ECLI:NL:GHAMS:2025:462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
23-003952-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf in een zaak van medeplegen van witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een witwasoperatie waarbij ongeveer € 142.000,00 was betrokken. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. De verdachte had in totaal 184 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, en het hof hield rekening met de procesafspraken die op 23 januari 2025 waren gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdediging. Deze afspraken waren bedoeld om de procedure zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, en de verdachte had ermee ingestemd om afstand te doen van bepaalde verdedigingsrechten. Het hof oordeelde dat de opgelegde gevangenisstraf van 184 dagen, met aftrek van voorarrest, in redelijke verhouding stond tot de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. Het hof nam in overweging dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld en dat er geen nieuwe delicten waren gepleegd na het bewezenverklaarde feit. De beslissing van het hof was ook gebaseerd op de overschrijding van de redelijke termijn in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de gevangenisstraf en bevestigde het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003952-19
datum uitspraak: 19 februari 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-729091-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, waaronder begrepen de door procespartijen ondertekende procesafspraken van 23 januari 2025.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, als hierna te melden.

Procesafspraken

Op 23 januari 2025 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, en de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw. Deze procesafspraken zijn op schrift gesteld, door de advocaat-generaal en de verdachte ondertekend en op 29 januari 2025 door de advocaat-generaal aan het hof verstrekt.
In deze procesafspraken is, voor zover relevant, het volgende vermeld: “
Verdachte is op 8 december 2015 in verzekering gesteld; op 8 juni 2016 is de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven. In totaal heeft verdachte 184 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis gezeten. (…) In eerste aanleg was sprake van overschrijding van de redelijke termijn. Ook in de fase van het hoger beroep is daarvan sprake. De regiezitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021 en de inhoudelijke behandeling is gepland op 5, 7 en 10 februari 2025 (…) Vanaf november 2024 hebben de raadsvrouw van verdachte en het OM – op initiatief van de verdediging – gecorrespondeerd over de mogelijkheid van procesafspraken (…) Het OM beoogt door middel van procesafspraken de behandeling van deze strafzaak – voor alle partijen – zo efficiënt, redelijk en passend mogelijk te maken. Het OM heeft in de aanloop naar onderstaande afspraken nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 EVRM”.
Het openbaar ministerie en de verdachte zijn – samengevat – tot de volgende procesafspraken gekomen:
  • het openbaar ministerie en de verdachte aanvaarden de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan door de rechtbank;
  • het openbaar ministerie zal ter terechtzitting een gevangenisstraf vorderen voor de duur van 184 dagen, met aftrek van de dagen die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de verbeurdverklaring van een schrijfblok;
  • de verdachte ziet af van de ingediende en/of toegewezen onderzoekswensen en dient geen nieuwe onderzoekswensen in;
  • de verdediging zal geen verweren voeren, zal geen cassatie instellen en zal het hof vragen een straf op te leggen overeenkomstig de vordering van het openbaar ministerie.
Voornoemde procesafspraken zijn gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat het hof aan het openbaar ministerie en de verdachte ondubbelzinnig heeft meegedeeld dat het de procesafspraken aanvaardt.
Beoordeling
Procedurele waarborgen
Ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari 2025 zijn de procesafspraken voorgehouden en is de inhoud en de totstandkoming daarvan door de gemachtigde raadsvrouw en de advocaat-generaal bevestigd en toegelicht. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Door de raadsvrouw is, voorafgaand aan de terechtzitting, aan het hof een door de verdachte geschreven en door hem ondertekende verklaring van 3 februari 2025 (in het Engels), een kopie van het paspoort van de verdachte en een door de verdachte ingesproken videoboodschap (in het Engels) verstrekt. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting op vragen van het hof toegelicht dat de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is omdat zijn verblijfstatus op dit moment onzeker is en hij bang is dat hij, indien hij Ierland verlaat, niet meer zal kunnen terugkeren. De raadsvrouw heeft tevens toegelicht hoe de overeenkomst tussen het openbaar ministerie en de verdachte tot stand is gekomen, welke vragen bij de verdachte leefden en op welke wijze zij hem heeft geïnformeerd. Op basis van de schriftelijke verklaring, de videoboodschap en de toelichting van de raadsvrouw stelt het hof vast dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande komen de procesafspraken voor een beoordeling door het hof in aanmerking.
Inhoudelijke beoordeling
De procesafspraken komen er in de kern op neer dat de verdachte de onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf, gelet op de aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, reeds heeft uitgezeten en derhalve niet terug hoeft naar de gevangenis.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of deze bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of is voldaan aan de vereisten van de artikelen 348 en 350 Sv en of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in die artikelen genoemde vraagpunten. Het hof neemt bij de beoordeling van de procesafspraken
(mede) in aanmerking het langdurige tijdsverloop tot op heden. De redelijke termijn van 2 jaren is in eerste aanleg met 1 jaar en ruim 10 maanden overschreden en is in hoger beroep, ten tijde van het doen van onderhavige uitspraak, met 3 jaren en ruim 3 maanden overschreden. Voorts overweegt het hof dat de verdachte thans in het buitenland woont en – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 januari 2025 – niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook heeft hij na het bewezenverklaarde feit geen nieuwe delicten gepleegd die ter kennis van politie en het openbaar ministerie zijn gekomen. Tot slot neemt het hof in de overwegingen mee dat in deze strafzaak geen personen als slachtoffer en/of benadeelde partij zijn aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat van het afdoeningsvoorstel
nietkan worden gesteld dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof zal daarom de gemaakte procesafspraken overnemen, met dien verstande dat het doen van afstand van het recht om cassatieberoep in te stellen pas kan plaatsvinden na de uitspraak in deze zaak.
Nu het hof de procesafspraken overneemt, zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 229 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft op basis van de tussen het openbaar ministerie en de verdachte overeengekomen procesafspraken gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee maanden, tezamen en in vereniging met anderen, door middel van hawala bankieren schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 142.000,00. De verdachte vervulde in dit samenwerkingsverband de rol van geldkoerier. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële - en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Het kan niet anders dan dat de verdachte zich bij dit alles enkel heeft laten drijven door winstbejag, zulks ten koste van de samenleving.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in aanmerking genomen dat het feit meer dan negen jaar geleden is aangevangen, de redelijke termijn – zoals hiervoor is overwogen – in zowel eerste aanleg als hoger beroep fors is overschreden, de verdachte blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 januari 2025 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en niet is gebleken dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit nieuwe delicten heeft gepleegd die ter kennis van politie en het openbaar ministerie zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de sanctieoplegging in de procesafspraken in redelijke
verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting. Daarom ziet het hof aanleiding de tot stand gekomen procesafspraken in zijn uitspraak over te nemen en de verdachte een gevangenisstraf conform deze afspraken op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
184 (honderdvierentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 februari 2025.
Mr. Koolen-Zwijnenburg en mr. Kwak zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]