In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een fiscale boete die aan de belanghebbende is opgelegd in verband met een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van [X] B.V., had een alimentatieverplichting voor zijn twee kinderen, maar heeft onterecht een hogere alimentatieschuld opgevoerd in zijn aangifte. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende nalatig is geweest, maar niet in die mate dat dit als grove schuld of opzet kan worden gekwalificeerd. Echter, voor zover de opgegeven alimentatieschuld de werkelijke alimentatiebetalingen overtreft, is er wel sprake van opzet. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de boetebeschikking, maar bevestigt deze voor het overige. De boete wordt verminderd tot € 1.060, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het hoger beroep gegrond verklaard, maar het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep.