ECLI:NL:GHAMS:2025:3535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
200.355.988
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanvulling ex artikel 32 Rv en verwerping hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, bestaande uit [appellant 1] en [appellant 2] B.V., hadden een verzoek ingediend op basis van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om een eerdere uitspraak aan te vullen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de appellanten in hoger beroep gingen. Het hof oordeelde dat er geen doorbrekingsgrond aanwezig was die het hoger beroep zou rechtvaardigen. Het hof concludeerde dat de rechtbank op alle vorderingen had beslist en dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun hoger beroep. De kosten van de procedure in hoger beroep werden aan de appellanten opgelegd. Het hof benadrukte dat de appellanten geen feiten hadden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden leiden. De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.355.988/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/756809 / HA ZA 24/1038
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 december 2025 (bij vervroeging)
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [plaats 1] en
2.
[appellant 2] B.V.,
gevestigd te [plaats 1] ,
appellantes in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen

1.[bedrijf] ,

gevestigd te [plaats 2] en
2.
[geïntimeerde 2].,
gevestigd te [plaats 1] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. S.F. Sagel te Amsterdam.
Partijen worden hierna aan de ene zijde (gezamenlijk, in enkelvoud) [appellanten] ., respectievelijk [appellant 1] en [appellant 2] en aan de andere zijde (gezamenlijk, in enkelvoud) [geïntimeerden] ., respectievelijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellanten] . heeft bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ex artikel 32 Rv ingediend. Tegen de daarop ontvangen reactie heeft zij hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep van [appellanten] . wordt verworpen omdat zich geen doorbrekingsgrond voordoet.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] . is bij dagvaarding van 23 april 2025 in hoger beroep gekomen van het onder 3.4 weergegeven bericht van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2025 (hierna: het bestreden vonnis), welk bericht betrekking heeft op het verzoek van [appellanten] . ex artikel 32 Rv ten aanzien van het onder bovenvermeld zaaknummer gewezen vonnis d.d. 8 januari 2025 in de hoofdzaak tussen [appellanten] . als eiseres en [geïntimeerden] . als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- incidentele memorie met producties;
- memorie van antwoord in incident.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 5 december 2025 laten toelichten. [appellanten] . door [naam] , [geïntimeerden] . door mr. Sagel en mr. I.L.N. Timp, advocaat te [plaats 1] , aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Vervolgens is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1
[appellanten] . heeft bij dagvaardingen van 24 juli 2024 [geïntimeerde 1] alsmede [bedrijf] . (de toenmalig rechtsvoorgangster van [geïntimeerde 2] ) gedagvaard voor de rechtbank [plaats 1] (de hoofdzaak).
3.2
Op 1 oktober 2024 is [bedrijf] . gefuseerd met twee andere vennootschappen en verdergegaan als [geïntimeerde 2] .
3.3
Het incidenteel verweer in de hoofdzaak strekkende tot niet-ontvankelijkheid wegens een bindend adviesclausule, is ingediend namens [appellant 1] en [geïntimeerde 2] , met de toevoeging dat [geïntimeerde 2] rechtsopvolgster is van [bedrijf] .
3.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 januari 2025, in het incident en in de hoofdzaak gewezen, [appellanten] . niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen en haar in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis omvat in rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5 onder meer het volgende:

[appellant 1] en [appellant 2] stellen dat (…) akte van niet-dienen moet worden verleend. De rechtbank oordeelt anders. Door fusie verkrijgt een rechtspersoon het vermogen van andere rechtspersonen onder algemene titel. De gestelde verplichtingen(…)
en haar positie als partij in deze procedure zijn dus onder algemene titel overgegaan op [bedrijf](…).” en “
is dus partij in deze procedure, maar de rechtbank zal haar blijven aanduiden als [bedrijf](…)”.
3.3
Bij brief d.d. 22 januari 2025 heeft [naam] namens [appellanten] . de rechtbank verzocht “
om het vonnis d.d. 8 januari 2025[zaaknummer, hof]
op grond van art. 32 Rv te heroverwegen, met bijzondere aandacht voor het gemiste verzoek tot akte niet-dienen tegen [bedrijf].
In de rechtsoverwegingen 4.3 t/m 4.5 van het vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat mijn cliënten een verzoek tot akte niet-dienen hebben ingediend. In rechtsoverweging 4.4 heeft de rechtbank echter verzuimd om een beslissing te nemen over dit cruciale verzoek. En het blijkt ook niet uit het dictum van het vonnis. Dit is niet slechts een formele omissie, maar ook een materiële fout die ingaat tegen de verplichting van de rechtbank om te oordelen over alle door partijen ingediende verzoeken, zoals bedoeld in artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. (…)” en “
Gelet op het voorgaande, verzoek ik de rechtbank dringend om het vonnis d.d. 8 januari 2025 aan te vullendoor alsnog te beslissen op het verzoek tot akte niet-dienen tegen [bedrijf] , en voorts om eindvonnis te wijzen in de procedure tussen cliënten en [bedrijf] (zie bijlage 2 petitum).”.
3.4
Bij e-mailbericht d.d. 23 januari 2025 afkomstig van het mailadres handel.ams@rechtspraak.nl is als volgt op het onder 3.3. opgenomen verzoek gereageerd:

Geachte [naam] , De rechtbank ziet geen aanleiding het vonnis te herstellen of aan te vullen aangezien hierin op alle vorderingen is beslist. Zoals u in het vonnis kunt lezen heeft de rechtbank geen akte niet dienen verleend aan gedaagde. Met vriendelijke groet, (…) rolgriffier.”.

4.Beoordeling

4.1
De vorderingen van [appellanten] . bestaan uit twee onderdelen: allereerst de vernietiging van het vonnis van de rechtbank d.d. 23 januari 2025 (zie 3.4) om vervolgens alsnog te beslissen op het door [appellanten] . ingediende verzoek om [geïntimeerde 2] (voorheen [bedrijf] .) akte niet-dienen te verlenen. Het tweede deel bestaat uit vorderingen die in het petitum in de dagvaarding in eerste aanleg zijn opgenomen. [appellanten] . heeft grieven ingediend tegen het vonnis waarvan beroep.
4.2
[geïntimeerden] . heeft een incidentele memorie strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding en bindend adviesclausule ingediend. Voor zover de stellingen van [geïntimeerden] . gericht zijn op het vermeende (te late) hoger beroep van [appellanten] . tegen het vonnis van de rechtbank van 8 januari 2025 mist dat naar het oordeel van het hof feitelijke grondslag, aangezien [appellanten] . zowel in de dagvaarding en de memorie van grieven, als ter zitting, helder en onvoorwaardelijk hebben verklaard dat het hoger beroep zich uitsluitend richt op het vonnis d.d. 23 januari 2025, zoals opgenomen in voornoemd mailbericht.
4.3
[geïntimeerden] . heeft zich in genoemde memorie eveneens verweerd tegen het hoger beroep gericht tegen de beslissing d.d. 23 januari 2025 en daarbij meer in het bijzonder verwezen naar het bepaalde in artikel 32 lid 3 Rv. Dit verweer slaagt. Het hof licht dat toe.
4.4
Tekst en strekking van het bepaalde in artikel 32 lid 3 Rv zijn duidelijk. Tegen een afwijzende beslissing op een verzoek ex artikel 32 Rv staat geen hoger beroep open. Hierop heeft als uitzondering slechts te gelden een (succesvol) beroep op een zogenaamde doorbrekingsgrond, kort samengevat:
- het ten onrechte buiten toepassing hebben gelaten van het bepaalde in artikel 32 Rv;
- het buiten het toepassingsgebied van artikel 32 Rv zijn getreden;
- een zodanig ernstige schending van fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest. Deze omstandigheden dienen te worden gesteld en bij betwisting te worden aangetoond en deze dienen betrekking te hebben op de procedure waarin artikel 32 Rv is toegepast. Dat wil dus in de onderhavige zaak zeggen dat procedurele tekortkomingen (in de ‘hoofdzaak’) voorafgaande aan of in het vonnis van 8 januari 2025 niet relevant zijn voor de beoordeling of zich in de procedure ex artikel 32 Rv een doorbrekingsgrond heeft voorgedaan.
Aan het partijdebat over de gevolgen van een toewijzende beslissing ex artikel 32 Rv gaat het hof voorbij omdat dit hier niet van belang is.
4.5
Omdat in de appeldagvaarding zelf geen gronden zijn vermeld dient het hof te beoordelen of de gronden in de Memorie van Grieven (MvG) de aanwezigheid van een doorbrekingsgrond kunnen dragen.
4.5.1
Grief 1 van [appellanten] . luidt dat het oordeel van de rechtbank dat zij met het vonnis d.d. 8 januari 2025 op alle vorderingen van [appellanten] . zou hebben beslist onjuist is en stelt daarmee niets over een doorbrekingsgrond in de procedure ex artikel 32 Rv. De grief faalt in dat opzicht.
4.5.2
In randnummer 21 stelt [appellanten] .: “
De rechtbank [plaats 1] heeft voorts nagenoeg per kerende post, zonder hoor en wederhoor van [geïntimeerde 1] ex art. 32 lid 1 Rv, en zonder enige toelichting, per emailbericht d.d. 23 januari 2025 beslist dat zij ‘op alle vorderingen zou hebben beslist’, en dat de rechtbank aan ‘gedaagde’ geen akte niet-dienen zou hebben verleend. Het is onduidelijk gebleven op welke partij met “gedaagde” wordt gedoeld, nu zowel [geïntimeerde 1] als [bedrijf] als gedaagde zijn aangeduid in het vonnis van 8 januari 2025.”. Het laatste onderdeel van dit citaat ziet kennelijk op een motiveringsgebrek, maar aangezien dat geen doorbrekingsgrond betreft kan dat hier buiten verdere beoordeling blijven. Voor het aangehaalde element
‘zonder enige toelichting’geldt mitsdien hetzelfde. Hetgeen [appellanten] . opmerkt over ‘
zonder hoor en wederhoor van [geïntimeerde 1]’ betreft wel een omstandigheid die op vordering of verzoek van [geïntimeerde 1] een doorbrekingsgrond zou hebben kunnen opleveren, maar die niet ten ‘bate’ van [appellanten] . kan werken. Niet is gesteld, gebleken of ook maar enigszins aannemelijk dat [appellanten] . in haar belang is geschaad doordat de rechtbank heeft verzuimd om, voorafgaand aan de beslissing op het verzoek ex artikel 32 Rv, ook nog [geïntimeerde 1] te horen. [geïntimeerde 1] heeft daarover ook op zitting in hoger beroep helder verklaard: zij ziet geen enkele grond voor toepassing van artikel 32 Rv. Het hof concludeert daarom dat [appellanten] . hier geen doorbrekingsgrond heeft gesteld die haar ontvankelijk doet zijn in dit hoger beroep.
4.5.3
In randnummer 23 stelt [appellanten] ., in afwijking van het gestelde onder randnummer 21, dat de rechtbank géén beslissing ex artikel 32 Rv zou hebben gegeven, waarin besloten ligt dat de rechtbank het bepaalde in artikel 32 Rv niet zou hebben toegepast, hetgeen – indien juist bevonden – een doorbrekingsgrond zou kunnen opleveren. De stelling mist echter feitelijke grondslag, aangezien de tekst van de e-mail op dit punt voldoende helder is: de rechtbank laat immers weten ‘
geen aanleiding’ (te lezen als: geen grond) te zien om het vonnis te herstellen, hetgeen duidt op een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, inclusief een afwijzing. De rechtbank vervolgt met een korte motivering (‘
zoals’ duidt daar immers op): “
Zoals u in het vonnis heeft kunnen lezen heeft de rechtbank geen akte niet dienen verleend aan gedaagde.”. In dat antwoord ligt besloten dat als geen akte niet dienen is verleend het verzoek daartoe als afgewezen dient te worden beschouwd. Het verzoek tot aanvulling is dus evident afgewezen (en gemotiveerd), zodat er geen sprake is van een weigering om te beslissen op het verzoek ex artikel 32 Rv. De andersluidende stelling van [appellanten] . mist dus feitelijke grondslag. Of de rechtbank in het vonnis d.d. 8 januari 2025 voor [appellanten] . voldoende duidelijk heeft gemaakt dat het verzoek om akte niet dienen te verlenen is afgewezen (randnummer 22 MvG) kan daarom hier buiten verdere beoordeling blijven, omdat dit geen betrekking heeft op de aan- of afwezigheid van een doorbrekingsgrond.
4.5.4
In randnummer 24 van de MvG stelt [appellanten] . dat de rechtbank haar in de beslissing ex artikel 32 Rv de mogelijkheid op een eerlijke procedure heeft onthouden door het verzoek van [appellanten] . niet in behandeling te nemen dan wel te negeren. Dit zou – zo begrijpt het hof – in strijd zijn met het bepaalde in de artikelen 23 en 26 Rv en artikel 6 EVRM en artikel 47 EU Handvest, waarbij ook nog wordt opgemerkt dat dit verzuim de schijn van een voorkeursbehandeling van [bedrijf] zou hebben gewekt. Het gestelde verzuim (niet in behandeling nemen of negeren) doet zich ten aanzien van het artikel 32 Rv verzoek echter naar het oordeel van het hof niet voor, zoals hiervoor reeds is overwogen en beslist. Dit verzoek is immers wel in behandeling genomen en er is wel op beslist. Ook hier vloeit dus geen doorbrekingsgrond uit voort.
4.5.5
In randnummer 35 e.v. gaat [appellanten] . nader in op de doorbrekingsgronden. In randnummer 36 concretiseert zij dat voor deze zaak door te stellen dat de rechtbank heeft geweigerd de gevraagde beslissing te nemen ‘zonder hoor en wederhoor van [geïntimeerde 1] en [appellanten] .’. Over de positie hierin van [geïntimeerde 1] is hiervoor onder 4.5.2 reeds geoordeeld. Dat de rechtbank alvorens te beslissen op het verzoek ook [appellanten] . zou hebben moeten horen, is kennelijk gebaseerd op de onjuiste opvatting van [appellanten] . dat zij recht op een ‘tweede ronde’ zou hebben na haar uitvoerig gemotiveerde verzoekschrift. Dat recht doet zich hier echter niet voor, alleen al omdat de rechtbank zich reeds in staat achtte om zonder nadere toelichting op het verzoek te beslissen. Alleen voor het geval de rechter wel tot aanvulling overgaat schrijft artikel 32 Rv voor dat partijen de gelegenheid krijgen zich daarover uit te laten. Daarbij is niet gesteld of gebleken dat [appellanten] . om een mondelinge behandeling op haar verzoek heeft verzocht. Het hof concludeert daarom dat jegens [appellanten] . geen sprake is geweest van een schending van hoor en wederhoor, dan wel enige andere zo ernstige schending van een fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest.
4.6
Los van het voorgaande acht het hof voorstelbaar dat de rechtbank zo snel reageerde op het verzoek van [appellanten] .. Gelet op rechtsoverweging 4.4. van het vonnis van 8 januari 2025, waarin staat dat volgens [appellanten] . akte van niet-dienen moet worden verleend en dat de rechtbank anders oordeelt, is de reactie van de rechtbank van 23 januari 2025 goed te begrijpen.
4.7
De klachten van [appellanten] . over de wijze waarop de rechtbank in het vonnis van 8 januari 2025 partijen door elkaar heeft gehaald kan het hof hier onbesproken laten omdat de inhoud van dat vonnis of gebreken daarin niet tot de aanwezigheid van een doorbrekingsgrond in de procedure ex artikel 32 Rv kunnen leiden.
4.8.
Voor zover [appellanten] . in de antwoordmemorie in incident zelfstandige doorbrekingsgronden heeft aangevoerd, laat het hof die buiten beschouwing. Alle doorbrekingsgronden dienen in het eerste processtuk te worden aangevoerd (twee-conclusie-regel). Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [appellanten] . bij gebreke van de aanwezigheid van een doorbrekingsgrond geen recht heeft op een beoordeling in hoger beroep van het afgewezen verzoek ex artikel 32 Rv. Het hoger beroep wordt daarom verworpen.
4.9
[appellanten] . dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep te worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de volledige kosten is geen grondslag gebleken. De hoge lat van misbruik van procesrecht is in dit geval naar het oordeel van het hof niet gehaald. De discussie rond de akte niet dienen is ontstaan naar aanleiding van een fusie waarop [appellanten] . geen invloed heeft gehad en de ‘verschrijvingen’ van de rechtbank ( [geïntimeerde 1] in plaats van [bedrijf] ) kunnen mede tot onduidelijkheid hebben geleid.
4.1
Door partijen zijn geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in het incident en in de hoofdzaak:
wijst het hoger beroep af;
veroordeelt [appellanten] . hoofdelijk in de aan de zijde van geïntimeerden gevallen kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 827,- aan verschotten en op € 2.428,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, G.C. Boot en A.L. Bervoets en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 december 2025.