief cocaïne HCL)
1.00 STK Zaktelefoon Samsung Yateley goudkleurig
1 .00 STK Zaktelefoon Samsung Duos paars
1 .00 STK Zaktelefoon Samsung zwart SM
1.00 STK Zaktelefoon Samsung zwart SE 0168
1.00 STK Munitie kogel
1.00 STK Computer Apple Macbook grijs
1.00 STK jas PostNL
13. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Apple iPhone zwart
13. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Apple iPhone spacegrey
13. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Samsung blauw
13. 1.00 1.00 STK Paspoort paspoort [verdachte]
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Samsung Duos zwart
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon BQ Aquaris X2 zwart
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Samsung zwart
17. 1.00 1.00 STK baken baken zwart
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Nokia zwart
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Nokia zwart
17. 1.00 1 .00 STK Zaktelefoon Nokia zwart
17. 1.00 1 .00 STK Zaktelefoon Samsung zwart SM
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Samsung zwart/grijs, rode stickers op achterkant
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Samsung wit
17. 1.00 1.00 STK Zaktelefoon Nokia zwart, achterkant los
17. 1.00 1 .00 STK Zaktelefoon Samsung paars
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij – op de goederen 11 en 16 na – geen van deze goederen terug wenst te krijgen en hiervan dus ook afstand doet. Het hof hoeft over deze goederen dus geen beslagbeslissing te nemen.
De goederen 11 en 16 zijn onder [verdachte] in beslag genomen en behoren aan hem toe. Het hof zal de teruggave van deze goederen aan [verdachte] gelasten.
De verdediging heeft erop gewezen dat onder [verdachte] ook een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 2] in beslag is genomen, die hij wenst terug te krijgen. De advocaten-generaal hebben toegelicht dat op dit voertuig enkel conservatoir beslag – en geen klassiek beslag als bedoeld in artikel 94 Wetboek van Strafvordering– rust. Dit beslag ligt in deze strafzaak niet aan het hof ter beslissing voor.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 11 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 (primair en subsidiair), 2 (primair en subsidiair), 3 (primair en subsidiair) en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
11. 1.00 STK Computer Apple MacBook grijs;
16. 1.00 STK Paspoort J.J.B. [verdachte] .
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst de vordering tot gevangenneming af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. L.M.G. de Weerd en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2025.
==========================================
[proces-verbaal uitspraak]

Voetnoten

1.[proces-verbaal uitspraak]
2.[proces-verbaal uitspraak]
3.[proces-verbaal uitspraak]