ECLI:NL:GHAMS:2025:726

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
23/825
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in [Z]

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had eerder de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 416.000, wat door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] was bepaald. Belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en voerde aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende informatie had verstrekt over de gebruikte gegevens en aannames voor de waardebepaling. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling door middel van een waardematrix en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende ingebrachte waardematrix minder goed bruikbaar was en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/825
14 maart 2025
uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 28 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/4945 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [Straat 1] 17 te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2022 naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 416.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Het hiertegen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
1.3.
In haar uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van belanghebbende is op 5 december 2024 een nader stuk ontvangen.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning.
De woning is een hoekwoning uit bouwjaar 1974 met een aanbouw, een dakkapel en een garage. De oppervlakte van de opstal van het hoofdgebouw is 128 m² en van de aanbouw 7 m². De woning is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 279 m².”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten. Het Hof voegt hieraan toe dat de heffingsambtenaar in eerste aanleg een stuk heeft ingebracht waarop onder andere het onderstaande zichtbaar is:

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Daarnaast klaagt belanghebbende over de leesbaarheid van de verstrekte grondstaffel.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
6. Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de bouwtekeningen en iWOZ-kaarten te overleggen. Door deze zogenaamde 8:42-stukken niet over te leggen heeft verweerder volgens Eiser onvoldoende inzichtelijk dan wel oncontroleerbaar gemaakt welke gegevens en aannames zijn gebruikt voor de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning.
7. De rechtbank oordeelt dat deze gegevens van de VNG in beginsel niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken horen en hoeven dus in principe niet verstrekt te worden (Gerechtshof Amsterdam 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310 en Hoge Raad 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526).
8. In de beroepsfase geldt een actieve informatieverschaffing en moet verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Zoals uit het hierna overwogene volgt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan deze verplichting voldaan.
9. De rechtbank overweegt in dit verband dat in de door verweerder overgelegde matrix alle van belang zijnde objectkenmerken van deze vergelijkingsobjecten zijn benoemd: bouwjaar, type woning, waardekenmerken, oppervlaktematen en de prijs per vierkante meter. Ook zijn in de matrix en de daarbij gevoegde informatie van Vastgoedpro te zien met welk prijsindexbedrag de op een bepaalde datum overeengekomen verkoopprijs gecorrigeerd is naar de waardepeildatum. Ook heeft verweerder de grondstaffel overgelegd.
10. Eiser heeft gesteld dat hij meer informatie wil over het indexcijfer en de gehanteerde objectkenmerken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de matrix in beroep het vereiste inzicht in deze gegevens gegeven. Er is wat betreft het indexcijfer en de objectkenmerken geen sprake van een “black box”-achtige situatie waarbij sprake is van een besluit dat het resultaat is van een geautomatiseerd proces dat gebaseerd is op ondoorzichtige gegevens, aannames en keuzes die ter controle van de gegevens, aannames en keuzes aan de belanghebbende verstrekt moeten worden (Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1316). Het gaat immers om een door een taxateur opgestelde matrix waarin de gehanteerde index en objectkenmerken zichtbaar zijn en dus ook gecontroleerd kunnen worden.
De waarde van de woning
11. Ingevolge artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
12. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
13. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. verweerder heeft als vergelijkingsobjecten de [Straat 1] 3, [Straat 1] 5, [Straat 2] 28 en [Straat 2] 24 gebruikt.
15. Eiser bestrijdt dat de oppervlakten van de referentieobjecten juist zijn. Deze stelling slaagt niet. verweerder stelt dat de oppervlakten van de woningen consequent zijn ingemeten volgens de daarvoor geldende regels, die zijn gebaseerd op de zogenoemde NEN 2580-norm. De meetinstructie is opgesteld door de Waarderingskamer. De gebruiksoppervlakten staan vermeld in de matrix. Nu Eiser daar niets tegen heeft ingebracht gaat de rechtbank uit van de gebruiksoppervlakten zoals vermeld in de matrix van verweerder.
16. Eiser stelt dat de referenties geen hoek-, maar tussenwoningen zijn en het niet duidelijk is of met de afnemende meerwaarde rekening is gehouden.
17. Deze stelling volgt de rechtbank niet. verweerder heeft als vergelijkingsobjecten tussenwoningen mogen gebruiken. Immers, ter zitting heeft verweerder toegelicht dat en hoe er wel degelijk rekening is gehouden met de afnemende meerwaarde en daarvoor verwezen naar de grondstaffel die is opgenomen in bijlage twee die bij de waardematrix is overgelegd. De rechtbank kan dit volgen en acht dit voldoende.
18. Eiser stelt dat het onderhoud van de woning niet als matig moet worden gekwalificeerd, maar als slecht. Dit volgt volgens Eiser uit de vele foto’s die van de woning zijn overgelegd. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Uit de foto’s blijkt dat onderhoud aan de woning voor een aantal zaken nodig is, maar uit de foto’s blijkt niet dat de gehele woning in een slechte staat verkeert. De rechtbank volgt daarom verweerder dat de kwalificatie van de woning matig is.
19. De rechtbank acht de door verweerder aangevoerde vergelijkingsobjecten aan de [Straat 1] 3, [Straat 1] 5, [Straat 2] 28 en [Straat 2] 24 voldoende vergelijkbaar. Daartoe overweegt zij dat deze vergelijkingsobjecten kort vóór of na de waardepeildatum zijn verkocht en het alle in [Z] gelegen woningen zijn met gelijke bouwjaren. Ook de opstalgrootte wijkt niet teveel af van die van de woning. De objecten zijn zeer goed vergelijkbaar omdat deze objecten vlakbij de woning zijn gelegen. De verkoopprijzen van de door verweerder getoonde objecten kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook dienen ter onderbouwing van de waarde van de woning.
20. Weliswaar vertonen de door verweerder getoonde objecten verschillen met de woning, maar het gaat erom of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen. Dat laatste heeft verweerder gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met het verweerschrift en de daarbij overgelegde waardematrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde vierkante meterprijzen. verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal, de ligging, kwaliteit en onderhoud, alsmede de aanwezigheid van bijgebouwen.
21. Eiser stelt dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de verkoopcijfers zijn geïndexeerd. De rechtbank is van oordeel dat de enkele stelling dat de indexering niet inzichtelijk is, deze niet onjuist maakt. Uit de door verweerder overgelegde bijlage bij de waardematrix volgen de voor de referentieobjecten gehanteerde indexeringspercentages zodat deze inzichtelijk zijn. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank volgt verweerder in de door hem gegeven onderbouwing. De indexeringspercentages berusten – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een waardematrix een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713).”
22. Eiser bestrijdt dat [Straat 2] 28 een ondergemiddelde staat heeft. Bij onderhoud binnen en buiten staat in de verkoopadvertentie “goed” vermeld. verweerder heeft geen bewijs geleverd waaruit het tegendeel blijkt. Ook heeft Eiser sterke twijfel of de overige referenties ondergemiddeld zijn, omdat verweerder geen bewijs heeft overgelegd waaruit de ondergemiddelde staat van deze objecten zou blijken.
23. De rechtbank overweegt in dit verband dat in de door verweerder overgelegde waardematrix alle van belang zijnde objectkenmerken van deze vergelijkingsobjecten zijn benoemd, waaronder de kwaliteit en het onderhoud. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de waardematrix in beroep het vereiste inzicht in deze gegevens gegeven. De rechtbank gaat daarom uit van de gegevens uit de waardematrix. De stelling van Eiser dat er sterke twijfel is of de referenties ondergemiddeld zijn wat betreft onderhoud/kwaliteit, is onvoldoende voor het oordeel dat de gegevens van verweerder niet juist zouden zijn. De rechtbank merkt op dat in het geval het onderhoud/kwaliteit voor [Straat 2] 28 als gemiddeld of goed zou dienen te worden gekwalificeerd, de vierkante meterprijs voor de woning wellicht hoger zou uitkomen. De vierkante meterprijs voor de opstal van de woning is bepaald op € 1.381, terwijl de vierkante meterprijs van de vergelijkingsobjecten € 1.675, € 1.803, € 1.723 en € 2.391 bedraagt. Ook indien de vierkante meterprijs voor de woning hoger zou uitvallen, dan kan nog steeds niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de waarde van € 416.000 niet te hoog is vastgesteld.
24. Hetgeen Eiser daar tegenin heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden. De waardematrix die Eiser heeft overgelegd kan niet de waarde van € 372.000 onderbouwen. De gebruikte vergelijkingsobjecten zijn weliswaar hoekwoningen, maar [Straat 3] 15 en [Straat 4] 33 hebben een ouder bouwjaar dan de woning en zijn in een ander deel van [Z] gelegen, zodat deze minder goed vergelijkbaar zijn dan de referentiewoningen die verweerder heeft gebruikt. [Straat 5] 2 heeft een vergelijkbare ligging en bouwjaar. Gelet op het feit dat de opstal 31 m² groter is dan de woning maar geen garage heeft die de woning wel heeft en verkocht is op 10 juni 2020 voor € 525.000, dan is een waarde van € 372.000 voor de woning naar het oordeel van de rechtbank te laag.
25. Eiser verwijst naar de WOZ-waarden van de objecten [Straat 1] 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13. De objecten [Straat 1] 3 en 5 zijn opgenomen in de waardematrix van verweerder. Voor zover Eiser hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, kan dit niet slagen.
Voor een geslaagd beroep op de toepassing van de meerderheidsregel voor de Wet WOZ moet er sprake zijn van identieke objecten (zie Hoge Raad 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8942). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van nagenoeg identieke woningen, dan wel dat de verschillen verwaarloosbaar zijn.
26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Vooraf
5.1.1.
Zijn klachten aangaande de informatieverstrekking in de bezwaarfase (artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ) heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken, zodat het Hof deze niet zal behandelen.
5.1.2.
In hoger beroep klaagt belanghebbende over de door de heffingsambtenaar ingebrachte grondstaffel in de vorm van een grafiek. Belanghebbende vindt deze onvoldoende duidelijk. Hij heeft ter zitting verklaard dat door heffingsambtenaren van andere gemeentes veelal een tabel als Excel-bestand wordt verstrekt met de afstaffeling. Hij vindt dat de heffingsambtenaar in deze zaak ook een soortgelijke tabel of een wiskundige formule moet verstrekken om zodoende meer inzicht te geven over de wijze waarop hij de kavelwaardes bepaalt.
5.1.3.
Het Hof stelt voorop dat:
(i) de in geschil zijnde waarde de waarde van de woning in zijn geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden slechts een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken, en
(ii) het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de peildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere objecten).
Een dergelijke taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend.
5.1.4.
De door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ingebrachte grafiek (weergegeven in 2.2) geeft de marginale waarde per m2 weer die hij aan de berekening van de kavelwaarden ten grondslag legt. De weergegeven grafiek kent eerst een horizontaal lijnstuk bij een percentage van 100% en een ‘knik’ bij een perceeloppervlakte van (ca.) 155 m2. Blijkbaar rekent de heffingsambtenaar aan de eerste 155 m2 perceeloppervlakte een waarde toe van de daarop weergegeven basiswaarde van € 790 per m2. Na de ‘knik’ volgt de grafiek een neerwaartse lijn naar perceeloppervlakte van (ca.) 300 m2 en een percentage van 50%, waarmee de heffingsambtenaar blijkbaar een geleidelijk afnemende marginale grondwaarde (afnemend grensnut) tot uitdrukking brengt.
De door de heffingsambtenaar in de matrix opgenomen kavelwaardes zijn aan de hand van de grafiek afdoende te controleren. Met het verstrekken van de grafiek heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop hij de waarde van de kavels heeft trachten te benaderen. Daarbij neemt het Hof mede in overweging (zie 5.1.3) dat het hier niet gaat om een mathematische exercitie waarbij de kavelwaardes exact bepaald kunnen worden; het gaat slechts om een benadering die als hulpmiddel dient om de waarde van de woning te kunnen taxeren. Gelet op het voorgaande acht het Hof acht de heffingsambtenaar daarom niet gehouden tot het verstrekken van een andere presentatie (in een tabel of wiskundige formule) van de gegevens die met de grondstaffel in de vorm van een grafiek reeds verstrekt heeft.
Waarde van de woning
5.2.1.
Hetgeen in de overwegingen 11 tot en met 24 van de rechtbankuitspraak opgenomen acht het Hof juist. Het Hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Het Hof voegt daar het volgende aan toe.
5.2.2.
Ter zitting bij het Hof heeft belanghebbende betwist dat de kwalificaties ‘matig’ die de heffingsambtenaar heeft gegeven aan de kwaliteit van het vergelijkingsobject [Straat 1] 3 en aan de kwaliteit en het onderhoud van de vergelijkingsobjecten [Straat 1] 5 en [Straat 2] 28 juist zijn. Over deze objecten heeft de heffingsambtenaar ter zitting en in zijn stukken onbetwist het volgende gesteld:
[Straat 1] 5: meerdere kamers zijn afgetimmerd met oude schrootjes, de woning is slecht geïsoleerd, de keuken is zeer eenvoudig, de zolder is niet geïsoleerd is en sommige de muren zijn beschimmeld.
[Straat 2] 28: het object heeft een gedateerde badkamer met een losse douchekop in een standaard en een gedateerde keuken met oude plavuizen.
[Straat 1] 3: ook dit object heeft een afwerking met schrootjes, slechte isolatie, een zeer gedateerde en keuken met een bijzonder incourant ontwerp en een zeer gedateerde badkamer en toilet.
Dit past naar het oordeel van het Hof bij de door de heffingsambtenaar gehanteerde kwalificaties en komt overigens overeen met het uit de gedingstukken naar voren komende beeld van deze objecten (waaronder begrepen de foto’s die belanghebbende heeft ingebracht). Daar komt bij dat het gemiddelde van de prijzen per m2 woonoppervlakte die de heffingsambtenaar voor de referentieobjecten heeft afgeleid € 1.898 bedraag, terwijl hij de woning (met een waarde per m2 woonoppervlakte van € 1.381) aanzienlijk lager heeft gewaardeerd. Met het hierdoor door hem in aanmerking genomen verschil van € 517 per m2 (dus in totaal ca. € 66.000) heeft hij naar het oordeel van het Hof met alle verschillen tussen de woning en de referentieobjecten ruim voldoende rekening gehouden.
5.3.
Belanghebbende heeft in beroep zelf een waardematrix opgesteld ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de woning. Het Hof acht deze om de volgende redenen minder goed bruikbaar. Twee van de drie daarin gebruikte vergelijkingsobjecten zijn gelegen in een andere wijk van [Z] en daarom minder goed met de woning vergelijkbaar. De door belanghebbende in die matrix gehanteerde correcties voor verschillen in kwaliteit, onderhoud en voorzieningen (welke verschillen door de heffingsambtenaar gemotiveerd betwist zijn) zijn zeer fors te noemen; daaruit volgt een aanpassing met een factor 68%. De matrix bevat rekenfouten, zo is de door belanghebbende gehanteerde waarde per m2 van het woonoppervlak niet gelijk aan het product van de door hem bepaalde ‘basiseenheid’ (het gemiddelde van de door hem gevonden geneutraliseerde waardes voor de vergelijkingsobjecten) en de genoemde factor van 68% en is de door hem gehanteerde perceelwaarde van de woning niet gelijk aan het product van de door hem gestelde waarde daarvan per m2 en de door hem gestelde oppervlakte daarvan. Dit alles maakt deze matrix minder goed bruikbaar en daarom zal het Hof daaraan voorbijgaan.
5.4.1.
In geschil is tot slot het effect van de brandgang aan de achterzijde van het perceel van de woning. Partijen hebben zich ter zitting eenparig op het standpunt gesteld dat de brandgang onderdeel is van het WOZ-object, maar dat de waarde daarvan gedrukt wordt door het daarop rustende recht van overpad. Over de grootte van de brandgang verschillen partijen van inzicht; belanghebbende heeft die ter zitting schattenderwijs gesteld op 30 m², de heffingsambtenaar houdt het op 10 m².
5.4.2.Het Hof acht, gelet op de in de stukken aanwezige informatie (o.a. plattegronden), aannemelijk dat de oppervlakte van de brandgang ca. 15 m2 bedraagt (12 m x 1,25 m). Het Hof ziet in de aanwezigheid van de brandgang, gewogen tegen het in 5.2.2 genoemde verschil (van ca. € 66.000) echter geen aanleiding voor het oordeel dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 416.000 te hoog is.
5.5.
Al hetgeen belanghebbende overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.6.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 14 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: